er de mensen tegenover te zetten bij wie hij zich het meest thuis voelt: de dolende zielen, eenzame randfiguren, personen die moeilijk een plek vinden in een geordende samenleving, zich onthand voelen met hun eigen lichaam of met hun onorthodoxe liefdesleven.
‘Niet zeggen dat ik Snorro ben,’ zegt Dick van den Toorn herhaaldelijk in Kramers familievoorstelling, als hij de cape, de zwarte hoed en het masker aantrekt van de Spaanse televisieheld die een dubbelleven leidde. Die uitspraak is geestig omdat zijn vermomming zo doorzichtig is, helemaal omdat de kleine, mollige Van den Toorn een vrij herkenbaar postuur heeft. Zorro's transformatie van onopvallende rijkeluiszoon in degenzwaaiende actiefiguur is in Snorro een kinderfantasie die het jeugdige publiek overtuigt en hun ouders terugbrengt naar de helden uit hun eigen kindertijd. Er zit in de voorstelling een duizelingwekkende acrobatische vechtpartij waarvoor Kramer vanachter het decor een getrainde stand-in laat opduiken, een verwisseling die niet helemaal soepel verloopt, en daarmee een theatrale knipoog is naar de gladgestreken illusies van de filmindustrie. Maar de ontroering van deze would-be held die in zijn dagelijkse leven door geen vrouw wordt opgemerkt, schuilt in de met klem gefluisterde opdracht ‘Niet verder vertellen dat ik Snorro ben’. Het is óók een opdracht aan het publiek, dat medeplichtig wordt gemaakt aan zijn droom van een groots, meeslepend leven. En Kramer brengt de deftige toneelkunst terug tot de samenzwering van de traditionele poppenkast, waarbij het publiek de opdracht krijgt geheimen te bewaren en figuren luidruchtig te waarschuwen als er een boosdoener achter hen opduikt.
Bij Pieter Kramer wordt theater weer volksvermaak: plat en boerenslim tegelijk, knullig en toch magisch, heerlijk voorspelbaar en tegelijk vol onverwachte wendingen. De momenten dat het publiek mee moet doen door iets te roepen of te zingen, dat er in de zaal mensen worden geronseld om het bal te bevolken of om het onderdrukte volk te verbeelden, zorgen voor opwinding en chaos, zo uitgekiend snel laat Kramer ze voltrekken. In een interview vertelde hij ooit over de jeugdervaring die aan de basis ligt van zijn plan om het genre van de familievoorstelling nieuw leven in te blazen. Als kind ging hij met zijn ouders mee naar het theater, en hij herinnert zich niet alleen de magie van de mooie decors en kostuums, maar vooral ook het fijne gevoel dat hij kreeg doordat de volwassenen om hem heen zo moesten lachen. Als grote kunst zullen zijn toneelcreaties de geschiedenis niet in gaan, en over de geweldige teksten van de liedjes en de onderonsjes met het publiek zal geen literatuurvorser zich buigen. Pieter Kramer maakt theater dat je moet beleven, samen met kinderen of neefjes en nichtjes, met opa's en oma's of met de vrolijke buurman. Het is thea-