Golfslag. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 207]
| |
Is pacifisme verouderd?Indien er één waarde constant de evolutie van de Vlaamse Beweging gedomineerd heeft, is het wel een verbeten pacifisme gekoppeld aan een vurig en fanatisch anti-militarisme. Tot aan de verrassende opkomst van de fascistische groeperingen Verdinaso en Rex hadden de Vlamingen een zeldzame eensgezindheid op dit punt vertoond. Tussen de twee wereldoorlogen in, toen een hele wereld zich omkeerde, stortte ook deze roerende unanimiteit in. De onberedeneerde sympathie, die de jonge nationalisten naar de ijzeren landen dreef, veroorzaakte tevens het ontstaan van de geest van ‘weerbaarheid’ en ‘paraat staan’, die zich niet zozeer uitte in een vaste zielehouding, dan wel in het spectaculair opmarcheren, het brutaal zwaaien met gummi-knuppels en de ‘schneidige’ snit van een uniform. Koele geesten vermaanden wel doch de enthoesiaste jeugd ging blind haar weg. Het was de heroïsche tijd der vlammende slogans: Diets imperialisme, verovering van het Noordzee-strand en dergelijke Wate-kreten. Naast de flaminganten zouden ook de traditioneel anti-militaristische Marxisten zich meer en meer met het wapengedoe verzoenen, niet het minst om zich later te kunnen weren tegen hun aartsvijand, het machtig opbloeiend Nationaal-Socialisme. Zodat het pacifisme totaal uit de mode geraakte en tot hobby van filantropische comité's degenereerde. Toen de regeringen Wereldoorlog II verklaarden, marcheerden de opgezweepte volkeren weer eens op om elkaar af te slachten. Vijf lange jaren duurde de moordpartij. Nadat de laatste overwinningsfanfares uitgestorven waren, kroop een walg over de mensheid. Nooit waren zulke godvergeten gruwelen vastgesteld geworden dan in deze oorlog, nooit waren meer kunstschatten verloren gegaan, nooit hadden de naweeën zo bitter de soldatenfamilies aangevreten. Maar vooral: nooit was het failliet van de overwinning zo hel aan de dag getreden en gelijklopend daarmee de zinloosheid, de misdadigheid van de strijd. Toch gingen nergens de gezaghebbende stemmen op om alle oorlogsmisdadigers - en niet enkel de verslagenen - ter verantwoording te roepen. Zelfs de élites zochten geen contact om een poging te wagen de militaire pest uit te roeien en een vredelievende maatschappij op te bouwen. Amper was de atoombom gevallen en de laatste wapenstilstand ondertekend of de grote mogendheden bakenden vol wantrouwen hun invloedssferen af en lieten ratelend - om het geknoei in hun huishouden te verbergen - de ijzeren gordijnen neer. Als schrale troost en hartopbeuring ontving de goê gemeente een marionettespel, het UNO-theater, hetwelk een droevig divertissement bood, wijl een verveeld gefluister achter de schermen de handeling verving. Aldus duurt de tragi-komedie voort. Door de politieke hoogspanning blijven nog immer reuzelegers onder de wapens en vreet de algemene onzekerheid langzaam het reeds zo deerlijk gehavende zenuwstelsel van de mensheid geheel stuk. Het militarisme zegepraalt. Het heeft de na-oorlog gewonnen en daar het niet gedijen kan in vrede, bereidt het de volgende ‘laatste’ voor. De generaals hebben voorrang op de diplomaten... | |
[pagina 208]
| |
Welnu, is deze toestand normaal, wenselijk, gerechtvaardigd? Is er dan helemaal niets veranderd in Europa sinds de ineenstorting van de Duitse hegemonie? Is het niet dringend tijd om - hoe paradoxaal het ook klinke in de huidige atmosfeer van bedreiging, onderkruiping en chantage - het roer definitief om te wenden, het militarisme aan te klagen en een realistisch pacifisme te prediken? Niemand in Vlaanderen (behalve dan B. Dewinter in zijn satirisch weekblad) durft het probleem onder ogen zien; men zwijgt het dood, en de meest overtuigde flaminganten offeren aan de mammon van heden: het leger. Zelfs de meest respectabele dagbladen-redacties met hun lange pacifistische traditie ondergaan het als een onvermijdelijk en noodzakelijk kwaad. Welnu, wij stellen de vraag, is dit waar? Heeft voor ons, inwoners van de Lage Landen, het militarisme nog een zin? Op buitenlands-politiek terrein stellen we vast dat wegens de revolutionnaire vooruitgang der atoom-techniek de regelmatige volkslegers grotendeels hun betekenis verloren hebben. Indien er opnieuw een oorlog losbreekt, zal het meer nog dan in 1940 een blitzkrieg worden, waarin men zal pogen het militaire potentieel van de vijand onverhoeds en volledig te vernietigenGa naar eindnoot(1). Dit veronderstelt het bezit van kostbare, uiterst up to date geperfectionneerde aanvals- en verdedigingswapens. Welnu, kleine staten kunnen zich dergelijke finantiële offers niet getroosten, zonder de levensstandaard van hun bevolking practisch te vernielen. Wie naar de argumenten van de militarist - die al het zo juist aangehaalde grif zal onderschrijven - luistert, komt tenslotte tot de conclusie dat bij een gebeurlijke inval het gehele militair apparaat slechts dient ‘om de eer te redden’, om een symbolische aanwezigheid aan de zijde der eventuele verbondenen. Het redden van die eer kost echter me dunkt een hoge prijs: een mobilisatie, het standhouden gedurende één, ten hoogste twee dagen, met de uitmoording van 's lands jeugd; de verwoesting van steden, verkeerswegen en industrieën; en eindelijk de onvoorwaardelijke capitulatie. Is die militaire eer zulke prijs wel waard? Men neme tot voorbeeld de houding van Denemarken tijdens de jongste krijg. Het bood symbolisch enkele uren weerstand aan de Duitse overweldiger en capituleerde dan. De staatsstructuur noch de economie werden geschokt. Een zeer voorspoedige politiek wierp grote winsten af en bij de bevrijding van Kopenhagen ontving de koning het Victoria Cross uit de handen van de Britse opperbevelhebber. En om nog meer in 't oog springend voorbeeld te citeren: waarom kent België heden zulk ongewone welstand in een verarmd en verwoest Europa, waarom behoort zijn munt tot de drie ‘hardste’ ter wereld? Zou het niet zijn omdat we slechts achttien dagen vochten in 1940, omdat we een oase uitmaakten in Duits Europa (wie twijfele denke slechts aan Nederland onder Seys-Inquart, aan Polen, aan het Protektoraat), en omdat we met de V-dag een ongedeerde industrie ten dienste van de Geallieerden konden stellen? En laat ons voortaan het gewichtig argument als zou net leger onze zelfstandigheid waarborgen als een drogreden beschouwen. Ons lot als onafhankelijke mogendheid is sedert lang in andere, | |
[pagina 209]
| |
machtiger handen overgegaan. Het zelfbeschikkingsrecht der kleine staten is in de twintigste eeuw tot een mythe geworden. We kunnen er om treuren, maar het is een onweerlegbaar feit. Op binnenlands-politiek terrein merken we hoe het in stand houden van een modern leger loodzwaar op het budget drukt. Dit kapitaal blijft rentloos en onvruchtbaar, omdat het in materiaal gestoken wordt, dat op de beslissende dag der oorlogsverklaring toch verouderd en dus van geen nut blijkt te zijn. Waarom die milliarden niet gebruikt om scholen, sportstadia en hospitalen te bouwen, om de proletariërsstand te verheffen en zodoende de bron van dreigende conflicten te verwijderen? De hoofdgebreken van het militarisme in België blijken nochtans uit zijn tekortkomingen inzake de opvoeding der jeugd. De wet vertrouwt jaarlijks tienduizenden jongens aan het leger toe. En wat leren ze er? De gedachte is ver van ons de dienstplicht in se af te keuren. Elke jongen van negentien (het meisje trouwens ook) heeft dringend behoefte aan een jaar vorming, waar hem tucht en kameraadschap bijgebracht worden; en het is voortreffelijk dat dit gebeurt in dienst van de gemeenschap. In het leger leert hij echter doden, luiheid, plantrekkerij en de weg naar de ontuchthuizen; hij ontvangt er geen levenstraining, geen karakterscholing. En daar hij weinig of geen arbeid presteert, is hij een jaar lang van geen nut voor de natie. Integendeel!... Er bestaat gegronde mogelijkheid dit te veranderen. Reeds verdedigden we hier het plan van een nieuwe arbeidsdienstGa naar eindnoot(1). We zullen niet in herhaling vallen; alleen stellen we hoopvol vast dat de idee van een Werkkamp in de open natuur meer en meer aanhangers vindt. Indien de regering en de hoogste legerinstanties ernstig deze nieuwe sociaal-economische organisatie, die in heel Europa luide bijval treft, wilden terstudie nemen, ze zouden een prachtkans vinden om de jeugd actiever, gezonder en vruchtbaarder te doen presteren dan nu gebeurt. Veel ware nog aan te halen; de plaats ontbreekt. Alleen dit nog: men mene niet dat wij ons vooral tegen het militarisme kanten wegens de bovengenoemde practische, ja soms opportunistische argumenten. Wij hebben ze slechts aangewend omdat ze vandaag te weinig voorgebracht worden. De hoofdreden van ons anti-militarisme is een ideologische. Wij weigeren welk volk ter wereld ook als vijand te aanzien. Alleen de regeringen, de régimes verlangen en verklaren oorlog en zijn schuldig. De volkeren zijn hoogstens onwetend en onopgevoed. Doch stilaan begrijpen ze dat wapengeweld nooit problemen oplost, stilaan zien ze de broosheid en de huichelarij der diplomatieke incidenten in, ervaren ze dat aan de overkant der grenzen dezelfde mensen wonen met dezelfde primordiale verlangens en gevoelens. De kunstmatige hetze alleen verhindert nog dat ieder overtuigd weze dat er geen oorlog te duchten valt, dat alles bedrieglijk spel om trust-belangen was. De mensheid wordt wijzer, zij verlangt vrede en heeft er recht op. Indien de oorlog immers voorgoed zijn intrek nam in onze gewesten, ware het de moeite niet meer kinderen op te voeden. Daarom triomfere het pacifisme opnieuw in de harten. Daarom zullen wij blijven kampen voor de vredelievende interpenetratie van alle Europese volkeren. Voor de PAX UNIVERSALIS
Manu RUYS. |
|