Twee namen uit de Brabantse Omwenteling zijn wel iedereen uit het onvolprezen geschiedenisonderricht in onze lagere en middelbare scholen bijgeblebleven: Vonck en Van der Noot, twee advokaten, de eerste de voorman der vooruitstrevende demokratische richting, de tweede de aanvoerder van den behoudsgezinden aristocratischen vleugel der Brabantse Patriotten. Verlooy, vriend en vertrouweling van den eerlijken, schranderen, zedelijk hoogstaanden maar onpraktischen Vonck, wist dezen laatste te bewegen tot het aanvaarden van het door hem ontworpen plan voor een geheime vereniging: ‘Pro Aris et Focis’ (voor Altaar en Haard). De werking van ‘Pro Aris et Focis’ leidde tenslotte tot het vormen van een vrijwilligersleger en tot de overwinning der Patriotten op de Oostenrijkers, te Turnhout, op 27 Oktober 1789.
Was het welslagen der, alles wel beschouwd, tamelijk onbloedige revolutie in hoofdzaak te danken aan de Vonckisten, toch werd niet aan hùn voorman en zijn medewerkers, maar aan zijn conservatieven mededinger Van der Noot de leiding van den onafhankelijken Zuidnederlandsen staat toevertrouwd. Om grotendeels verschillende redenen waren Vonck en Van der Noot, èn hun wederzijdse aanhangers, tegen de hervormingen van Josef II gekant geweest. Ook wat de middelen betrof om het Oostenrijkse bewind ten val te brengen, waren zij een àndere mening toegedaan. Het was enkel omdat de buitenlandse hulp, door Van der Noot gewenst en gevraagd, niet verleend werd, dat hij het revolutionnaire plan van ‘Pro Aris et Focis’ aanvaard had. Geen wonder dan ook dat, eens de gemeenschappelijke vijand verdreven, de broeiende vete tussen zogenaamde nieuwlichters en duisterlingen, vooruitstreven demokraten en behoudsgezinde aristokraten, Vonckisten en Statisten uitslaat tot een openlijken strijd, die spoedig even scherpe vormen zou aannemen als kort te voren het verzet tegen Oostenrijk.
Aan de zijde van Vonck, wiens naaste medewerker hij blijft, beleeft Verlooy het bewogen jaar 1790. Als na de uitspattingen van het Brusselse gepeupel tegen de Vonckisten, en na de operette-achtig mislukte staatsgreep van generaal Van der Mersch te Namen, Vonck naar Frankrijk vlucht, volgt ook Verlooy zijn vriend in de vrijwillige ballingschap. Bij de eerste Oostenrijkse restauratie keert hij terug naar Brussel, en beidt zijn tijd. Tijd dien hij gekomen acht als de Franse ‘bevrijder’, Dumouriez, bij Jemappes de keizerlijke troepen verslaat, en de mogelijkheid van een zelfstandige demokratische Belgische republiek in het vooruitzicht stelt. Vonck is niet meer teruggekeerd; Vonckistische tweederangsfiguren, ook Jacobijnse drijvers, treden op het voorplan, zodat iemand als Verlooy zich nog meer ergeren moet aan de voortvarendheid van zijn geestverwanten dan aan het onbegrip en den onwil van de tegenstanders. Het komt tenslotte zover dat hij tenslotte - trachtend te redden wat nog kàn gered worden? - de woordvoerder is van de Vonckistische minderheid, die de aanhechting bij Frankrijk verkiest boven de ontzettende verwarring van het ogenblik en, vooral, boven het gevaar van een zelfstandige republiek waarin de nu verafschuwde en gehate konservatieven over de macht zouden beschikken.
Tijdens de kortstondige tweede Oostenrijkse restauratie - na Neerwinden - houdt Verlooy zich afzijdig van de politiek, om na Fleurus opnieuw een vooraanstaande rol te spelen. Was hij reeds vroeger o.m. ‘représentant pro-