| |
| |
| |
Hedendaagse jeugdproblemen (1)
Het probleem van de jeugd is het probleem van alle tijden. En daar waar de tijd niet anders kan dan haar in zijn invloedssfeer te betrekken, daar blijft deze zelfde jeugd tevens de zuiverste waardemeter der eeuwig wisselende tijdsaspecten - variërend van grootheid en waardigheid, via oppervlakkigheid en stuurloosheid naar decadentie en ontworteling. Om dan van daaruit weer tastend en zoekend een nieuwe opgang voor te bereiden. Doch het doorvoeren van een bewuste veralgemening der meest heterogene verschijnselen, is al even verkeerd, al even gevaarlijk als een zich blindstaren op de sporadisch verspreide eilandjes der individuele uitzonderingen.
In 1921 schreef Pater Callewaert zijn verhandeling over ‘Onze Vlaamsche Volksjeugd’. Elf jaar later was het Ernest van der Hallen die met zijn ‘Brieven aan een jonge Vriend’ de aandacht voor het jeugdprobleem opriep. En naast deze twee publicaties nu, die zeker niet onachtzaam voorbijgingen (Pater Callewaert's boek behaalde in 1929 reeds het twaalfde duizendtal), ligt een heel gamma van verhandelingen die - alhoewel niet allen even objectief verantwoord, vaak zwemend naar eenzijdigheid of politieke engheid - tenminste toch getuigden van een bijna angstvallige zorg voor dit aspect van het maatschappelijke, dit is: het sociale-, het politieke-, het kulturele leven.
Het probleem van de jeugd is ook het probleem van alle landen en volken. De dwaze onachtzaamheid ervoor in Frankrijk en de sterke beklemtoning ervan in Duitsland, vormen de twee extremen die zich hier opdringen. Werkelijk, de geschiedenis kan ons hierover heel wat leren.
Doch niet alleen de geschiedenis, dit onderzoeken van voorbije perioden, maar een durvende, algehele kijk op het momentele - getoetst aan tal van buiten opdagende en innerlijk rijpende elementen - moet ons doen bewustworden van de hoogdringendheid een juiste waardebepaling te formuleren. Achteraf kunnen dan de nodige conclusies ons de weg der verheffing aanwijzen.
Want ook vandaag, en vooral vandaag - drie jaar na het eindigen van de tweede wereldoorlog en bij de aanvang van een nieuw hoofdstuk in de wereldhistorie - heeft het probleeem der jongeren een haast pijnlijke belangrijkheid verworven. Niet alleen de ontredderde jonge Duitsers of de oppervlakkig gloriënde Amerikanen, niet alleen de hele reeks daartussen liggende variatie's uit alle landen die door de stormen der laatste jaren werden beroerd, maar hoofdzakelijk voor ons: de eigen, Zuid Nederlandse jeugd. Want naast de algemene decadentie-verschijnselen die we heden in alle beschavingscentra moeten vaststellen, blijft voor ons nog steeds bestaan: het probleem der eigenheid; datgene wat ónze jeugd, aan innerlijke waarden, onderscheidt van anderen.
| |
| |
Dit wordt dan het dubbele doel van deze bladzijden. In het licht van het huidige tijdsgebeuren en de huidige samenlevingsnormen, een juiste waardebepaling door te voeren omtrent onze Zuid Nederlandse jeugd, getoetst aan de algemene ontwortelingsverschijnselen gegroeid uit vier jaar oorlog en drie jaar bevrijding.
De waarheid en de objectieve eerlijkheid dwingen ons, de vinger op de juiste wonde te leggen en daarbij willen we noch de bewust- noch de onbewust-verantwoordelijken over het hoofd zien.
Onze volkse constellatie heeft haar wordingsgeschiedenis door, zich te weer moeten stellen tegen de van binnen en buiten haar grenzen aanstormende vervreemdings-ideologieën. Het waren invloeden in de eerste plaats gericht op het aantasten van onze eigenheid. Het werd een zuur dat invrat, tergend en langzaam, maar de zekere voorbode van de algehele decadentie. En ook dat willen wij hier beklemtonen - wellicht niet voor de eerste maal vandaag maar daarom niet minder noodzakelijk -: onze volkse instelling gebouwd op de eeuwenoude fundamenten van Westerse Christenheid en Nederlandse geaardheid.
Vanzelfsprekend dat, in het bestek van deze bladzijden, we geenszins op volledigheid willen aanspraak maken. De verscheidenheid der problemen eist een grondige een diepgaande instudering. Mogen echter deze losse waarschuwingen tot ernstige bezinning aanzetten.
| |
I. Voor-oorlogse aspecten
Ons land heeft eigenlijk nooit een tekort gehad aan ‘Jeugdbeweging’ in 't algemeen. Sociale instellingen, politieke groeperingen (loyalisten en extremisten), studentenbonden en godsdienstige ijveraars, kortom: in alle takken van de maatschappij werd beroep gedaan op de jeugd. Maar hoe? En daar waar de ouderen in zake initiatief, aanmoediging of steun, in gebreke bleven, daar waren het de jongeren zelf die - vaak aan de hand van de meest primaire vormen van gemeenschapsleven - begonnen te groeperen wat om groepering vroeg.
De activiteit nu van deze bonden en jeugdbewegingen verschilde naar gelang de geformuleerde doelstellingen, de programmapunten en last not least de bekwaamheid en de vitaliteit van de leidende elementen. Doch wie in die jaren het jeugdleven van nabij heeft gevolgd, moet eerlijk toegeven dat - alhoewel aan heel wat takken van de interesse-sfeer der jeugd een bepaalde aandacht werd besteed - het éne, het grote en noodzakelijke kernelement ontbrak, namelijk: het specifieke jong-zijn.
Er waren momenten van vreugde en er werd dan ook gezongen, maar dan liefst zo slecht mogelijk. Er waren ogenblikken van ernst en verdieping, studie-avonden en dgl., maar dan zo saai en oninteressant als maar enigszins kon. Idealistische motieven werden door banaliteit en oppervlakkigheid, gedreven naar kleinheid en provincialisme. De diepere zin voor grootheid moest alzo wel begrensd blijven, zoniet geheel teloor gaan. Pers, film en radio dron- | |
| |
gen aan de jeugd een vroege rijpheid op waartegen de vaak totaal onbekwame leiders niet waren opgewassen. Bruisende activiteit, jeugdige ernst, levendig fierheidsgevoelen, eerlijke strijdvaardigheid, het waren aspecten die we zelden, in de gave kracht van het jong-zijn, konden aantreffen.
De sociaal gerichte organisaties brachten een onmiddellijk kontakt met de schaduwzijden van de maatschappij, meestal zonder vooraf de nodige weerstands- en aanknopingspunten te hebben ingeprent. De godsdienstig getinte groeperingen, hoe goed bedoeld allicht ook, banden meermaals op onverantwoorde wijze de natuurlijke en levendige uitingsdrang bij de jongeren. (Denk hier maar even aan de vaak afwijzende houding van sommige ijveraars ten overstaan van het groeiend Vlaams nationale gevoelen). Studentenbonden eisten slechts bier en tabak om hun, o zo belangrijk, leventje te vullen.
En na dit alles moeten we dan eerlijkheidshalve toegeven dat eigenlijk de politieke groeperingen - meer bepaald de Vlaams nationale - voor het eerst de ontwikkeling bij het jonge volk in zuiverder banen trachtte te leiden. Het woord idealisme kreeg langzamerhand weer zin en betekenis; onze nationale erfgoederen, hervonden, werden een onvolprezen bezit. De natuur en de lichamelijke ontwikkeling werden in harmonischer verhoudingen geleid tot de geestelijke waarden. onze eigen liederen werden gezongen, en zo verder. En al werd hier nu niet precies de nadruk gelegd op zuiver godsdienstige kwesties, toch kon de aangetoonde evolutie niet anders dan ook dit aspect dieper en hechter doen beleven. Want was het Cyriel Verschaeve niet, die eens de waarde van een gezond idealisme in (ongeveer) de volgende bewoordingen formuleerde: ‘Heil de drager van één gedachte, want die gedachte draagt hem zelf.’?
Vandaar dan ook het succes dat deze richting kende bij een overgroot deel van de jong-voelende en Nederlands denkende jeugd. Maar ondanks alles, ook hier bleken pijnlijke tekorten, ook hier bleef de ware rangorde vaak te schematisch en te eenzijdig beperkt. Want niet alleen liederen en nationaal idealisme, gebaseerd op leuzen en slogans, konden de werkelijke uitbouw van de jeugd met de nodige psychische verdieping wapenen.
Hoe goed bedoeld ook, het hele jeugdbewegingsleven raakte zelden de kern; men vergat dat aan de basis van de bewustwording in de eerste plaats een diep-innerlijke eigenheid ten grondslag ligt.
Van dit alles nu trachten de verdere evolutie te achterhalen lijkt niet zo eenvoudig. De ons omringende wereld der vóóroorlogse jaren, met zijn rijpende angstpsychose voor de naderende wereldramp, kon niet anders dan zijn invloeden voortplanten op de jeugd. Politieke waanzin, dwaze verwaandheid en een stilaan verleggen en verliezen van houvasten en normen, vertroebelden het normale denkvermogen. Het werd een langzaam werkend gif en aan deze verpestende atmosfeer kon ook de jeugd niet ontsnappen.
Individualisme en egoisme rukten aan de teugels; Vlaams idealisme werd langzamerhand gevaarlijk en misdadig; de godsdienst | |
| |
werd belachelijk gemaakt door kwezelarijen die met een diepe innerlijke levensbeschouwing niets meer gemeen hadden; huichelarij en farazeïsme werden gepromoveerd tot ‘deugden van zelfverdediging’.
Verre van mij nu, te beweren dat al deze gebreken niet steeds een bepaalde plaats hebben ingenomen bij de mens, de mens als individu en de mens als sociaal wezen. Doch wat toen vooral tot uiting kwam: het groeien tot onverantwoord gemeengoed en tot scrupuleloos aanvaarden der decadentieverschijnselen, nadat, eenmaal het boeltje aan 't bollen, de vloed te sterk bleek en de weerstand te zwak om nog de handen aan de riemen te slaan en stroomopwaarts te roeien. En vooral zij, die met de grootste verantwoordelijkheid omtrent 's lands belangen waren belast, deden niet het minste om gezond verweer aan te moedigen, integendeel.
Maar, ondanks deze verschijnselen als de onfeilbare voorboden van het naderend onheil, het zou beslist van kortzichtigheid getuigen zo we beweerden dat geheel onze Zuid Nederlandse jeugd fatalistisch en machteloos deze elementen op zich liet inwerken. Niet enkel bij de gegroepeerden, maar naast hen bij tal van alleenstaande jongeren, rijpte een innerlijk teweerstellen. En al waren zij zich ongetwijfeld niet voldoende van de algehele draagwijdte der gevaren bewust, het getuigde alleszins van een jonge en gezonde combativiteit die wel ànders was dan oppervlakkig gejoel. Met een heerlijke vastberadenheid zagen zij het komende tegemoet, bereid tot het zwaard of het gebed naargelang de omstandigheden, om in de eerste plaats te behouden en te beschermen wat hun bestaansnoodzakelijkheid waarborgde. En talrijk zijn zij die deze houding jarenlang konsekwent hebben doorgevoerd om vaak te eindigen, dààr, waar hun jonge eerlijkheid allerminst het einde had verwacht.
Maar bij dit alles werd zeer weinig ‘gedacht’. Intuitie en instinct speelden hier een overwegende rol, zowel bij de ouderen als bij de jongeren. En daarin ligt, wat betreft de ontwortelingsverschijnselen, het tragische van de hele vóór-oorlogse periode. Veel meer dan een bepaald ‘bewustzijn’ bleef het eerder een bedwelming in eerste stadium, een narcotiserend ondergaan der moderne stromingen. En het is deze negatieve groei - opborrelend uit een reeds diep ingewortelde massageest en oppervlakkigheid - die klaar het pijnlijke van de vóór-oorlogse situatie belicht.
En ook bij hen die aan deze nivelerende tijdsgeest konden ontsnappen, lag éénzelfde evolutie-proces aan de basis. Alleen de overwegende doorslag van hun gezond innerlijk, deed in hen het ‘doelbewuste’ verzet instinctief vuur vatten. (Zo bijvoorbeeld: de instinctieve wrevel bij het horen van dwaas Jazz-gejoel; de instinctieve walg om bepaalde liefdescenes; de instinctieve verontwaardiging om laag-politieke agitaties, enz.) En hieruit puurde dan het grondige onderscheid dat in de komende jaren zo doorslaggevend zou worden. Waar de gezonde krachten alleszins een doel voor zich zagen - wellicht nog enigszins verward maar positief in dien zin: het betrachten van het edele en schone in dienst van de volkse eigenheid - daar bleef de massa stuurlozen zwalpen en torenhoog vraagtekens opstapelen.
| |
| |
Maar weinig waren er die de draagwijdte van dit alles beseften en doorvoelden. En de dwaze - ik ben overtuigd, ook vaak opzettelijke - kortzichtigheid bij de hoogst verantwoordelijken, werd dan ook de bron van de meest misdadige katastrophe die weinige jaren later het schoonste deel van onze jeugd zou treffen.
| |
II. Jeugd en oorlog
a) Politieke evolutie en materiële oorlog
Ongetwijfeld beschikken we nog niet over de nodige afstand om reeds objectief een oordeel te vormen omtrent de algemene invloed van de oorlog op de psyche van onze jeugd. Ook het bestek van deze bladzijden dwingt tot resumeren. Wat niet belet dat een en ander beslist reeds nader kan bepaald en onderzocht worden, zonder evenwel te willen bogen op algehele volledigheid.
1940 bracht alleszins, hoe gebruskeerd ook, een vernieuwing Vernieuwing in de zin van totale ‘umwertung’ der totnogtoe geldende politieke normen. (Het woord politiek hier in de oorspronkelijke betekenis van het woord). De democratische onvoldragenheid moest plaats maken voor een meer totalitaire ordening. Vanzelfsprekend dat hierdoor twee kampen moesten naar voor treden. Enerzijds diegenen die, a priori of ideëel overtuigd, vijandig moesten staan tegenover elke beweging uit het Oosten; anderzijds die jongeren die toegevend aan hun - vaak romantische - drang naar strijd en grootheid, in het nieuwe naar de verwezenlijking zochten van hun idealistisch streven.
En tussen deze twee in, de massa attentisten en voetenvegers die maar steeds verder bleven balanceren, nu eens overhellend naar links, dan weer naar rechts, al naargelang de noodzakelijkheid van het ogenblik.
Zo rijpte het verzet, zo groeide de collaboratie.
En buiten de talloze grondige en onoverbrugbare verschillen die beide bewegingen scheidden, willen we vooral de nadruk leggen op één aspect, op één karakteristiek, die tevens tot het belangrijkste verschijnsel van de na-oorlogse atmosfeer zou aanleiding geven. Ik bedoel: de haast zuiver materiële constellatie van het verzet.
Tal van voorbeelden kunnen dit afdoende staven. Eén voorbeeld van materiële oorlog en materieel verzet willen we hier aanhalen, namelijk het oproepen van arbeidskrachten voor de Duitse industrie. Zij die zich tegen deze verordening verzetten, werden gedreven door alle mogelijke, menselijke impulsen, behalve door rechtstreeks geestelijk-ideologische. De onmiddellijke reactie, beheerst in de eerste plaats door de angst voor het verre onbekende, de angst voor de luchtaanvallen op de Duitse steden, de angst om de scheiding van geliefden, met dan de daaropvolgende strijd om te kunnen blijven voorzien in de materiële levensbehoeften, de strijd om aan de vervolgers te ontsnappen en zo verder.
| |
| |
Andere voorbeelden van materieel verzet liggen voor het grijpen: o.a. de zogenaamde voedsel-sabotage, waardoor niet de vijand maar wel de eigen bevolking werd getroffen. En dat dit alles met een werkelijk psychische verdieping, met geestelijk verweer weinig of niets gemeen had, hoeft geen betoog.
Toch zijn wij er tevens van overtuigd dat sporadisch jonge krachten werden aangetroffen, die met een totaal overboord werpen der persoonlijke belangen, ondanks alles aan hun eerlijk geloof in de waarde van de Westerse ideologieën, op de meest heldhaftige wijze uiting gaven. En juist zij zijn het die later de hoger aangehaalde beweringen mede zullen onderschrijven.
Geheel anders rees de ontwikkelingsgang aan de collaborerende zijde. Gegroeid uit een reeds vóór de oorlog tot uiting gekomen wantrouwen tegenover het Belgische staatsbeleid, kregen deze mensen reeds vanaf de eerste Meidagen van 1940 een doorslaggevend aanknopingspunt. De wegvoering van alle Vlaamse vooraanstaanden, hun lijdensweg doorheen ‘la douce France’, samen met de moord op Joris van Severen, dit alles kon niet anders dan de verbittering tegenover de instelling die voor dit alles verantwoordelijk was, opdrijven en uitdiepen. Temeer daar bijna het grootste deel van onze mannelijke jeugd, als ‘vrije’ recruten of verplichte vluchtelingen, éénzelfde weinig plezierige herinnering overhielden van hun dolingen over het Franse asfalt. De terugkerende leiders, eens vereend in dagen van onnoemelijk lijden, sloegen ook nu de handen in elkaar om te bouwen aan hun nationale - nu uitgesproken anti-Belgische - ideologieën.
Dit alles wat de politieke evolutie betreft, waarin het aandeel van de jongeren zeker aan belangrijkheid niet tekort schoot.
| |
b) De ideeën-oorlog.
Hoezeer tal van geleerden en historici ook van mening zijn dat de ideologische hardschreeuwerij uit de laatste oorlogsjaren, slechts een verblindend masker was waarachter de ware grondoorzaak (voor sommigen een zuiver economische, voor anderen een imperialistische) moest schuil gaan, toch mogen we de invloeden die van deze hart- en hersengevechten uitgingen, niet onderschatten. Vooral niet waar het de jeugd betreft. Alle spitsvondigheden en diepzinnige betogen ten spijt, we kunnen niet ontkennen dat in die jaren twee wereldbeschouwingen tegenover elkaar stonden, een democratische en een totalitaire. De ene, voor ons bezette gebied, als uiting verdoken en illegaal; de andere schitterend met al de mogelijkheden van een legale propagandatocht.
En hoezeer ook het geheimzinnige en verbodene doorgaans een bekoorlijke aantrekkingskracht vermag uit te oefenen op de jeugd, toch bleek vaak dat hoofdzakelijk de stuwende realiteit onze jongeren op verbluffende wijze wist te beinvloeden. En ook de plotse ommekeer bij velen wat betreft een natuurlijke afkeer voor elke beperking van hun jeugdige vrijheidsopvattingen, bewijzen dat hier machten aan het werk waren die ofwel van psychologische waarachtigheid, ofwel van politieke geraffineerdheid getuigden.
| |
| |
Waaraan nu had het Nationaal Socialisme zijn succes bij een groot deel van onze jeugd te danken?
Vooreerst de aantrekkingskracht die van elke vernieuwing uitgaat, vooral wanneer dit nieuwe, ogenschijnlijk althans, zich jong en fris aandient. Ten tweede een groeiend gevoelen van zich belangrijk weten, ten gevolge van de bijzondere aandacht die eensklaps voor de jeugd werd betoond. Tegenover de vroegere voetbalspelende jeugdbewegingen kwamen nu plots de landsknechtstrommels, de vaandels en de uniformen te staan. Optochten en kampvuren, gezonde lichaamsoefeningen en volksdansen, dagbladen die paginas wijdden aan het jeugdleven, het bracht er alles toe bij om de uiterlijke aantrekkingskracht te verhogen. Gewis, deze uitingen bleven slechts aan de oppervlakte, maar het waren voor velen de niet geringe aansporingen om mee op te stappen met deze blijde lachende jonge mensen.
Buiten en boven dit alles stonden echter de ideologische beweegredenen. Het chaotische van de oorlogsjaren was ook de jeugd niet ontsnapt. De nog twijfelenden zochten naar een houvast, naar een doel, naar de ordening van hun innerlijke impulsen. Het weer vertrouwd worden met de grote doden uit de Vlaamse geschiedenis deed hen terug verlangen naar grootheid en nationale roem. Begrippen als kameraadschap, trouw, fierheid, werden spontane openbaringen van hun jong gemoed. Het leidersprincipe, met een glanzend aureool omgeven, stilde hun honger naar verering van het hoger menselijke. 1302 kreeg een betekenis die zij nooit hadden vermoed; namen als Ruusbroeck, Rubens, Gezelle, Rodenbach, Verschaeve e.a. werden levende figuren in het licht van de kulturele groei. Het bewustworden van hun waardigheid, het bewustworden van de betekenis van het begrip ‘Vlaming’, in dit verband gezien, kon niet anders dan rechtstreeks spreken tot het gemoed en de verbeelding van onze Zuid Nederlandse jeugd.
Romantisme? Natuurlijk. Romantisme alleen? Neen, men bouwt geen vernieuwing enkel op vluchtige romantische bevliegingen. Er lag een diepere kern, een hechter gevoel aan de basis, nl. een waarachtig geloof in het goede. Bij velen bruiste dit jong en gaaf vertrouwen in de redding van Vlaanderen, in de kracht van een eendrachtig Europa, in de opbloei van een nieuwe wereld. Geholpen door de belangstelling van de bezetter voor onze kulturele waarden, naast de romantisch-heroische klank van de oostfront-strijd, richtte heel hun wezen zich in op de verovering van het edele, het schone, het grootse, vooral het grootse. Eindelijk zouden zij aan hun heerlijke dromen een daadwerkelijke gestalte kunnen geven. En in dien zin blijft de houding van deze jongeren ten overstaan van de rassentheorie bijvoorbeeld, dan ook te verstaan. Wat zij hiervan oppervlakkig konden aanvoelen, was niets anders dan een gevoel voor schoonheid, nu alle misselijke en verderflijke invloeden uit het volk zouden geweerd worden. De middelen die daartoe moesten worden aangewend, konden op hun naïef en uiteraard nog onbesmet gemoed, niet inwerken. Alleen het eindresultaat hield voor hen zijn verblindenden glans.
| |
| |
En of nu hun politieke orientatie Groot-Nederlands of Groot-Germaans was gericht, dit kon aan hun uitbundige eerlijkheid geen afbreuk doen. Waar in de latere politieke partijen talrijke arrivisten de hoop kwamen vergroten, daar bleef de geest van de collaborerende jeugd steeds zuiver en ideologisch voldragen. En dit heldhaftig jonge, samen met de handig verwerkte propaganda van de Duitsers, maakte het ontstaan van een ‘Vlaams Legioen’ mogelijk. Duizenden jongens, uit zuiver ideële drijfveer gestuwd, verlieten huis en land voor de moderne kruistocht. En hoe de kerk ook wentelde en keerde om hun zélfde oproep van jaren her - toen het nog niet zo gevaarlijk was om over geweren te spreken - anders uit te leggen of te verantwoorden voor toen en niet voor nu, ze kon niet meer beletten dat talloze katholieke jongeren, voor ‘Outer en Heerd’, in de Russische steppen hun bloed ging offeren.
Hiermede is over de ideologische collaboratie van onze jeugd lang niet alles gezegd, het moge echter in dit kader volstaan.
De invloed van de democratische idee was van een heel andere aard. Ik ben ervan overtuigd dat, met de middelen die haar steeds ten dienste bleven staan (de radio bijvoorbeeld), zij heel wat degelijker resultaten had kunnen bereiken. Resultaten die niet alleen op het verloop van de oorlog invloed zouden hebben uitgeoefend, maar vooral na de bevrijding heel wat misverstanden zouden hebben kunnen voorkomen. Wat uit Londen werd overgeseind beperkte zich hoofdzakelijk bij berichten over krijgsverrichtingen en het aanzetten tot sabotagedaden, zonder dat ook maar één keer werd rekening gehouden met de noodzakelijkheid de onder de bezetting levende mensen van het nodige geestelijke voedsel te voorzien. En dat, ondanks dit feit, de verzetsbeweging toch jonge krachten telde die geloofden en betrouwden op de menselijke waarden van de democratische idee, is niet dank zij de Engelse of Belgisch-Engelse ‘onderrichtingen’, maar in de eerste plaats dank zij een eerlijke, innerlijke constellatie die spontaan zich te weer stelde tegen wat men uiteraard als misdadig en vijandig moest beschouwen. Ook hen schrikte het offer niet af.
En in dergelijke omstandigheden schoven de wildste jaren van deze eeuw voorbij. Er werd gemoord, gevochten en geweend; er waren helden en er waren attentisten; democratie en fascisme werden om beurt de oorzaak van oorlog en massagraven, kortom: een verwarde dooreenhaspeling der meest extreme begrippen. En de jeugd die, in haar volle ontwikkelingsstadium, al deze elementen kreeg te verwerken, kon meestal slechts steunen op een nog onvoldragen vorming en op een wankele invloed van buiten uit (bijvoorbeeld een vaak onvoldragen opvoeding op kultureel, moreel en politiek gebied; een vaak ontmoedigende houding van sommige kerkelijke waardigheidsbekleders in zake actuele problemen, enz.). En juist in dit licht lijkt de heldhaftige, ongecompliceerde en eerlijke houding van tal van jongeren, zo uitermate bewonderenwaardig. Want, uit overtuiging in het verzet of uit overtuiging aan het oostfront, beide blijven het even praegnante getuigenissen van | |
| |
een constellatie die sterk en krachtig de chaotische stuwingen kon overwinnen; zij hebben de moed der konsekwentie gekend naast de simpelheid van het uiteindelijke geloof.
De algemene tweeslachtigheid gedurende de oorlogsjaren, psychologisch gezien, gaf enerzijds de daadvaardigen en normen-vasten, anderzijds de stuurlozen en moegesolden. Deze tweeslachtigheid, politisch gezien, lag niet alleen in het onderscheid pro of contra, maar vooral in de formulering: idealisme en konsekwente waarheidsbetrachting tegenover lafheid, arrivisme of misdadig egoisme.
Slechts terloops hebben we even gerept over het feit dat niet heel onze jeugd deelnam aan collaboratie of verzet. Talrijk waren zij die geen moment werden getroffen door het historische belang van de tijd waarin ze leefden. Het gebrek aan belangstelling en de oppervlakkigheid waarmee zij door de dagen kropen, konden nergens de nodige aanknopingspunten vinden, noch in de leer van links, noch in die van rechts
De oorlogsinvloeden op hen, bleven dan ook veeleer van zuiver morelen aard. Hun tekort aan ideeële verdieping moest wel ontaarden in de meest materialistische reactie. Honger of drang naar winstbejag dreef hen naar oneerlijke practijken, van woeker via diefstal naar moord en plundering op grote schaal. De verduistering der steden bracht jongens en meisjes vleselijker tot elkaar. De morele vrees voor bombardementen schiep reacties die er moesten voor zorgen dat voor enkele ogenblikken de wegende realiteit kon worden vergeten. En het etiket ‘Witte Brigade’, ‘Weerstand’, ‘Vaderland’, bezorgde hen tijdig een alles vergevende dekmantel voor de meest brutale buitensporigheden. En het zijn juist deze jongeren, door de ongewone oorlogsomstandigheden nog meer uit hun richting geslagen, die na de bevrijding de straat zullen overmeesteren.
(vervolgt)
Ivo MICHIELS.
|
|