het aanbod hebben opgevat als gunst van bovenaf, een aalmoes die een wederdienst verlangde, open kaart. Had ik hun zelfrespect gekwetst? Natuurlijk had ik dat. Ze hadden me zien kijken. Als ze zagen zoals ik, zagen ze achterdocht en meer, en terecht. Ze irriteerden me. Hun godvergeten ongelijkheid wekte woede. Ik beklaagde haar, vervloekte hem, suspect van man tot man, als dader van een roof die haar tot handel had gemaakt. Ik dacht: je had met je woestijngebruiken kunnen breken. Wij kunnen en wij mogen dat, wij zijn beschaafd. Wij laten geen vrouwen overvliegen en in lompen hullen. Je hoeft alleen maar te besluiten. Ik zie je toch, ik ben niet gek, je had een slettevos gewild, je droomt van haar, dat afgetrainde lijf is niet voor de moskee en het verpieterde woestijnmeisje gefokt, je droomt van wilde nachten met de blonde stoot die in een wolk Bacardi haar obsceen gelakte nagels in je vlees zet, gillend van begeerte - en dat je haar voordat de huwelijkskist op Schiphol landde minstens eenmaal hebt gehad, dat zie ik aan de restschuld in je ogen, waar ik het naschrift lees dat het, met dank aan de profeet, godlof op niets was uitgelopen, oost west thuis best. Ik zag twee ongelukkigen, gevangen in de fictie van een sluitend wereldbeeld. Ik dacht: jij rund, arm kind, wat nou cultuur? Wat zou ik in dit barbarisme moeten respecteren?
Nu zijn we waar we moesten komen, bij de schaamte voor rancunes die een onbewezen kwaad meedogenloos met kwaad vergelden. De pot verweet de ketel. Niets wist ik van deze mensen af. Wat als de uiterlijke schijn bedroog? Wat als deze twee elkaar als kinderen hadden gevonden op hun berg en elkaar tegen de stroom in trouw waren gebleven? Wat als er echte liefde in het spel was, een innigheid die door de dorre oppervlakte heen over en weer de innerlijke schoonheid had gezien? Wat als die liefde werd geheiligd door een echt geloof? Wat als zij zich uit vrije wil zo kleedde, met een zelfverkozen vroomheid die hij, schaap in wolfskleren, trouw verdraagzaam duldde? Wat gaf mij het recht een geloof te verketteren waarvan ik, ongelovige, de motieven niet eens wilde kennen?
Alleen gevoel, alleen maar onderbuik. Die vrouw nam moederziel alleen het hele multiculturele drama op de schouders, dat mocht niet zijn. Mijn drift trok het niet, niet meer. Ik wraakte mijn duldzaamheid, zag mijn gebrokenheid en onderdrukte obstipaties met berouw, zonder ze weg te krijgen; in mijn gedachten bleef ik fulmineren. Ik schaamde me, maar niet genoeg. Ik, die de tolerantie hoog had. Die er niet over peinsde pvv te stemmen. Waarom?
Ik merkte hoe de gêne me verlamde. Ik dacht: wie is hier echt meedogenloos? De kans is groot dat ik goed gok, en dat het erger wordt als ik de intuïtie onderdruk. Mijn zelfcensuur verhevigde de woede over