Wat letterenrepubliek en publieke sfeer wél gemeen hebben is een zeker elitarisme. De republiek der letteren behelsde een kleine geletterde elite, die in de zeventiende-eeuwse Lage Landen weliswaar relatief groot was, maar toch zeker niet de volwassen beroepsbevolking als geheel (inclusief vrouwen) omvatte. Ook Kant vond dat publiek gebruik van de rede plaats dient te vinden tegenover een ‘publiek van geleerden’: daarmee worden dus nadrukkelijk niet de grote massa's bedoeld. Dit elitarisme van letterenrepubliek en publieke sfeer staat in een gespannen verhouding tot het romantische nationalisme, dat de taal en cultuur van het gewone volk opwaardeert, en het onderscheid tussen massa en elite anders opvat: het volk is tegenwoordig niet zozeer de massa of het lage volk, maar veeleer de moderne soeverein, en de culturele belichaming van de natie.
Iedereen kent deze romantische opwaardering van het volk in het Duitse taalgebied; maar dat stond in dit opzicht bepaald niet alleen: in de achttiende en negentiende eeuw valt een vrijwel wereldwijd proces waar te nemen waar allerlei gesproken dialecten gebruikt gaan worden voor nieuwe geletterde en geleerde toepassingen. In de loop van de achttiende eeuw werden diverse spreektalen omgevormd tot schrifttalen; vele daarvan zouden zich in de negentiende eeuw tot landstalen ontwikkelen. Dat gebeurde niet alleen in (West-)Europa, maar ook in bijvoorbeeld het Indiase subcontinent, waar het Urdu tot het nieuwe medium voor hogere cultuur van zowel moslims als hindoes werd; en in het Ottomaanse rijk, waar een begin werd gemaakt met de opwaardering van diverse gesproken talen. Niet alleen talen van christelijke minderheden, zoals het Servisch en het Bulgaars, maar ook talen van (deels) islamitische bevolkingsgroepen, zoals het Albanees en het Koerdisch, werden nu tot medium van geschreven en geleerde cultuur. Tegelijkertijd werd daarmee een groter deel van de bevolking aangesproken dan voorheen het geval was geweest. Het is geen toeval dat de termen die in het moderne Arabisch worden gebruikt voor ‘publiek’ en ‘privé’, ‘âmma en khâssa, dezelfde zijn die in het klassieke Arabisch duiden op respectievelijk de ongeletterde massa en de geschoolde elite.
Deze omvorming van gesproken dialecten tot publieke talen heeft de vorming van nationale, en nationalistische, publieke sferen mogelijk gemaakt, en de kiem gelegd voor een politiek wantrouwen van de culturele elite: deze opwaardering van gesproken dialecten ging gepaard met de ideologie dat publieke discussie ook voor een groter, minder hoog opgeleid publiek begrijpelijk moest zijn. Het is vooral dit proces geweest dat aan de basis lag van de vorming van de respectieve nationale, en nationalistische, publieke sferen, waar we ook van-