Golfslag. Jaargang 2
(1947-1948)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Brabants dagboekjeNathanaël, je t'enseignerai la ferveur. Une existence pathétique, Nathanaël, plutôt que la tranquillité. De wereld aanvaardt de Gideaanse ‘ferveur’ niet, zoals trouwens geen enkel idealisme. Voor de kunst, die het best wortelt in de deceptie, is zij een sine qua non.
Gevonden bij Huxley: ‘For we are all much too curious about the affairs of our neighbours’
Niets is onvervangbaar, maar al het echte is onherhaalbaar.
Het leven heeft wetten die niet in de wetten zijn opgenomen.
De afgunst, meer dan het geld, beheerst de sociale betrekkingen.
De staatswet wordt vaak geformuleerd in opwinding, uit fanatisme en haat en met het gevoel van macht of weerwraak. Zo wordt ook de geschiedenis vaak vervalst en vergiftigd.
Voor het brede schuifraam ligt het ganse Westen in de aanschrijdende nacht: verdonkerend dakpanrood, verflauwd Breitnercoloriet, op de voorgrond; vervagende valleiverte met De Saedeleeracuratesse; een lichtend zilvergrijs over het eigen opengeslagen boek; een paar flonkerende lichten als lucifervlammetjes, een slapende fabriek en een mens die de besneeuwde heuvelrug afdaalt, klein, kouwelijk in het roerloze, gigantische panorama.
In het besneeuwde landschap ziet men zoveel beter wat aan ieder toebehoort!
Er zijn moderne Noord-Nederlandse romanciers die het schrijven opvatten als een soort ‘ajuinpellen’. Naarmate ze de schillen rond hun personnages meer en meer wegsnijden, wordt de stof pikanter.
Wellicht was de atmosfeer onder de bezetting niet normaal, zelfs somwijlen benauwend, maar hebben we ons niet allen kunnen betuigen?
Er woekert nog steeds de schimmel van het leedvermaak. Wie vrij van zonden is, werpe de eerste steen.
Wie geeft het recht in onze intimiteit te dringen als paalwormen in een staketsel. Men boort naar de bronnen van ons bestaan als naar petroleum om er haat en afgunst aan te onbranden.
Het is niet omdat men onafhankelijk zijn mening zegt dat men iets in de weg legt. Als ik durf zeggen dat. A of Z mij litterair niet ligt | |
[pagina 64]
| |
dan heb ik niet bedoeld dat ik hem zijn broodwinning benijd en wil ontnemen.
Vele van onze schrijvers zouden een octaaf lager moeten zingen. Sommigen zelfs meerdere...
Het is of de waterdamp op de vensterruit de schering maakt waartussen de kindervingeren de inslag tekenen.
Het vrijvers ontwijkt meestal de vormtucht om de spontaneïteit niet te verliezen.
Wij mogen de dingen niet beschouwen van uit de hoogte, maar van uit hun waarden ten opzichte van elkander. Opflakkering.
Anders gelaarsd, anders gespoord,
verouderde dingen, bibelots overboord,
voor nieuwe conceptie, tabula rasa
na smart en lout'ring, weer extase!
Onder nul
Reeds maanden vragen verzen wording,
willen woorden ontwaken,
maar geen dag rijst achter de schemering
der ziel. Gekweld moet ik verzaken.
Les goûts et les couleurs ne se discutent pas. Ik heb het niet tegen de vermenging van het fantastische met de realiteit, noch tegen het aanleunen bij het surrealisme van de film, noch tegen het wonderlijke, waarvan het gewoonste leven trouwens getuigt, noch tegen het verpoëtiseren en zo meer - hoe meer de roman zoekt en experimenteert, hoe beter hij zich omlijnen zal; hoe meer hij aanraakt, hoe beter wij aanvoelen wat hem wél en wat hem niet ligt, wat hem verhoogt en wat hem in gevaar brengt. De gevaren zijn op dit ogenblik evenwel niet denkbeeldig. De crisis die hij na de vorige oorlog doormaakte was het gevolg van een adaptatie. We kunnen deze enerzijds best vergelijken met een verjongingskuur, een bijna louter technische kwestie: gelijke tred houden met wetenschappelijke vooruitgang; anderszijds ze als een verschuiving beschouwen van de ‘Comédie humaine’ naar de ‘Jeugdproblemen’ - eigen aan de Eeuw van het kind (= traîner la vie d'adulte sur les rêves ou souvenirs enfantins) - hetgeen de evolutie verklaart van ‘à la recherche du temps perdu’ en van ‘le roman pur’ naar de evasie, het historische of fantastische avontuur, of het wonder tout court. - Waar men nu weer van een nieuwe roman spreekt, praat men het toch niet weg dat hij een nieuwe crisis ondergaat. Er hapert iets. De vlucht in het fantastische kan aan veel te wijten of te danken zijn (wensdroom, weerzin voor werkelijkheid, beperking van de gedachtevrijheid, uitputting der thema's, opgang van de parapsychologie en de occulte wetenschappen), ze bedreigt het bestaan van de roman meer dan we vermoeden. Ze | |
[pagina 65]
| |
vervalst de psychologie en de feiten. De romancier verheft het verzinsel boven de werkelijkheid en de waarschijnlijkheid. Ofwel verdwaalt hij op het terrein van het sprookje, ofwel offert hij aan de deus ex machina. Tenslotte gaat het verhaal mank aan logica, hetgeen door een niet zelden schitterend kunst- en vliegwerk wordt gecamoufleerd. Blijkbaar speelt het scenario hier parten. De jongste romanciers schrijven of herscheppen filmbeelden (close ups): operatiescènes, partijen, interieurs, oorlogsdocumentatie, - het scheelt niet veel of onze boekhelden, die reeds veel weghebben van mannequins gaan van tijd tot tijd zingen, - stads- of landschapsbeeld zijn vrijwel onpersoonlijk opgevat. Ze leven in een verbeeldingswereld en hebben het niet zelden over beroepen, toestanden en milieu's die ze met documenten en lectuurreminiscenties samenstellen (hetgeen de historische roman aan de lopende band voor gevolg heeft). We zouden het alleszins soepel assimilatievermogen en prijzenswaardige Hineininterpretierung kunnen noemen, ware het niet dat de primeur in vele gevallen door anderen reeds gegeven werd. Compilaties, geen pris au vif Onze jongeren hebben iets van de middeleeuwse narren, jongleurs en trouvères, missen blijkbaar echter hun eigen aandeel in avontuur en opzet. Zeer dikwijls lopen zij op hun ervaring vooruit, waardoor zij verplicht worden ze tweedehands aan te vullen.
De film heeft kunstenaars verbasterd.
Er zal steeds smart aan het leven kleven. Verdovingsmiddelen doen smart, dus ook het leven vergeten. Wij komen niet gesterkt, maar ellendiger daarna tot dit leven terug. Wij moeten niet in de narcose of in de droom, maar het gekwetste moment realiseren.
De ware inspiratie kan niet dan van het landschap komen. Mijn overtuiging daarvan groeit meer en meer. Wild of gekunsteld in de meeste gevallen werkt de natuur als een revelatie. Terwijl de kinderen aan de voet der glooiïng de veldkers plukten, joeg de wind de dorre beukebladeren de hemel op, waar het masthout ruiste. Men moet de dingen van nabij leren zien. Niet om accuraat te weten zoals de naturalist, maar om het geheim der geluiden, der geruisen, der bewegingen, der kleuren en der lijnen dichterbij te komen. Hoe bewogen de donkere kruinen op de van bamiswolken gevulde Paaslucht. Dat neigen en treuzelen, dat cirkelen en wuiven, om, door een gierende vlaag overwonnen, over te hellen en sierlijk daarna weer recht te zwieren. Onophoudelijk. Van dichtbij leren zien en de dingen benoemen om de emotie vast te houden. Meeleven en mee kruin zijn, bruinrode stam, schorsstuk in de wind, de wind zelf en de vallei en de weide daar omlaag: verloren zichzelf vinden in de wisseling der nerven en de hartslag van aarde en van hemel. Om tot rust te komen en de mensen weer te naderen. En de mensen te zien in hun uiterlijke doening: een jonge boer die achter de ploeg en de gedweeë paarden loopt, twee oude vrouwen die krombenend het konijnenvoeder dragen en wat hout omdat de brandstof schaars is. De uiterlijke mens. De innerlijke niet, die is àl lelijkheid! | |
[pagina 66]
| |
In de hof, langs de rotstrapjes bloeit de ribes. De bloesems lijken wel roze wijnglaasjes met een donkere druppel droesem. In de naburige hovingen vlekken hel de forcitia's. De fruitbomen sidderen op de gebogen tuinruggen. Het leven is goed. Ik verlies de onrust van de voorbije maanden. Doch niet de herinneringen. Er zijn geen rozen zonder doornen.
‘Het verstand komt niet vóór de jaren’ is geen juist spreekwoord. Logisch begrip hebben jonge mensen ook. Wat ontbreekt, om de relativiteit en het perspectief te begrijpen, is de ervaring. De expressie is dus beter: ‘de ervaring wint niet vóór de jaren’. De absolute interpretatie en het egocentrisme staan de lessen van de ervaring in de weg. Als de ervaring doordringt of het overwicht behaalt is de mens de rijpheid ingetreden.
Deze laatste maanden heeft het leven weer op het boek gewonnen. Geen boekenwurm ben ik geweest, maar ontdekker. Het is of ik ben voor het eerst persoonlijk gaan denken. Minder uitbundig, innerlijk dieper opnemend en geschokt.
Dans la solitude on se refait. 't Wordt stil, nog stiller...
Heb ik dit ooit geweten?
Moest alles stil zijn, stil staan en verleden
worden, zou de rust, 't geluk
opnieuw gevonden?
Ieder geruis maakt wonden:
't Kwaad en de pijn
drijven weer aan.
Voor de genezing
moet ook herinnering
stil staan, stil zijn,
't zou voor lange tijd
binnen en buiten
stil moeten worden en nog stiller...
Terwijl de schrijvers van toekomstromans de diagnose van onze beschaving optekenen wijst alles er op dat zich meer en meer realiseert hetgeen ze aan de kaak stellen. De machine, de standardisatie, de ontpersoonlijking, de non-emotiviteit winnen het op de zelfcritiek en de bezinning. Zal tenslotte het geloof of het katholicisme door zijn persoonlijkheidscultus de enige rem worden en daardoor zichzelf weer zin geven? Het heeft er alles van dat de wereldconferenties zoals ze zich nu voordoen stappen zijn naar het voorgeschrevene, het opgelegde, waartegenover het persoonlijk denken geen kracht en geen waarde heeft. We kennen soms goed de ziekte waaraan we langzamerhand sterven maar we doen alles om er niet aan te geloven of te denken!
Ik begin te veronderstellen dat de geschiedenis geen wetenschap is. Zij is zo onderhevig aan de stromingen van het gevoel en aan de psychologische verscheidenheden (invloed van persoonlijkheden, volksmentaliteiten, individuele en collectieve machtsinstincten) dat | |
[pagina 67]
| |
wet, wetmatigheid, eerlijkheid en objectiviteit niet zijn te verwezenlijken. Zelfs cultuurgeschiedenissen kunnen in de bronnen vervalst en vergiftigd zijn. Want als we nu weten welke rol de macht, de propaganda en de politie (gerechtelijke of politieke) spelen (vervalsing van de documenten, beïnvloeding van de massa voor het vaststellen der historische schuld, enz.) dan kunnen we geen geloof meer hechten aan wat men maar voor het geschiedenis-maken nodig achtte en moeten we altijd dingen veronderstellen die men voor de goede zaak van de machtige-van-het-ogenblik verdwijnen deed.
Gelezen bij Dumesnil: Flaubert, deze woorden van P. Bourget: ‘l' homme n'a jamais su ni façonner le monde à la mesure de son coeur, ni façonner ce coeur à la mesure de ses désirs’.
De kunst kan niet eenzijdig en in het kraam van een politiek ideaal worden opgevat. De kunstenaar moet steeds disponibel blijven. Gide. De Montherlant.
De schrijver, de artist mag geen tribuun worden. Gelukkig zijt ge als niemand uw bestaan vermoedt. In de stilte, in de armoe, in de onbekendheid ligt de grootste vrijheid. Tracht niet naar de onderscheiding, noch naar de maatschappelijk hoge betrekking: ze halen u uit de creatieve atmosfeer. Zei Rilke niet: ‘Mieux eût valu rester dans l'obscurité, et ton coeur illimité aurait essayé de devenir le coeur lourd de tout l'indistinct’.
Wij beleven een tijd waarin de mensen die nog vier ideeën bezitten gedood worden door degenen die er nog drie hebben en die zijn vanzelfsprekend het grootst in aantal. De tijd zal komen dat zij die nog drie gedachten hebben hetzelfde lot zullen ondergaan vanwege degenen die er nog twee kunnen verwerken. Totdat we de mens zullen overhouden in een volmaakte staat van dierlijkheid, geleid, niet meer in staat te denken, getal, machine, robot en dat alles in naam van de vrijheid, de emancipatie, het geluk, de sociale welvaart, enz. Op dit thema broderen de meeste toekomstromans. Wie zegt wordende werkelijkheid in plaats van roman?
Vele van onze auteurs houden er aan in de bloempjes te worden gezet en bewierookt, hetgeen tegemoet komt aan hun zelfvergoding door autosuggestie gekweekt. Een stap naar een ander toe, al was het maar om de schijn te redden, doen ze zelfs niet. Voor de anderen bestaat de wet der relativiteit, voor hen zelf slechts het absolute.
Tussen Luther en de Roomse Kerk stond destijds Erasmus. Ook hij werd door beide partijen bestreden en bespot. De verdraagzaamheid waar ieder humanist prat op gaat, blijkt veelal een ijdel woord. Ook deze tijd schakelt de schakering en het wederzijds begrijpen uit. Er is geen plaats voor de kleine Erasmianen.
Jan - Sept. 1945 Hendrik STORMGa naar voetnoot+ |
|