De Gids. Jaargang 171
(2008)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 275]
| ||||||||||||
H.C. ten Berge
| ||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||
Wie lijdt aan duistere pijnen in Alaska
neemt vier happen wolvenvet of drinkt sap
van nieskruid uit een schelp. Wolvenhart, mits rauw
gegeten, neemt uw bloedspuwing en astma weg.
Behekste Bella Coola vinden baat bij poemabloed.
Een bijna dode zieke krijgt met visolie vermengde
as van een verbrande deken ingewreven.
Tijdens snelle roffels op een kist tuchtigt men
de nieuwe mat van de patiënt met brandend sparrenhout
waardoor de koorts onder tumult de deur uit vlucht.
Achter Hollandse dammen en dijken zweert men
die rimram, dat bijgeloof af. Men zoekt het bij
vreemde diëten, een Hemelse Arts, en de genezende
hand van een zwevende jurk in een bomvolle
sporthal of tochtige veiling te Urk.
| ||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||
Oostwaarts de liefde, westwaarts de strijd
| ||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||
‘Op vleuglen van verlangen rustloos reizend’
raakten uitersten elkaar -
tussen Tahiti en Tibet,
tussen de verre prinses en de hoer in de haven,
tussen pastorie en rood paleis:
‘Het bloedige westen, paleis van het rood,’
schreef Segalen op een Stèle.
Maar ook:
‘Het zuivere meisje, aanschouw haar met je verlangen.’
Mijn god, het zuivere meisje -
bestond ze ooit? Bestaat ze wel?
Raakten uitersten elkaar:
L'extrême lointain bij de één,
L'extrême orient bij de ander
(beide vergden een hoge prijs).
Twee hoestende heelmeesters, hutkoffers, droge
of stoffige kelen, woestijnen en eenzame kusten.
Bepakte kamelen, lastdragers, kaftans, houwelen,
grotten en gestutte groeven om ruiters, barbaren
te paard en zandstenen goden te delven.Ga naar margenoot+
Gebergten in het verschiet.
Brieven van huis, van geliefden en vrienden.
Verveling en slaap
deinden mee op de zeeën, in zadels en wazige paradijzen.
<De berg blijkt hoger dan jij,
de weg naar de einder is buiten bereik.>
Hoe diep ook doorgedrongen in vreemde domeinen
en dromen, genezing of rust was er niet.
Een zware vrouw, godin van de aarde,
halfnaakt, diepgeworteld,
werd door Slau noch zijn Orfische lezer
in trance elke nacht losgezongen.
Schuim en Asch was het leven,
het wezen ongrijpbaar, want imaginair
en op de wind over zee meegenomen.
Oostwaarts de liefde, westwaarts de strijd,
en daartussen het midden, de zuil
langs de kant van de weg
| ||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||
waarop tekens, karakters gegrift
(niet het woord, maar het schrift deed ertoe).
Memoriestenen lang geleden opgericht,
door sneeuw bestoven of met zand bedekt,
welhaast buiten de tijd, het gezicht gewend
naar een van de vier windstreken.
Elke zuil een bericht aan de reiziger
die zich naar gene zijde in de Gobi
of een herberg zonder hoefijzer haast.
‘Zwerf of geef je over,’ noteert de een.
‘Je zult niet zonder inspanning in het moeras
van de onsterfelijke vreugden verzinken,’ doceert de ander.
Schrijft Slau zijn Yoeng Poe Tsjoeng,Ga naar margenoot+
zijn geestverwant hoort in Sjanghai hoe Charles Gustave Toussaint
hardop Het Decreet van Padma leestGa naar margenoot+
en zo de weg naar Tibet openbaart.
(Te laat. Alleen de zon van zijn verbeeldend verlangen
is wat hem rest.)
L'arrière-monde: het mysterie achter de werkelijkheid
van de dingen
bleef wat het was.
Het Andere te proeven gaf hun
het goed van een doorvoeld genot:
besef van verscheidenheid zit de dichters in het bloed.
Helaas of goddank: de een was al dood toen de ander begon.
| ||||||||||||
Literatuur
|
|