Golfslag. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Melchioor Ze kwamen met z'n tweeën - waar was de derde heen? - twee koningen, van ver, uit blauwe bloesemlanden. Ze droegen goud en myrrhe in teer-olijven handen, en rond hun rijk brokaat gonsdë een cantileen uit duizend rode monden in geblakerde gelaten: 't gevolg was welgedaan, de koks kenden hun vak. Aan de eerste oasis, bij een maanweerspiegelend wak, Sloeg men de tenten op, en Kaspar ging aan 't praten, gedempt, met Balthasar over hun Melchioor, die aan den trits ontbrak - zeg mij om welke reden? - hij die, jaar in, jaar uit, den tocht had meegereden, getrouwig als de ster, in 't Bethlehemse spoor. Zij gisten tevergeefs. Waren 't de losse lippen van dezen Nubiër - hij sprak steeds vrij en stout! - die aan Herodes' hof wellicht wat al te boud vernomen en geboekt, hem voerden naar de klippen van 't keizerlijk gerecht? Men spreekt niet ongestraft van liefde en ideaal, men mag niet luid geloven in 't heil der Messiade . . . Aan Galilese hoven wordt de Rechtvaardigheid vileinig aangeblaft . . . Doch Kaspar zei opeens: ‘Was Melchioor geen dromer, bij elken nieuwen tocht, twee duizend jaren lang? [pagina 37] [p. 37] Dus kan hij niet dáárom in 't Galilees gevang!’ ‘Gewis,’ sprak Balthasar, ‘ik zag hem aldoor vromer, geloviger dan ik . . . Maar wat is dan de reên?’ Zij spraken tot de zon in 't oosten was ontloken, en zuchtten uitkomstloos. Het kamp werd opgebroken. Toen kwam, pijlsnel, een bode naar hun tent gereên. Hij sprak: ‘Vorst Melchioor groet beiden u van harte vanuit zijn verre cel. Er is iets dwaas geschied. Herodes deed hem boeien, waarom ik weet het niet, maar 't volk der achterbuurt getuigt: Het is een zwarte.’ A.V. Vorige Volgende