in de recente keuze daaruit door Joost Zwagerman) vertelde Amichai hoe tijdens een woestijnstorm een mobiel bibliotheekje, dat de Britten aan troepen verschaften, omver was geblazen. Toen de wind was gaan liggen, vond hij in het zand een bloemlezing van moderne Engelse poëzie uitgegeven door Faber. Daarin ontdekte hij in de luwte van de oorlog het werk van Dylan Thomas, T.S. Eliot en W.H. Auden. Een wereld van mogelijkheden ging open, en hij besloot in het Hebreeuws te proberen wat hun in het Engels was gelukt.
Enkele jaren na de Israëlische onafhankelijkheidsoorlog van 1948, waarin hij bij zware gevechten tegen het binnenvallende Egyptische leger betrokken was, debuteerde hij onder zijn nieuwe naam. Joseph Brodsky zei eens dat de keuze van Anna Andrejevna Gorenko voor de naam Anna Achmatova haar eerste versregel was. Men zou hetzelfde kunnen zeggen van Amichai (‘mijn volk leeft’).
De moderne Hebreeuwse poëzie was op dat moment ofwel van sterk ideologisch (socialistisch-zionistisch) karakter, ofwel gericht naar het voorbeeld van Russische en Franse symbolisten. De gedichten van Amichai en enkele tijdgenoten zoals Nathan Zach en Dan Pagis brachten een waterscheiding in de Hebreeuwse letteren teweeg. De dagelijkse spreektaal, het alledaagse leven, drong de poëzie binnen, en daarmee ook de stem van het individu in de maalstroom van de geschiedenis.
De poëzie van Amichai brak vanaf het begin niet alleen met literaire conventies, maar ook met taboe na taboe van de collectivistische cultuur van de jonge staat. Politiek geenszins een pacifist, zou Amichai tot en met 1973 in alle Israëlisch-Arabische oorlogen meevechten. Tegelijkertijd schreef hij de schrijnendste anti-oorlogsgedichten, zoals het vroege ‘Ik wil sterven in mijn bed’. Gedaan is het met de strijdheroïek en krijgsromantiek van het vroege zionistische vers, met het ideaal van zelfopoffering. In de gedichten van Amichai is er angst, schaamte, en veel verdriet. Oorlog is er soms onvermijdelijk, een existentiële noodzakelijkheid, maar altijd een tragedie. ‘Ik verlies altijd,/ Ook bij overwinning.’ Naast openhartigheid over oorlog was er altijd ook openhartigheid over liefde en erotiek zoals nooit tevoren in het Hebreeuws. ‘Ik heb nooit een oorlogsgedicht geschreven waar de liefde niet in voorkomt, en nooit een liefdesgedicht zonder een echo van oorlog.’
Hij dichtte inderdaad in een alledaags Hebreeuws, maar wel een, zoals Leon Wieseltier opmerkte, dat alleen Amichai sprak. Zijn spreektaal is doorvlochten met de taal van de Hebreeuwse Bijbel en het joodse gebedenboek, zoals ook het polyfone werk van Eliot en Auden de spreektaal met het idioom van onder meer de Authorized Ver-