bliek uitgaande smaak. Tussen auteur en het publiek zit ook de zakenman, die zorgt voor de verspreiding en de verkoop. OOK de uitgever draagt een deel van de verantwoordelijkheid in ‘de grote brouwerij van de literatuur’.
Laat het voor vroeger eeuwen minder het geval geweest zijn (of heeft het verschijnsel andere vormen?) doch auteur en publiek zijn tegenwoordig niet meer los van wat wij reklame noemen. Een smaak, een behoefte wordt kunstmatig gewekt, zó dat we niet meer van smaak en behoefte spreken, maar van mode en exploitatie. Het lage peil wordt graag gehandhaafd opdat de massale verspreiding er door gediend wordt. De kapitaalkracht is in het boekbedrijf verre van een zegen gebleken. De toonaangevende uitgeverijen jagen op een soort best-seller, die de grootst mogelijke winstmarge garandeert. Het publiek laat zich vangen door de barnum-reklame, de grootscheepse publiciteit, de psychologisch geverifieerde propaganda. Het goede papier wordt verspild aan sensatie-productie, tot in de treure wordt het modische opgedrongen. Opvallend b.v. op de Vlaamse markt zijn de Noorse trilogieën en de overzichtelijke kunstgeschiedenissen. Het boek wordt op de markt geworpen als een nieuw model auto, schoen of keukenkast. De boekhandelaar, de bibliothecaris houden de geniale meesterwerken niet meer bij. Kultuurarbeid? Dat zij het maar eens wagen het wat moeilijker boek er tussen te wringen!
Daarbij voegt zich het feit dat niet het publiek alleen maar ook de uitgever de gezonde kritiek schuwt als de pest. Waarom? De critiek is intern, zowel als extern, zaken-dodend, anti-commercieel. De criticus is een vijand én van de auteur én van de uitgever. Hij is echter niet zelden een Geschmacksträgertyp, daarom dat grote kunst vrijwel steeds critisch is. Doch de grote kunst, de kritische kunstenaar zijn nooit in het tijdperk waarin ze leven zeer welkom. Nu apprecieert het grote publiek eerst werk dat in de tijd van zijn ontstaan verzwegen, verketterd, gedoodverfd, uit de boze was. En wijl het dit werk apprecieert gaat het weer het werk van eigen tijd voorbij.
Het doet in dit verband geen kwaad even te wijzen op de geschiedenis van de mislukte roem. De verhouding van de auteur tot zijn publiek of zo men wil van het publiek tot zijn auteur berust veelal op vergissingen. Vergissingen die evenwel niet volkomen zijn te brandmerken als we weten hoe en waaraan bekendheid en roem soms zijn te danken. Hoe een schrijver op het eerste plan geraakt, is vooral ook tegenwoordig het spel van extra litteraire factoren. De geschiedenis van wit en zwart b.v. heeft de ijking van litteraire waarden zeker vermoeilijkt. De tijd en de kritiek schiften tenslotte veel. En een verschuiving van eerste naar tweede plan en omgekeerd gebeurt onhoudbaar en regelmatig.
‘De geschiedenis van de roem is dus wel zeer dubbelzinnig, zegt Van Duikerken, zij zoekt naar de wetmatige kracht, die duizenden bewoog om een eenling te verheffen, maar ze zoekt tegelijkertijd naar de talloze factoren, die juist déze eenling voorbestemden om zich voor die wet van de duizenden beschikbaar te stellen. Zij vindt haar bruikbaarst materiaal, waar deze roem het sterkst is geweest en het zwakst is geworden, dus bij de gestalten,