Die hebben niet de bedoeling dat ze letterlijk opgevat worden als feitelijke mededelingen, maar wel dat ze bij de toehoorder een zekere indruk achterlaten, die de spreker of schrijver ervan op het oog heeft. Als er gezegd wordt dat een zeker product het beste is, neemt niemand dat als een letterlijke waarheid aan, maar toch zijn er toehoorders die er hun doen en laten door laten beïnvloeden. Datzelfde geldt niet minder voor politieke mededelingen, zowel in geschriften als - meer nog - in toespraken. Een verkiezingsrede heeft niet tot doel om een waarheid duidelijk te maken, wel om de toehoorder in een stemming te brengen waardoor hij het met de spreker denkt eens te wezen, ook al heeft die niets gezegd wat op de keper beschouwd stand kan houden. Ik heb eens een indrukwekkende inaugurele rede aangehoord van een professor in de sociale geschiedenis, waarvan de indruk vervloog na afloop toen iemand opmerkte: ‘Wat hij eigenlijk heeft gezegd is dat vroeger alles anders was dan nu; nou dat zal wel waar zijn!’
In de wetenschap, daarentegen, althans in de natuurwetenschap, hebben woorden en uitspraken de taak om concrete feiten mee te delen betreffende een objectief waarneembare werkelijkheid. Als iemand zegt dat de zwaartekracht op aarde een versnelling voortbrengt die 10 meter per seconde per seconde bedraagt, kwetst hij daarmee niemands gevoelens; zelfs niet als hij zegt dat die niet over het hele aardoppervlak constant is maar kleine variaties vertoont, zoals Vening Meinesz heeft waargenomen. Een artillerist en een ruimtevaarder zullen deze uitspraak over de zwaartekracht niet bestrijden, maar haar als feitelijk gegeven opvatten en er bij hun werk rekening mee houden.
Dit verschil tussen praatjes voor de vaak en feitelijke mededelingen wordt ook wel algemeen aangevoeld. Dat blijkt bijvoorbeeld uit krantenberichten die hun waarachtigheid proberen te bewijzen met behulp van toevoegingen van de strekking van de gedaante: ‘zoals wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond’. Maar minder evident is het onprecieze, gevoelsmatige gebruik van woorden als ze betrekking hebben op diepzinnige filosofieën en theologie. Dan wordt er gebruik gemaakt van ‘diepe’ mededelingen, en wordt de lezer geacht daarvan onder de indruk te raken en vooral niet te vragen: wat bedoel je daar eigenlijk mee?
Natuurwetenschap, met haar feitelijke mededelingen, kan hiertegen een gezond tegenwicht vormen. Tussen twee haakjes: het moet me van het hart dat er helaas ook filosofisch getinte natuurkundigen zijn die zich laten verleiden tot woordgebruik dat diepzinnigheid tot uitdrukking moet brengen. Die maken bijvoorbeeld graag onderscheid tussen wat we waarnemen en ‘de onderliggende realiteit’. Zo schreef