Golfslag. Jaargang 2(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 204] [p. 204] Psalm Dit is het lied dat ik zong toen ik boven een berg lag te dromen. Er hing een stem van macht en verre muziek tussen het stemmend loof der bomen en omdat ik een blauwe adem was die hing in hoornen hertgewei, en omdat ik van vele honderd speren een wonde droeg gonzend in mijn zij, luisterde ik, zoals naar de zee het zand der duinen blijft luisteren. Het zand der zee hoorde uw lied, o God, en aan de daken ging het fluisteren. En de daken namen de stem van u op, en droegen uw tij naar het land waarin mijn oog, bloem naast de rots, wolkig grijs en geel diamant, naast mijn hoofd, ivoren schaakbord, naar het wiegen der tulpen bleef kijken; naar het sterven der sterren bleef kijken. Op de bron van eenvoudig water wil gelijken mijn mond, op de lucht die de vlakte streelt, met haar bogen en haar keel; - ach, smekend smekend snarenspel dat ik in een vrouwenlichaam dromend streel, ach, lichaam van een vrouwenziel met haar traan van nachtelijke guitaren, hoe komt de wind van 't noorden in uw blauwgroene rode glimlach tot bedaren. Adriaan PEEL. Vorige Volgende