Edzard Mik
Notuul
Ze kwamen elkaar tegen in de Van Baerlestraat. Twee schrijvers, de ene tien jaar ouder en aanmerkelijk grijzer en gerimpelder dan de andere, maar beide strevend naar de eeuwigheid. Ze kenden elkaar amper maar knepen in de remmen en bleven tot hun eigen verrassing staan. Als schooljongens hingen ze over hun stuur, het kwam tot een gesprek over wat er uit zou komen of net uitgekomen was, de verwachte of geïncasseerde ontvangst. Nooit zouden ze krijgen waar ze recht op hadden, dat stond buiten kijf. De oudere schrijver mopperde met overgave, meer omdat het hem goed deed, bitter was hij niet. Hij sprak binnensmonds en nogal snel, alsof het woord hem elk moment ontnomen zou kunnen worden.
De jongere schrijver weet nu dat de oudere schrijver gelijk had: er was geen tijd te verliezen, zelfs niet op straat, met een vage bekende.
Donker grommend reden touringcars langs, de oudere schrijver was meer dan eens onverstaanbaar en de jongere herinnert zich dan ook vooral zijn taaie, breekbare voorkomen, zijn melancholieke hondenblik en zijn onverwachte aardigheid; het was geen aardigheid als bezwering van angst of woede, zoals hij die van de meeste schrijvers kende, maar aardigheid die gemeend was en hem gratis en voor niets werd verstrekt, zonder enige verplichting tot terugbetaling.
Nerveus blikte hij over de voorover leunende oudere schrijver heen, als om ergens op de verrommelde vlakte van het Museumplein houvast te vinden. Helemaal durfde hij niet in de bestaanbaarheid van die belangstelling en blik te geloven. Even later hees hij zich op zijn zadel, gooide zijn arm omhoog en schaamde zich dat hij nog niet alles van de oudere schrijver had gelezen, al zijn romans, verhalen, columns, en ook die befaamde notulen niet. Maar thuis moest er iets gebeuren, de leegte bedwongen, hij begroef zich weer in het bedrieglijke perspectief van zijn eigen schrijverij, en schamen doet hij zich nog steeds.