re bedrijven, meestal in het bezit van de ondernemer zelf (de uitgever, de boekverkoper) of zijn familie. Dat is veranderd toen uitgeverijen en boekhandels samengevoegd werden en onderdeel werden van mediaconcerns. Vanaf die tijd gingen de financiële normen van beursfondsen gelden voor boekenbedrijven. Dat was aangenaam voor banken en investeerders, het gaf grote kansen aan commerciële literair agenten, maar het had buitengewoon nadelige gevolgen voor auteurs en uitgeverijredacteuren. Lees André Schiffrin, door Van Weelden geciteerd, er maar op na.
Er zijn perioden geweest waarin de symbiose van culturele en literaire boeken met de Nederlandse boekenmarkt over het algemeen wederzijds stimulerend was. Dat leverde een cultureel wonder op. Er was sprake van een open markt die de ruimte voor de verspreiding van kritische ideeën en literaire verbeelding bevorderde. De markt gaf de bellettrie voldoende tijd om lezers te vinden, en werkte mee aan de continuïteit van de literaire cultuur. Nieuwe literaire en culturele boeken maakten het boekenvak bovendien tot een aantrekkelijke bedrijvigheid, zowel voor allerlei soorten lezers als voor degenen die een onconventionele en bevredigende betrekking zochten, ook al waren de lonen niet hoog. Boekwinkels waren plaatsen om lang te verkeren en om er even nieuwsgierige geestverwanten te ontmoeten; ze trokken niet alleen lezers, maar ook schrijvers, journalisten, redacteuren. Het boekenvak was in tal van opzichten ‘anders’ dan alle andere bedrijfstakken.
De boekenmarkt had ook de reputatie een ideale mix te zijn van cultuur en verstrooiing, van educatieve en praktische informatie, van jeugdlectuur, kookboeken en spiritualiteit. Hij gold als een benijdenswaardige commerciële structuur voor de gehele cultuursector, omdat hij niet scheen te lijden onder de elders zo scherpe tegenstellingen tussen ‘klassiek’ en ‘licht’, tussen ‘serieus’ en ‘populair’, tussen de ‘culturele elite’ en het massapubliek. De boekenwereld werd daarom ten voorbeeld gesteld aan andere cultuursectoren waar de tegenstellingen tussen ‘hoog’ en ‘laag’ onoverbrugbaar leken, ten nadele van de instellingen die zich specialiseerden in de ‘serieuze’ genres; deze waren voor een groot deel afhankelijk van overheidssubsidies. De boekenwereld gold als een geslaagd voorbeeld van ‘cultureel ondernemerschap’. Zijn culturele missie kon worden verwezenlijkt door de unieke branchestructuur waarin het principe van de ‘interne subsidiëring’ een heilzame rol speelde in alle schakels van de bedrijfskolom: van de fondsvorming en het voorraadbeheer van de uitgeverijen, tot de distributie, het inkoopbeleid en het assortiment van de boekhandel, en de collec-