Den dubbelden en vermeerderden Goese nachtegaal(na 1711)–Anoniem Goese Nachtegaal– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Minnaars-Klagt. Wijse: Schoon Catryn. WAnneer de klare Son begint te schijnen, En ik ontwaakte uyt een diepe slaep, Daer quam terstont in mijn bedroefde sinnen, Die Izabel die overschoone maegt. 't Is al om niet of ik al lammenteere, Geen troost kan ik verwerven van mijn Lief, Ik hoop sy haer stuurig hert sal keeren, In eerbaerheyt sal zijn tot mijn gerief. Wat sou een Minnaer meerder konnen wenschen? Als hem fortuyn mag dienen van een maagt, Sy schijnt voor my de schoonste van de menschen, 't Is eenen Dief, die mijn Jong Hert behaegt. Ey Izabel en beydt dog niet tot morgen, Helpt uwen slaaf van stonden aen, Het schijnt dat sy de liefde draegt verborgen, Ach ach ik sal van haer noch troost ontfaen. Ik heb al lang genoeg mijn Trouw gezworen, En mijnen dienst aen u schoon Godin, 't Is mijn Lief ik heb u gunst van nooden, Geneest mijn pijn, of ik wort dol van min. [pagina 64] [p. 64] Adieu schoon maagt wilt nog eens op my denken, Die u ontmoet met soo een soeten gront, Wilt my voor 't lest schoon Lief nog eens schenken, Een Kusje soet al van u rooder mont. Bent gy beholpen met mijn Doodt, beminde; Ik seg adieu tot in der Eeuwigheyt, Gy sult my haest onder de aerde vinde, Adieu schoon Lief ik sterf om u vol spijt. Vorige Volgende