Gidsfossiel
Over ethika
Prof. A. Pierson, De Gids, november 1895
Er is een aardig huisdier dat mij door de zachtheid, de bevalligheid, het door alles heenglijdende zijner bewegingen altijd aan de beschaving denken doet. Ik zet de poes op mijn schoorsteen. Mijn schoorsteen staat vol van allerlei breekbare waar. Ik laat hare feline Gratie rustig begaan. Van den eenen hoek van den schoorsteenmantel komt zij tot den andere. Zij schijnt in een oogenblik geheel het terrein te hebben overzien met al de gevaren, al de moeilijkheden waaraan het haar blootstelt. In een oogwenk is zij aan den anderen hoek; niets omver-, niets afgeworpen. Wat een juistheid van blik, wat telkens zich vernieuwende takt! Heeft zij ooit van te voren een repititie gehouden van haar kunststuk? Zóó is de beschaving nooit wondend, nooit gewond, men kan haar het fijnste en teederste aanvertrouwen. Deze volmaaktheid der beweging is, evenals bij het huisdier, waaraan ik mijne vergelijking ontleende, geen vrucht van overleg tenzij dan van een overleg dat nauwlijks dien naam verdient; omdat het als vanzelf, door niet aanwijsbare oorzaken, door een ervaring en oefening is geworden, gelijkstaande met de verwonderlijke juistheid waarmede bij ons de beweging van ademhaling, harteklop, de accommodatie der oogen of van andere lichaamsdeelen geschiedt. Ook dit heeft de beschaving gemeen met de nauwkeurigheid waarmede sommige lichamelijke functiën plaats vinden; zij slijt niet af door herhaalde werkzaamheid, zij wordt er veeleer gemakkelijker door; zij wordt een gewoonte die het meer moeite kost te verloochenen, dan te volgen. Zelfs de geringste dienst kan ons niet bewezen worden, zonder dat het een “Dank u” op de lippen brengtGa naar voetnoot1 De beschaafde kan weldra geen oogenblik meer vergeten dat hij niet alleen is op de wereld en als zijne beschaving toeneemt, is dit niets anders dan een toenemen in omvang van den kring waarin
hij geplaatst is of van de bijzondere betrekkingen waarin hij zich tot dien kring gevoelt.