internet probeer ik iets over Johan de Haas te weten te komen. In 2003 was er, ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag nog een tentoonstelling in Zutphen, in het Henriette Polak Museum. Maar naar afbeeldingen van zijn werk zoek ik tevergeefs.
En dan vind ik opeens onder het metalen plaatje nog een vierde blad: het bevat het Kolofon, dat mij leert dat de oplage slechts vijfentwintig exemplaren telt, ‘waarvan de eerste zes zijn uitgereikt aan: H.H. ter Balkt, Rein Bloem, Piet Meeuse, J. Bernlef, Howard Krol en Joost Zwagerman’.
Aha! Dat schept enige helderheid. Bloem was er dus inderdaad. En Ter Balkt. Maar die anderen? Dan lees ik verder: ‘als dank voor hun deelname aan het programma Welke dingen? Welke mensen? in boekhandel De Verloren Tijd, Amsterdam, op 31 oktober en 1 november 1986.’ Wat nu? Waren er dan twee avonden?
Was ik daar alleen met Ter Balkt en Rein Bloem, en traden de andere drie dan op de andere avond op? Ja, zo moet het geweest zijn.
Dinggedichten. Het was de term voor iets dat de gemoederen van poëzieliefhebbers toen kennelijk bezighield, want het was stampvol in die kleine ruimte in de Pijp. Dat staat me nog bij. (Maar meer dan vijfentwintig mensen kunnen het toch niet geweest zijn.)
Een nogal vaag woord, eigenlijk: over wat voor dingen heb je het, als je over ‘dinggedichten’ spreekt? Vandaar waarschijnlijk de titel van het programma: ‘Welke dingen? Welke mensen?’ Als ik het gedicht van Bernlef nu herlees, vind ik het ook meer een reflectie op zijn verhouding tot ‘dingen’ dan een echt ‘dinggedicht’. Er komt geen concreet ding in voor. (En mijn indruk dat gedichten zelf dingen zijn die door bijna iedereen met lichte bevreemding bekeken worden, is intussen alleen maar sterker geworden.)
Maar er was meer aan de hand: was er in De Gids niet een postuum essay van Rodenko gepubliceerd (‘De experimentele explosie in Nederland’) waarin hij onder andere sprak over ‘materiepoëzie’ als een van de laatste, veelbelovende ontwikkelingen in de internationale poëzie? Misschien speelde dat op de achtergrond ook mee. Of haal ik nu dingen door elkaar? (Perdu: dat zou een geschikte titel zijn voor mijn ‘literaire herinneringen’ - een flinterdun boekje met veel wit.)
Om welke dingen gaat het in een dinggedicht? Om materiële dingen, zou ik zeggen. En dan op een manier die ze niet gebruikt om er van alles in te projecteren, die er geen metaforen of symbolen van maakt. Die het ding zelf serieus neemt. Het centraal stelt. Dus Vondels gedicht over het Stokske van Oldebarneveldt was geen dinggedicht.