Golfslag. Jaargang 1
(1946-1947)– [tijdschrift] Golfslag– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
En dit is Overijsel!Overijsel is één van die Gebieden van de Nederlanden, die zonder de doordrijvendheid van Holland, het dynamisme van Vlaanderen of de glans van Brabant te bezitten, toch een heel wat voornamer rol speelde in de ontwikkeling van ons Volk dan Drente of Limburg. Toonaangevend in politieke of kulturele aangelegenheden is het nooit geweest; het was meer een actieterrein dan een actiecentrum. In Overijsel is er nochtans ‘iets’ gebeurd. Dat dit nu misschien meer ligt aan de geografische ligging dan aan de geaardheid van het Volk willen we in het midden laten. Een feit is, dat we hier niet meer kunnen spreken van een ‘splendid isolation’, zoals in Drente. Overijsel heeft zijn rug gekeerd naar de Noorderprovincies en de geschiedenis van Utrecht en Gelderland is ondenkbaar zonder Overijsel. Hier werd een strijd voor de heerschappij gevoerd. Hier was er een adel die het volk wilde onderwerpen; waren er steden, de IJsselsteden, zoals Zwolle, Deventer, Kampen die hun vrijheid tegen Adel en Bisschop verdedigden. Ook in de strijd van Willem van Oranje had Overijsel haar deel. We naderen het brein der Nederlanden. Weiden en akkergronden vormen nog het grootse deel van het land, maar in Twente is er een machtige katoenindustrie. Naast de boerenstand ontmoeten we voor het eerst de arbeidersklasse. Nog is het volk heel individualistisch en gebonden aan de eigen stad, het eigen erf, maar nauwe contacten werden met de handelscentra in Holland en de Nederlandse koloniën gelegd, die Overijsel meer in het hedendaagse leven betrokken dan de vroeger behandelde Gebieden. | |
Een Rijke Geschiedenis.Vóór onze tijdrekening woonde in Overijsel het Volk der Tubanten. De eigenwoordige naam Twente (deel van Overijsel) herinnert hier nog aan. De levenswijze der Tubanten scheelde niet veel met die van de andere stammen, zoals Batavieren en Friezen. Het is vanzelfsprekend dat al deze stammen elkaar regelmatig en verbeten bekampten. De Romeinen slaagden er niet in het land | |
[pagina 152]
| |
te onderwerpen en het is slechts bij de grote Volksverhuizingen dat belangrijke veranderingen plaats grijpen door de invallen der Saksers, die het Volk zijn definitief karakter geven. Na de val van het Karolingse Rijk komt Overijsel onder de Duitse Keizers. In de Xde eeuw wordt een zekere Everhard Saksisch Graaf genoemd in Drente en Overijsel. Het is in deze tijd dat de Bisschop van Utrecht, toen een goed vriend van de Duitse Keizer, van deze allerlei bezittingen en voorrechten krijgt in Overijsel. Wanneer de Noormannen de Nederlanden teisteren verschuilt de bisschop zich in Deventer. Weldra heeft de bisschop de alleenheerschappij in Overijsel, Gelderland en Utrecht. Door het Condordaat van Worms in de XIIde eeuw, moet hij echter veel van zijn macht prijsgeven ten voordele van adel en kanunniken. Hij verliest ook de steun van de Keizer. Holland komt stilaan tot bloei en de Graven maken de bisschop het leven zuur. De Graven van Gelre (Gelderland) veroveren de Veluwe, waardoor het Oversticht (Overijsel) van het eigenlijke Nedersticht (Utrecht) gescheiden wordt. In het Noorden worden de Drosten van Koevorden (tegenwoordig Drente) onafhankelijk, waardoor de Noordergrens bepaald wordt. De IJsselsteden Kampen, Zwolle, Deventer komen weldra tot grote bloei en sluiten zich aan bij de Hanse. Zij verwerven weldra het stadsrecht en worden de trouwe bondgenoten van de bisschop tegen de Adel. De strijd tussen bisschop en adel wordt bijzonder vinnig in de XIVde eeuw en het is alleen wanneer de bisschop op de Spoolderberg bij Zwolle komt om recht te spreken dat hij nog een beetje zijn gezag kan laten gelden. Nochtans moet de adel het afleggen, na aanvankelijk enkele markante overwinningen te hebben behaald. Inderdaad, nadat Oversticht in de handen was gevallen van de Edelman Gijsbert van Bronkhorst, die de Bisschop Jan van Arkel verslagen had, slaagden de steden er in Zweder van Voorst, de gevaarlijkste edelman te verslagen en zijn roofslot te slopen. Dit gebeurde in 1362. Daarmee was de strijd echter niet uitgevochten en het enig resultaat was dat de macht der steden steeds groeide; Overijsel wordt in de XVde eeuw de twistappel tussen de Bisschop en de Graven van Gelderland en het land zelf is in verschillende kampen verdeeld. Uiteindelijk zocht Overijsel steun bij de Keizer en in 1528 onderwierp het zich aan Keizer Karel de Vde. De Prinsbisschop, Hendrik van Beieren, doet afstand van zijn wereldlijke macht. Van nu af aan vindt de Hervorming veel aanhangers in de steden en in 1566 worden reeds Lutheriaanse Kerkdiensten gehouden, alhoewel de Stadhouder Arenberg er met kracht tegen optrad. En nu begint de Vrijheidsstrijd tegen Spanje, die ongelukkig ook een strijd was tussen eigen Volk. Heel Overijsel werd door de Prins van Oranje veroverd, behalve Deventer, dat door het Garnizoen van de Bisschop verdedigd werd, terwijl Zutphen door de Hertog van Alva heroverd werd. Overijsel werd terug prijsgegeven door de Geuzen, maar in 1576 sloot het gewest aan bij de Pacificatie van Gent en kwam onder het bestuur van Rennenberg. De Partij der Protestantse vrienden van Oranje kreeg nu spoedig in de steden de overhand, zelfs nadat Rennenberg naar Parma overgelopen was. Na een verbitterde strijd, met wisselend sukses voor Spanjaarden met Spinola of Geuzen met Maurits van Nassau, helde de balans uiteindelijk over in het voordeel der laatsten. | |
[pagina 153]
| |
De komende eeuwen brengen nog heel wat moeilijkheden tussen de z.g. Patriotten en Prinsgezinden. Deze gebeurtenissen zijn niet typisch voor Overijsel. Zij maken deel uit van de Hollandse Geschiedenis, waar we later op terugkomen. Overijsel ondergaat nog heel wat geografische veranderingen. In 1798 werd het uitgebreid met een deel van Friesland en Drente en kreeg de naam van Departement van den ouden IJsel. In 1802 werden de grenzen hersteld, doch wordt verenigd met Drente. Dit tot 1805. Daarna bleef het, eerst als departement tot 1814, daarna als provincie apart, met Zwolle als Hoofdstad. | |
Nog iets over Volksgebruiken.Het valt iedereen op dat onmiddellijk buiten de industrie-centra van Enschede, Hengolo, Oldenzaal, Almelo, Goor en Rijsen het land zijn agrarisch karakter nog zoo gaaf heeft behouden en dat ook de bevolking zelfs nu nog zo sterk vast houdt aan oude tradities, zeden en gebruiken. Zo wordt het zinrijk gebruik van het z.g. ‘vuurbeuten’ in de omgeving van Oostmarsum door de ‘naoberwieven’ nog in ere gehouden. Het is hun plicht er voor te zorgen, dat de nieuwe buur niet in een leeg huis komt. Tegen de tijd dat de wagens het erf zullen oprijden, moet de schoorsteen branden ten teken van welkom en iedere buurvrouw moet een takkenbos of een kruiwagen vol hout in het nieuwe huis binnendragen. Iets van de gewijde betekenis van het brandend houtvuur leeft in dit buurgebruik en gaat terug tot verre tijden, toen iemand eerst de grond, waarop hij een huis gebouwd had, de zijne mocht noemen, als er in dat huis vuur brandde. In Twente wordt ook nog een oud spel, n.l. het eigenaardig vermaak van klootschieten in ere gehouden. Dat we in deze volkse sportbeoefening, die in tientallen Twentse Boerschappen een heftig spelfanatisme kan doen oplaaien, een zeer oud balspel hebben te herkennen, dat in zijn overleveringen nog herinneringen aan zonnecultusriten zou bewaren, zoals enkele schrijvers hebben beweerd, wordt steeds meer aangenomen. Voor deze sport is een grote lichaamskracht vereist en de overwinnaar wordt uitbundig gevierd, terwijl de overwinnende boerschap met vaandels en muziek door het dorp trekt. De moderne sporten zoals voetbal en wielrennen hebben de populariteit van dit spel in geen geval aangetast. Deze gebruiken zijn niet dood of worden niet alleen beoefend door een groepje ‘specialisten’, zoals dit in het Zuiden wel eens gebeurd. In tegendeel, het ganse Volk wordt er in betrokken. Het maakt nog deel uit van het Volksleven. Zo ook het planten van de Pinksterkroon, dat zelfs in de steden nog veelvuldig voorkomt. En het aloude liedje van de Pinksterkrone wordt door jong en oud nog geestdriftig meegezongen: De Pinksterkrone is weer in 't land, hoezee!
De vlaggen die weien van alle kant, hoezee!
Kom groot en klein noe noaderbie,
En rozen stie 'n ieder vrie,
Hoezee! Hoezee! Hoezee!
| |
[pagina 154]
| |
Voor huisbest werken en regionalisme.Evenals in Drente zijn de mensen hier sterk aan het eigen erf gehecht. Zo gaat er in de Twentse achterhoek nog altijd het verhaal van de drie broers, die verre van jong meer na de dood der ouders op de boerderij achterbleven. De oudste zoon, die aangewezen was om thuis te blijven kan er niet toe komen de ‘jonge vrouwe’ in huis te voeren. De jongste wil wel trouwen, doch het ‘introuwen’ is hem ontzegd. De beide andere broers geven hem de gelegenheid elders een nieuw bedrijf aan te vatten, doch de jongste weigert en ziet nog liever af van trouwen dan de plaats, het huis, waar hij geboren is, te verlaten. Dit schijnt geen alleenstaand geval geweest te zijn, want het begrip ‘voor huisbest werken’, d.w.z. bij elkaar blijven en niet trouwen, is werkelijk in de Volksspraak verbreid. Vader en moeder maken alles uit, hoe het later zal gaan en gewoonlijk wordt als norm aangenomen dat het belang van de hoeve boven dit van het kind gaat. De gebondenheid aan de geboortegrond brengt ook mee dat de bewoners heel erg vasthouden aan de eigen gewestspraak. Een merkwaardig boekje in verband hiermee is ‘Uit 't Land van Katoen en Heide’ van van Deinse. Doch het mooiste is ongetwijfeld ‘Twenter laand en leu en leven’ van Cato Elderink. Hier uit zich wel heel sterk de heemliefde van de schrijfster, die als inleiding ‘'n woord van te vuurten an 't Twenter Volk’ richt en daarin vertelt, dat zij eerst begonnen was ‘in 't Hollandsch te schrieven’ maar ‘'t leek meer op nen comediekroam as op et oale Twënter lèven. Door hat ik genoog van en ik dach bij mij zilven, allemoal onzin. Dow wees zoo nog lange nich, of 's vuur 't plezeer van aandre leu schrieven kaans; schrieve zóó, das der ten minste zölve wille van hes.’ Het is ook opmerkelijk dat de inwoners van Overijsel, wanneer ze heel toevallig toch naar andere streken uitwijken, zich onmiddellijk samenscharen en een gemeenschap vormen. Zo is het ook waar dat de ‘vreemdeling’ slechts na jaren in Overijsel als een gelijke beschouwd wordt. Deze eigenschappen hebben geen verstarring in 't leven geroepen, maar hebben meegebracht dat hier degelijk werk voortgebracht werd. Overijsel wachten nog schone dagen.
HERMAN HECHTIG. | |
[pagina *19]
| |
|