legd, vele liters koffie gedronken en hele regimenten notulerende secretaresses versleten. En nu is alles in kannen en kruiken, alles is geregeld, tot in de kleinste details. De Gouden Eeuw langs de grachten wordt opgeknapt en aan de andere kant van de snelweg stappen we het derde millennium binnen met een splinternieuw zakencentrum. Aan deze kant maken we plezier en aan de andere kant doen we ons werk. En omdat plezier, cultuur en de schone kunsten een hoogst serieuze zaak zijn, wint Amsterdam op alle fronten, zoals gewoonlijk. Waarom niet alvast mikken op de volgende Olympische Spelen?
Maar toch zit er iets niet helemaal lekker. Deze stad vernieuwt en vereeuwigt zich tegen de klippen op, maar voor wie? Wat stond er eigenlijk in het planningschrift van de stadsplanner en de stedenbouwkundige? Natuurlijk, een heleboel cijfers, zo veel je maar wilt, voorspellingen, inschattingen, globale tendensen, enzovoort, maar is er ook een gezicht bij? Bijvoorbeeld van de toekomstige bewoner van deze stad?
Ik wandel steeds minder argeloos over de grachten van deze stad. Ik moet denken aan die obsederende scène van de Apenplaneet waarin de held, die in de waan verkeert dat hij over een woest en verlaten strand van een verre planeet loopt, plotseling op een ruïne stuit die sterk doet denken aan het Vrijheidsbeeld. Hij komt dichterbij en ja, het is inderdaad het Vrijheidsbeeld, of liever wat ervan over is. Hij staat als door de bliksem getroffen, onze held, want hij beseft dat dit alles is wat rest van wat eens New York was, zijn stad. De arm die vroeger zo trots ten hemel reikte staat nu in een rare hoek ten opzichte van de horizon en de gedoofde fakkel die hij nog steeds vasthoudt verlicht niet veel meer. Amsterdam bouwt en restaureert, maar voor wie?
Ik kijk naar de lagere en middelbare scholieren die vrolijk in de metrocoupé rotzooi zitten te trappen, van lijn 51 die me elke dag naar de Vrije Universiteit brengt. (Je kunt je onmogelijk vergissen, het is de halte na het World Trade Center, de wetenschap komt na het geld...) Ik zit zo'n beetje naar ze te kijken en het is net alsof er iemand ontbreekt in dat groepje. Misschien is het wel de eeuwige Amsterdammer, die natuurlijk nooit echt heeft bestaan, maar waarin de wereld nu eenmaal als fictie wil geloven.
De geschiedenisboeken zetten een beetje een domper op het enthousiasme van die dolle Amsterdammer. Ach kom, het was toch alleen maar een stelletje kooplieden geweest, een beetje onbehouwen en op geld beluste mannen, die zich op grond van een heel eigenaardige reden verrijkten: het zou namelijk in de angstaanjagende loterij van de predestinatie misschien een vingerwijzing Gods kunnen zijn als welvarendheid je deel werd.