De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1061]
| |
Ton Anbeek
| |
InterpreterenAan vrijwel alle letterenfaculteiten neemt het interpreteren van literaire teksten een centrale plaats in binnen onderzoek en onderwijs. Niettemin is deze bezigheid bepaald niet onomstreden. Zo wordt vaak opgemerkt dat het zo lastig is interpretaties te verwerpenGa naar eind1.. Aan de andere kant zijn er juist weer theoretici die verkondigen dat deze veelheid aan interpretaties eerder als rijkdom moet worden gezien. Typerend is in dit verband de ontwikkeling van Umberto Eco, die zich eerst een voorstander van de rekkelijke richting toonde; de titel van zijn studie Het open kunstwerk (1962) zegt al genoeg. Bijna twintig jaar later publiceerde dezelfde Eco een roman die tot verbazing van auteur en uitgever een wereldsucces werd, De roman van de roos, en moest vervolgens toezien hoe anderen ook dit boek als een ‘open kunstwerk’ opvatten en er allerlei interpretaties op loslieten die naar het oordeel van de auteur kant noch wal raakten. En dus ging hij op zoek naar criteria om in deze woekering van betekenistoekenning te snoeien. Op een congres in Cambridge probeerde hij kaf van koren te scheiden. De lezingen zijn gebundeld in het boekje Interpretation and Overinterpretation; vooral het hoofdstuk ‘Between Author and Text’ is vermakelijk omdat Eco daarin probeert af te rekenen met de mislezingen. Hij noemt die ‘oneconomisch’, want ze voegen niets toe aan De naam van de roos.Ga naar eind2. Het criterium dat voor hem de doorslag geeft is de tekst ‘as a coherent whole’, een criterium dat al bij Augustinus te vinden is.Ga naar eind3. De tekstcoherentie moet de bandeloze interpretatiedrift van de lezers beperken. Het was een standpunt waar twee andere romanschrijvers-theoretici die in Cambridge aanwezig waren, David Lodge en Malcolm Bradbury, het hartgrondig mee eens bleken te zijn.Ga naar eind4. | |
De klassieke romanNu is het juist de samenhang van de tekst die een belangrijke rol speelt in Hermans' opvatting over wat een goede roman is. Bekend is de definitie van zijn ideaal, de ‘klassieke roman’: Ik versta daaronder een roman waarin het thema volledig is verwerkt in een verhaal, waarin een idee wordt uitgedrukt door middel van handelingen, waarin de optredende personages desnoods eerder personificaties | |
[pagina 1062]
| |
zijn dan psychologische portretten. Een roman waarin alles wat gebeurt en alles wat beschreven wordt, doelgericht is; waarin bij wijze van spreken geen mus van het dak valt, zonder dat het een gevolg heeft en waarin dit alleen geen gevolg mag hebben, wanneer het de bedoeling van de auteur geweest is, te betogen dát het in zijn wereld geen gevolg heeft als er mussen van daken vallen. Maar alleen dan.Ga naar eind5. Deze veelgeciteerde passage is minder eenduidig dan het lijkt. Eenheid van thema, functionaliteit van alle details, het lijkt een strenge eis. Toch gaat het om iets dat lezers in feite van alle teksten - fictie of non-fictie - verwachten. Een krant die incoherente artikelen publiceert, verliest snel lezers. Een voetbalverslaggever kan niet ongestraft opeens over een honkbalwedstrijd beginnen, enz. Hermans' eis van strikte functionaliteit wordt eigenlijk alleen doorbroken door het handjevol dichters en prozaïsten die hun lezers aan het puzzelen willen zetten. Postmoderne teksten bijvoorbeeld die alleen ‘partiële coherentie’ kennen. Maar ook daar moet er een zekere samenhang bestaan, want waarom zou de schrijver die woorden anders bij elkaar hebben gezet?Ga naar eind6. Een tekst die opzettelijk geen of weinig samenhang vertoont is hoogstens een curiosum dat de interpretatiedrift van de lezers wil frustreren (en daarmee wordt nog eens bevestigd dat die lezers altijd tekstuele eenheid verwachten). Bij alle andere teksten, van politiek verslag tot sciencefictionroman, mogen we uitgaan van eenheid, functionaliteit en doelgerichtheid. In feite wordt de definitie van Hermans daarmee banaal, want ze geldt voor elke tekst. Toch lijkt Hermans iets specifieks op het oog te hebben. Die indruk wordt bevestigd doordat andere literaire auteurs vergelijkbare uitspraken hebben gedaan. Zo schreef Elsschot al: ‘Van de aanhef af, want een boek is een lied, moet men het oog houden op het slotakkoord, waarvan iets door 't hele verhaal geweven moet worden, als het Leitmotiv door een symphonie.’Ga naar eind7. Dichter nog bij Hermans' omschrijving klinkt de volgende formulering van Mulisch: ‘De gebeurtenissen in een verhaal zijn [...] per definitie al bepaald door de hogere bestiering van een schrijver: als in een verhaal iemand een pijp opsteekt en er vliegt een meeuw voorbij, dan is dat geen zinloos toeval, maar een beslissing met betekenis. Literatuur is de wereld van de zin, gepresenteerd als die van het toeval; [...]’Ga naar eind8. En ten slotte de bondige formulering van Renate Dorrestein met betrekking tot fictie: ‘Een wereld die geen overbodige of onnutte elementen kent: alles heeft er zin, functie en betekenis.’ Op een andere plaats stelt ze: ‘Er zijn geen rafels of losse eindjes.’Ga naar eind9. Deze opmerkingen zijn zo pertinent dat ze kennelijk wijzen op iets dat niet voor elke proza-tekst geldt, maar kenmerkend is voor fictie. Om te illustreren wat deze schrijvers bedoeld kunnen hebben een voorbeeld uit Hermans' roman Nooit meer slapen. Alfred Issendorf, de hoofdfiguur, zit in het vliegtuig op weg naar het noorden van Noorwegen, waar hij aan een geologische expeditie zal deelnemen (hoofdstuk 10).Ga naar eind10. Naast hem leest een passagier een eenvoudig leerboekje Nederlands-Engels. Deze man vraagt Alfred uitleg over allerlei zaken die hij niet begrijpt van de vreemde taal. Alfred doceert, de zeeman luistert vol bewondering (‘Ik kan wel zien dat jij een heleboel geleerd heb’). Voortdurend blijft de man, een varende kok, leergierige vragen stellen. Het doet Alfred goed: ‘De zeeman begint mij hoe langer hoe meer met complimenten te overstelpen omdat ik zoveel weet. Mijn neerslachtigheid gaat een beetje over. Het is voor het eerst van mijn leven dat het mij met trots vervult Engels te kennen.’ Deze zinnen aan het eind van het hoofdstuk geven duidelijk de functie van het gesprek aan. Alfred is neerslachtig; hij heeft daarvoor een ontmoeting gehad met de geofysicus Oftedahl die hem haarfijn heeft uitgelegd dat een geologische expeditie in het veld eigenlijk een volstrekt verouderde onderneming is. De moderne geoloog werkt met luchtfoto's (en die kan Alfred nu juist niet te pakken krijgen). Nadat hij zo op zijn nummer is gezet, komt hij in het vliegtuig naast de zeeman | |
[pagina 1063]
| |
terecht, die hem juist bewondert om zijn kennis. En daardoor voelt hij zich minder ongelukkig. De betekenis van het gesprek is duidelijk. Er waren voor de schrijver Hermans natuurlijk andere mogelijkheden geweest om de omslag in Alfreds humeur te bewerkstelligen. Een gesprek over de fjorden bijvoorbeeld waarin de geoloog Alfred het ontstaan van dat fenomeen uitlegt. Maar dat het juist Alfreds kennis van het Engels is die indruk maakt, heeft binnen het universum van Nooit meer slapen een bijzondere meerwaarde. De roman begint met een Noorse portier die hem begroet met ‘Goodday, sir’ en een langzaam Engels spreekt ‘of het Duits was’. Vervolgens ontmoet Alfred de eigenaardige professor met de veelzeggende naam Nummedal, wiens Engels, op z'n zachtst gezegd, rudimentair is (‘Well, well. You is a Nedherlander, you is...’). Met deze eerste twee ontmoetingen wordt meteen het motief ‘taal’ geïntroduceerd. Het zal in de rest van het boek voortdurend terugkeren, expliciet bijvoorbeeld in hoofdstuk 13, waar Alfred en zijn vriend Arne het hebben over de betekenis van de moedertaal. Voor de Noor Arne is het Noors een ‘lagere’ taal, omdat alle belangrijke wetenschappelijke boeken in het Engels zijn geschreven: ‘Wanneer een Noor hier met iets nieuws komt aandragen, zeggen de mensen: dat kan niet goed zijn, want dat hebben we nog niet in een Amerikaans boek gelezen.’ Het wordt al snel duidelijk dat in Nooit meer slapen iemands intellectuele status correspondeert met de mate waarin hij het Engels beheerst. Zo spreekt Alfreds tochtgenoot Mikkelsen, de domste van het stel, hakkelend Engels (‘I talk very bad English. Sorry’). De intellectueel superieure Qvigstadt daarentegen is een jaar in Amerika geweest en spreekt daarom voortreffelijk Engels. Met betrekking tot Oftedahl, de geo - fysicus die Alfred zo neerslachtig heeft gemaakt, noteert Alfred dat hij Engels spreekt ‘dat in mijn oren vlekkeloos is’. Het motief ‘taal’ hangt nauw samen met het uiteindelijke thema van de roman, de mislukking van elke vorm van ambitie. Wie goed Engels spreekt, zoals Oftedahl of Qvigstadt, is beter toegerust voor wetenschappelijk werk. Alfred daarentegen is naar Noorwegen gestuurd door zijn promotor, een man die brieven schrijft in een mengsel van Noors, Deens en Zweeds. ‘Wij noemen dat Skandinavisch,’ zegt Alfreds leidsman in Noorwegen, professor Sibbelee, een man die zelf ook helemaal onder aan de taalladder staat. Het gesprek met de Nederlandse kok die Engels wil leren heeft dus in Nooit meer slapen een dubbele functie: het beurt Alfred op én het onderstreept het motief ‘taal’ dat in de roman zo'n veelbetekenende rol speelt. Het lijkt mij dat Hermans en anderen dit op het oog hebben wanneer ze de functionaliteit van de details in een literaire tekst onderstrepen. Naast het chronologische verhaal bestaan er nog andere elementen die - de vergelijking van Elsschot met de muziek lijkt hier verhelderend - als leidmotieven terugkeren en het thema ondersteunen. Juist dat netwerk van motieven kan een prozatekst zo'n hechte structuur geven. Nooit meer slapen is daarvan wel een heel duidelijk voorbeeld. Er is in dat boek vrijwel geen detail dat niet resoneert in andere tekstpassages die uiteindelijk allemaal het thema ‘vergeefsheid van ambitie’ illustreren. In dit opzicht beantwoordt de roman waarschijnlijk het meest aan het ideaal dat Hermans in het opstel ‘Klassieke romans’ omschreef. Er valt geen mus van het dak en geen meteoorsteen uit de hemel zonder dat de auteur dat heeft gewild.Ga naar eind11. | |
Au pair: inhoudHermans is waarschijnlijk de meest geanalyseerde en geïnterpreteerde Nederlandse schrijver uit de twintigste eeuw. Dat heeft ongetwijfeld te maken met de kwaliteit die aan zijn werk wordt toegekend (weinig mensen gaan zich uitvoerig bezighouden met een roman die ze niet goed vinden). Maar daar komt waarschijnlijk bij dat Hermans met zijn essay ‘Klassieke romans’ de lezers als het ware heeft uitgedaagd. Wanneer een schrijver zo sterk de nadruk legt op de func- | |
[pagina 1064]
| |
tionaliteit van alle tekstgegevens, zullen lezers sneller geneigd zijn naar een verklaring te zoeken van bepaalde - bijvoorbeeld mythologische - verwijzingen of andere op het eerste gezicht raadselachtige passages. Opvallend is dat vooral het vroege werk van Hermans reeksen interpretaties heeft uitgelokt. Wat betreft de latere romans vormt Au pair (1989) een uitzondering. Het boek heeft betrekkelijk veel, en vaak ook tegenstrijdige reacties opgeroepen. Om die reden vormt deze Parijse roman een uitstekend object voor een onderzoek naar de vraag in hoeverre interpretaties bewijsbaar of eerder: weerlegbaar zijn. Voor wie Au pair niet of lang geleden gelezen heeft volgt hier een korte samenvatting. De negentienjarige blonde reuzin Paulina uit Zeeland gaat naar Parijs om daar Frans en kunstgeschiedenis te studeren. Ze wil de kost verdienen door als au pair te werken. Haar eerste ervaring, bij het advocatenechtpaar Pauchard, is bijzonder frustrerend. De vrouw blijkt gierig, de man een naaktloper, het zoontje pervers. Bovendien moet ze op een rumoerige zolder wonen waar ze bijna verkracht wordt. Ze houdt het al snel voor gezien. Op weg naar haar volgende werkadres ontmoet ze een oudere Nederlandse heer (die als twee druppels water lijkt op Hermans) die haar voorspelt dat het van nu af beter zal gaan: ‘Ik heb het beste met je voor.’ Die voorspelling lijkt in vervulling te gaan, want ze wordt gastvrij opgenomen in het luxueuze huis van de familie De Lune. De oude generaal De Lune is gefascineerd door het feit dat ze uit Vlissingen komt, geboorteplaats van de door hem bewonderde schilder Guys. In het huis wonen ook de beide zoons: Armand met zijn vrouw Jacqueline, en Michel. Beiden zijn kunstenaars zonder succes. Wie wél succes heeft is Edouard, de zoon van Armand en Jacqueline, al is het op een heel ander terrein: hij is een financieel genie. De verwennerij blijkt al snel een motief te hebben. De generaal staat namelijk voor een groot dilemma. Hij bezit geld dat hem door een gevluchte jood is toevertrouwd (het kapitaal is inmiddels aanzienlijk vergroot met de hulp van Edouard), maar hij wil het niet langer in huis hebben. Teruggeven kan niet, want de eigenaar is nooit teruggekeerd. Juridisch gezien zou het naar de zwager van de joodse eigenaar moeten gaan, maar dat is de Duitse oorlogsmisdadiger Müller. Dit morele probleem, ooit door de filosoof Kant geschetst, zou kunnen worden opgelost door het geld aan een liefdadige joodse instelling te schenken. Het is Paulina die de koffer vol geld met dit doel naar Basel moet brengen. Maar op het laatste moment wordt de bestemming gewijzigd: ze moet naar Luxemburg. De riskante missie lijkt geslaagd, tot blijkt dat ze het kapitaal naar een bank heeft gesmokkeld waar het aan Müller wordt overgedragen. De generaal zal dat nooit weten, want hij ligt op sterven. Kwade genius blijkt de kleinzoon Edouard, de financiële tovenaar die aan deze transactie flink wat overhoudt. Paulina verbreekt het contact met de familie De Lune en gebruikt haar ‘loon’ om een kamer te huren. Aan het eind van het boek ontmoet ze een mysterieuze Nederlandse heer (waarschijnlijk dezelfde die haar eerder een beter lot voorspelde) met wie ze een gesprek over Madame Bovary voert.
Elke samenvatting legt accenten. De korte inhoud hierboven stelt het morele probleem dat Kant ooit naar voren bracht en de transactie met de koffer centraal. Maar daarmee hebben nog niet allerlei andere gebeurtenissen in Au pair hun plaats gevonden. De talloze toenaderingspogingen tot Paulina bijvoorbeeld. Voortdurend wordt ze door allerlei mannen belaagd. Ook de schrijver die aan het eind het verhaal (voor de tweede keer?) komt binnenstappen lijkt erotische gevoelens voor zijn hoofdpersoon te koesteren. Al deze op het eerste gezicht nogal heterogene elementen - moreel dilemma, amou - reuze toenaderingen, een dubbelganger van de schrijver - hebben de recensenten en latere beschouwers voor de vraag gesteld waar het Her- | |
[pagina 1065]
| |
mans in Au pair nu werkelijk om begonnen is. Wat is het thema van de roman en welke rol spelen allerlei andere motieven? Of, om het iets scherper te formuleren, is Au pair eigenlijk wel een klassieke roman volgens de omschrijving die Hermans daar zelf van gegeven heeft: een boek waarin één thema volledig is uitgewerkt en waarin elk detail een functie heeft? | |
Eerste reacties: de recensiesHet is begrijpelijk dat veel critici bij het interpreteren van een literaire tekst gebruikmaken van hun kennis met betrekking tot het eerdere werk van een auteur. Over het oeuvre van Hermans bestaat intussen een indrukwekkende hoeveelheid secundaire literatuur. Algemeen aanvaard is bijvoorbeeld dat het thema ‘onkenbaarheid’ in het werk van Hermans een cruciale rol speelt.Ga naar eind12. Dat thema wordt dan ook sterk benadrukt in de recensie van T. van Deel: ‘De roman “Au pair” is een imposant boek over de onkenbaarheid van de werkelijkheid.’ En verder: ‘De dubbele bodems in dit boek zijn peilloos [...].’ En ten slotte noemt hij Au pair een van Hermans' beste romans, een ‘superieur ontworpen labyrint’ (Trouw, 7-9-1989). Een dag later heeft ook Koos Hageraats het over ‘de labyrintische structuur van het schijnbaar eenvoudige, hoofdzakelijk chronologisch vertelde verhaal’ (De Tijd, 8-9- 1989). De typering van Van Deel klinkt door in de recensie van J. Huisman: ‘De roman, verdeeld in 96 stukken, is een complexe verwoording van wat Hermans bedoelt met chaos en de onberekenbaarheid van mensen.’ Zoals Van Deels reactie de ondertitel droeg ‘een superieur labyrint’, zo staat er boven Huismans stuk: ‘Een roman als doolhof’ (Algemeen Dagblad, 14-9-1989). Ook De Limburger (6-10-1989) herkent dit thema: ‘dat er geen allesverklarende, eenduidige waarheid bestaat.’ Hetzelfde liedje in de recensie van Hans Werkman in het Nederlands Dagblad (14- 10-1989) die ‘De werkelijkheid is onkenbaar’ heet: ‘op geen enkele manier valt uit te maken of wat gezegd wordt waar is en betrouwbaar.’ In eerste instantie lijkt de interpretatie van Van Deel e.a. heel aannemelijk. Er komen in Au pair raadselachtige gebeurtenissen voor die later niet worden opgehelderd. Zo brengt Paulina in de aanloop tot haar reis met de kleinzoon van generaal De Lune, Edouard, een bezoek aan een notaris. Als ze in de wachtkamer zitten verschijnt daar opeens mevrouw Pauchard, Paulina's eerste, buitengewoon onvriendelijke hospita. Merkwaardig toeval, er lijkt opeens een verband te bestaan tussen Paulina's eerste en haar tweede werkgever. Zij vraagt zich dan ook terecht af: ‘Stond het bezoek van mevrouw Pauchard in verband met het hunne [= dat van Paulina en Edouard]?’ (p. 326).Ga naar eind13. Toch lijkt Edouard mevrouw Pauchard helemaal niet te kennen. Het motief van de onkenbaarheid wordt verder gethematiseerd wanneer Paulina een bezoek brengt aan de Opéra, waar Glucks Orpheus en Eurydice wordt opgevoerd. Zoals bekend mislukt in de mythe Orpheus' poging om zijn geliefde uit de onderwereld te bevrijden omdat hij tegen het uitdrukkelijke verbod in naar haar omkijkt. Waarom deed Orpheus dat? De gebruikelijke opvatting is dat hij omkijkt omdat Eurydice, die niets van het verbod weet, klaagt over zijn schijnbaar liefdeloze gedrag. Hij keurt haar opeens geen blik meer waardig: ‘was hij misschien toch niet zo gelukkig dat hij haar terugkreeg?’ Paulina overweegt dat het door Orpheus' overtreding van het verbod lijkt of Eurydice gelijk heeft gekregen: ‘of hij eigenlijk niet gelukkig was geweest met haar wederopstanding en van het eenvoudigste middel gebruik had gemaakt om er een eind aan te maken’ (p. 344). Dit is een originele, psychologische verklaring die de beroemde mythe op z'n kop zet: niet door zijn grote liefde, maar door zijn twijfels mislukt Orpheus' tocht naar de onderwereld. Zo zijn er meer ‘open plekken’ in de tekst die Van Deels lezing van de roman lijken te bevestigen. En toch, juist op het kernpunt van de plot, de reis van Paulina in opdracht van de familie De Lune, bestaat er geen enkele twijfel. Het geld dat de generaal voor de joodse wezen had be- | |
[pagina 1066]
| |
stemd, belandt in de handen van de oud-ssofficier Müller. Zoon Michel moet het Paulina meedelen, die onthutst uitroept: ‘Te denken dat ik me heb laten gebruiken om een koffer met geld van een vermoorde jood aan een Duitse oorlogsmisdadiger te brengen. Mijn God!’ (p. 449). Kortom, de generaal en Paulina zijn op een wrede manier bedrogen. Kwade genius is ongetwijfeld Edouard geweest, het financiële genie van de familie (vergelijk p. 484). Alles wijst erop dat hij haar gebruikt heeft om zijn zin door te drijven. Het is Edouard die eerst listig het gesprek op het morele probleem van Kant brengt en die vervolgens Paulina zelfs zover weet te krijgen dat ze uit eigen beweging aanbiedt het geld over de grens te brengen. Met Edouard gaat ze naar de notaris om de transactie te bespreken en op de dag van het transport brengt hij haar nog eens naar het kantoor van de notaris waar ze de koffer gaat halen. Zodra de overdracht gelukt is, verliest hij alle belangstelling voor haar; op een bijzonder grove manier wordt ze afgedankt. Rond deze hele geschiedenis blijven vaagheden bestaan (Jacqueline, de schoondochter van de generaal, draagt bijvoorbeeld niet bij tot de helderheid wanneer ze in hoofdstuk 95 probeert haar zoon Edouard vrij te pleiten van schuld). Dat neemt niet weg dat de kern van de zaak helder blijft: te goeder trouw dacht Paulina de wens van de generaal uit te voeren, terwijl ze in werkelijkheid het geld naar de ss'er bracht. Er zijn geen gegevens in Au pair die erop wijzen dat de koffer in goede handen is gevallen. Het resultaat van Paulina's missie valt dus moeilijk onkenbaar te noemen. Alhoewel er in de tekst onduidelijkheden blijven, geldt dat nu juist niet voor de belangrijkste handeling in het boek. | |
Latere interpretatiesAndere interpretaties kunnen evenzeer met een beroep op het geheel van de tekst verworpen worden. Zo merkt Hageraats op dat Paulina één keer ‘Diana’ wordt genoemd, ‘wat door middel van een klank-associatie herkend kan worden als een allusie op de mythe van Danaë, en daar ligt de sleutel voor des schrijvers aanwezigheid in zijn verhaal. Waar Danaë bevrucht werd door de Gouden Regen van Zeus, daar stort om zo te zeggen de schrijver zich op zijn “Diana” middels een paar regenbuien.’ Deze interpretatie berust dus op een ‘klank-associatie’, waar de regenbuien vandaan komen is onduidelijk, en dat de schrijver zich stort op Paulina valt in het hele boek niet te lezen. Verder wordt Paulina niet één, maar twee keer met de Griekse godin vergeleken (pp. 11 en 44) en nog vaker met een godin - wat Danaë niet was (pp. 76, 150, 370, 417). Kortom, de ‘klank-associatie’ levert geen gegevens op die kloppen met de rest van de tekst, deze interpretatie is in de woorden van Eco ‘oneconomisch’. De verklaring van Carel Peeters daarentegen is even simpel als sluitend: Paulina ‘is in alle opzichten maagd (de godin Diana is de beschermster van de maagden)’ (Vrij Nederland, 9- 9-1989). Oneconomische interpretaties zijn ook te vinden in de artikelen die later, nadat de golf van recensies voorbij was, verschenen zijn. Zo publiceren Jaap van der Does en Hans Swart twee jaar na het verschijnen van Au pair een artikel in De Groene Amsterdammer (5-6-1991) dat ‘Een argeloze au pair in het land der letteren’ heet. Daarin stellen zij voor het boek te lezen als een sleutel-roman. Paulina personifieert het Nederlands en andere personages zijn herkenbaar als Nederlandse auteurs: Armand = Ter Braak, Jacqueline = Du Perron, Michel = Nijhoff, Edouard = Weinreb, generaal De Lune staat voor Multatuli en de bijfiguur Guido Previtali zou Marsman vertegenwoordigen. Die laatste ‘identificatie’ is nogal verwonderlijk omdat in deze operazanger zo overduidelijk Pavarotti te herkennen valt. Op de andere ‘sleutels’ ga ik hier niet in omdat Van der Does in een latere publicatie meldt dat hij inmiddels is teruggekomen ‘op de idee dat Au Pair een soort sleutelroman is’.Ga naar eind14. Toch handhaaft hij het idee dat Paulina ‘staat’ voor de Nederlandse taal. Wel worden voor de leden van de familie De Lune andere rollen weg- | |
[pagina 1067]
| |
gelegd. De oude generaal vertegenwoordigt nu ‘het realisme’; Armand is het ‘ventisme’ (de opvatting van Ter Braak dat de persoonlijkheid van de schrijver belangrijker is dan de vorm van zijn tekst) en musicus Michel is ‘het formalisme’. Dat laatste omdat muziek ‘bij uitstek formele kunst’ is. En omdat ‘vorm’ tegenover ‘vent’ staat kan het moederszoontje Michel geen persoonlijkheid zijn - volgens Van der Does. Nog eigenaardiger is dat Edouard, die eerst ‘Weinreb’ moest verbeelden, nu opeens als ‘de personificatie van het unieke schrijverschap’ wordt opgevoerd - een in de eerste lezing negatieve figuur blijkt in de nieuwe versie een positief model. Aan het eind van het artikel komen sommige ‘sleutels’ terug die al in de eerdere versie gegeven waren. Notaris Corde staat voor de historicus Presser. Waarom? Omdat hij in zijn spreekkamer een klok heeft waarop Napoleon staat afgebeeld en later ‘wordt hij weer met Napoleon geassocieerd. Gegeven de overige allusies [welke?] is dit een duidelijke toespeling naar [sic] een biograaf van Napoleon: Presser.’Ga naar eind15. Deze interpretatie ziet mijns inziens een niet onbelangrijk detail over het hoofd. Als Corde bewondering koestert voor Napoleon, dan zou je toch verwachten dat hij daarin overeenkomt met de persoon die hij ‘incarneert’: Presser. Maar iedereen die Pressers Napoleon-biografie ooit in handen heeft gehad weet dat hij juist het tegendeel vertegenwoordigt van een hagiograaf! Dit zijn allemaal nog maar details, maar van doorslaggevender belang is dat de hele constructie van Van der Does (en Swart) op drijfzand berust. Paulina gaat naar Parijs om Frans en kunstgeschiedenis te studeren, staat op de eerste bladzij van de roman te lezen. Wat moet ik me voorstellen bij een ‘incarnatie’ van de Nederlandse taal die in Parijs Frans gaat studeren? Met andere woorden: de duiding van Van der Does vloekt zozeer met het simpelste gegeven in de roman dat de hele interpretatiepoging al mislukt is voor ze op gang komt. Het is eenvoudig dit soort redeneringen te parodiëren. Op het eind van het boek blijkt dat Jacqueline, de vrouw van Armand, kaal is. Dat is natuurlijk een toespeling op het beroemde debuut van Ionesco, De kale zangeres. Hermans was een bewonderaar, zelfs een beetje een ontdekker van Ionesco (zie zijn autobiografische tekst ‘Het grote medelijden’). Jacqueline is weliswaar geen zangeres, maar ze kan verschrikkelijk krijsen en bovendien komt er in Au pair niet voor niets een opera voor. Deze Ionesco-connection laat onverwachts ‘een geheimzinnig patroon van tekens’ oplichten. Helemaal aan het begin van het boek vermeldt de eerste bazin van Paulina dat zij afkomstig is uit Roemenië (p. 19). Een volstrekt zinloos feit als wij niet wisten dat Ionesco... in Roemenië geboren is! Vanaf het allereerste moment is daarmee het belang van Ionesco geïntroduceerd en blijken ook andere quasi-onbelangrijke feiten een dubbele lading te verbergen. De familie Ionesco kwam in 1913 in Parijs. Het jaar daarop woonden ze aan Boulevard de Vaugirard. En waar bevindt zich nu het huis van de familie De Lune? Op de hoek van de Rue Guynemer en de Rue de Vaugirard! Vlakbij staat overigens het theater l'Odéon waar Ionesco's bekendste stuk, Le Rhinocéros, zijn triomf begon. Verder krijgt het gedoe met de koffers in Au pair nu ook zijn eigenlijke betekenis: het is een verwijzing naar het beroemdste absurdistische toneelstuk, Wachten op Godot, waarin een van de personages koffers vol zand (!) rondsjouwt. De conclusie zal duidelijk zijn: Au pair moet gelezen worden als een absurdistisch toneelstuk en een hommage aan Ionesco. Alle feiten in deze redenering zijn niet eens onjuist, maar de slotsom slaat nergens op. Au pair als absurdistisch toneelstuk lezen voegt niets toe aan de roman, het is een oneconomische lezing. | |
Twee bredere visiesDe eerder gegeven interpretaties zijn niet moeilijk te weerleggen. Lastiger wordt het wanneer een bepaalde lezing niet alleen betrekking heeft op één bepaalde tekst van Hermans, in dit geval Au pair, maar berust op een veel omvangrijker | |
[pagina 1068]
| |
visie die ook naar andere teksten van de auteur verwijst. Dit is het geval met de Au pair-interpretaties van Karel van Steenwijk en Wilbert Smulders, beiden Hermans-kenners die eerder belangrijk werk hebben geleverd. Van Steenwijk gaat het om constanten in Hermans' oeuvre. Het zal dan ook pas werkelijk mogelijk zijn de waarde van zijn opvattingen adequaat te beoordelen wanneer hij zijn opstellen over Hermans gebundeld heeft of in één studie zijn ideeën stap voor stap uiteenzet. Op dit moment is het vrijwel onmogelijk de strekking van een opmerking als deze (over Au pair) te taxeren: ‘In het Parijs van de twintigste eeuw leeft “De Verlichting” nog voort, maar ingeklemd tussen fascistisch irrationalisme en postmodern mentalisme, opgezadeld met een enorm probleem: haar legitimiteit.’Ga naar eind16. Niettemin valt er toch wel iets over zijn Au pair-interpretatie te zeggen. De overkoepelende visie van Van Steenwijk is deze: de hoofdpersoon van Hermans is vaak een man die gefrustreerd raakt in zijn pogingen de werkelijkheid buiten hem te leren kennen en daardoor in veel gevallen ten onder gaat. Deze tegenstelling tussen ‘denkend subject en empirische buitenwereld’ is ook te herkennen in de man-vrouwverhouding: ‘Al vanaf Conserve (1947) maken vrouwen in Hermans' werk deel uit van de voor de mannelijke protagonist onbereikbare zintuiglijke realiteit. Ja, ze zijn daarvan dikwijls zelfs een soort personificatie [...].’Ga naar eind17. Het laatste woord geeft al aan dat Van Steenwijk de teksten van Hermans in feite als allegorieën leest waarin steeds hetzelfde conflict wordt verbeeld. Au pair nu vormt volgens hem een interessante variant op dit schema, hier is het de aardse Paulina die contact zoekt met de wereld van het denken, verbeeld door de familie De Lune. Die poging mislukt, ook op het erotische vlak. Hermans heeft laten zien, aldus Van Steenwijk, ‘dat de zintuiglijke werkelijkheid maagdelijk blijft, onbereikbaar voor het rationele bewustzijn’.Ga naar eind18. Ook een zo grote greep op het oeuvre van Hermans, een overkoepelend thema met een hoge graad van abstractheid, moet de confrontatie met details kunnen overleven. En juist op dit punt blijven er mijns inziens vragen over. De buitenwereld (Paulina) zoekt vergeefs contact met het denken (de manlijke leden van de familie De Lune). Maar dat Michel Paulina niet ontmaagdt, heeft niets te maken met ‘het denken’: de zoon krijgt bericht dat zijn vader op sterven ligt en dat doet hem de lust vergaan. Het is de werkelijkheid die hier de toenadering verstoort. (Wat de generaal betreft, wanneer de roddel van een van de andere au pairs waar is, geldt ook voor hem niet dat hij de werkelijkheid niet kan kennen. Hij heeft immers verborgen achter een spiegel Paulina in al haar naaktheid mogen aanschouwen...) Toegegeven, deze informatie berust op achterklap. Belangrijker is dat de relatie MichelPaulina alleen met hangen en wurgen binnen het schema denken-versus-buitenwereld kan worden gewrongen. Hetzelfde geldt voor Edouard, de kleinzoon van generaal De Lune. Hij is het financiële genie van de familie en als zodanig, zou je zeggen, een bij uitstek realistische figuur. Want wat is er laag-bij-de-grondser dan het ‘slijk der aarde’? Maar omdat hij een De Lune is moet Van Steenwijk hem wel bij de pool ‘denken’ indelen. Dat lost hij op door te spreken over ‘het abstracte geld van de beurs’. Abstract geld... tja. Wilbert Smulders stelt mijns inziens terecht dat Edouard juist de materie belichaamt.Ga naar eind19. Smulders' interpretatie van Au pair gaat niet uit van een filosofische benadering, maar berust op een eerder antropologisch te noemen visie. Hij herkent in het werk van Hermans een moderne vorm van de initiatieriten. Alleen is er in onze tijd geen sprake van een ritueel dat een mythische wereldbeschouwing openbaart, maar op een ‘inwijding in de existentiële onzekerheid’.Ga naar eind20. Hier doet zich onmiddellijk een probleem voor: met behulp van deze definitie kan vrijwel elke hedendaagse bildungsroman de beschrijving van een initiatie genoemd worden. Hoe abstracter de interpretatie, hoe moeilijker de weerlegging. Het probleem doet zich zowel bij Van Steenwijk als bij Smulders voor. Maar ook hier | |
[pagina 1069]
| |
moeten de details kloppen en daar ontbreekt het mijns inziens aan. Smulders beroept zich op het werk van Eliade, die bij de vrouwelijke variant van het initiatieschema een aantal fasen onderscheidt: de meisjes worden na het eerste teken van volwassenheid (het begin van de menstruatie) eerst door wijze oudere vrouwen ingewijd in de geheimen van de maanmythologie en vervolgens getoond ‘in hun nieuwe staat, versierd, mooi gemaakt na te zijn gebaad’.Ga naar eind21. De ‘toepassing’ van deze vorm van initiatie op Au pair levert verschillende problemen op. Het minste daarvan is dat de negentienjarige Paulina natuurlijk geen meisje is dat net voor het eerst ongesteld geworden is. In de moderne maatschappij valt het tijdstip van het volwassen worden (achttien jaar) niet samen met de eerste tekenen van geslachtsrijpheid (twaalf tot vijftien jaar). Belangrijker lijkt mij dat er geen wijze vrouwen zijn. Smulders schrijft dat de juffrouw van het au-pairbureau Paulina toegang verleent tot de maanwereld: het geheimzinnige huis van ‘de aristocraten die allen “De Lune” heten’ (maanmythologie!).Ga naar eind22. Maar ‘toegang verlenen’ is natuurlijk iets heel anders dan ‘inwijden’. En verder is er het element van ‘versieren’, dat zelfs in de titel van Smulders' artikel verschijnt. Nu krijgt Paulina allerlei make-upspullen, maar die zal ze niet of nauwelijks gebruiken. Misschien dat ook Smulders de overeenkomsten wat mager vond, want hij komt dan met een nieuwe theorie, ontleend aan de analyse van sprookjes deze keer. Daarin staat vaak het ‘goede’ meisje tegenover haar ‘slechte’ tegenspeler(s) (bijvoorbeeld Assepoester versus haar gemene stiefzusters). Zowel het goede als het kwade meisje moet een taak uitvoeren, maar alleen het toonbeeld van deugd brengt het er glansrijk vanaf. Deze tegenstelling vindt Smulders terug in Au pair, waar Paulina natuurlijk het goede, en de meisjes die voor haar met de kofferopdracht belast waren het slechte vertegenwoordigen. Daar is tegen in te brengen dat de slechtheid van Paulina's voorgangsters niet door de tekst van de roman bevestigd wordt. Smulders maakt het dan vervolgens nóg ingewikkelder door te stellen dat Paulina tegelijkertijd het goede én het slechte meisje vertegenwoordigt. Hij staat dan voor de vrijwel onmogelijke opgave om de integriteit van Paulina aan te tasten. Paulina, stelt hij, is gecompromitteerd doordat ze het geld in verkeerde handen legt.Ga naar eind23. Een gewrongen redenering, zij ontdekt immers pas achteraf wat er verkeerd is gegaan. Want later overweegt ze: ‘Ze had zich voor rare dingen moeten lenen. Dat was haar schuld niet [...]’ (p. 490). Naïef is ze geweest, goedgelovig, maar haar kan weinig verweten worden. Ten aanzien van Smulders' gecompliceerde verbinding van initiatie met de gebeurtenissen in Au pair kunnen detailpunten op deze manier bestreden worden, maar het belangrijkste argument tegen de hele constructie van Smulders lijkt mij het volgende gegeven. Eliade legt er sterk de nadruk op dat wie ingewijd wordt iemand anders wordt (deze woorden zijn bij Eliade gecursiveerd).Ga naar eind24. Het bijzondere van Paulina is dat ze in het geheel geen ander mens wordt, niet volwassener, en evenmin ‘bekeerd’ tot het zwartgallige wereldbeeld van haar schepper. Zoals ze zelf concludeert: ‘Zij was jong, nog geen twintig jaar en onbezoedeld uit alle verwikkelingen te voorschijn gekomen’ (p. 489). Ze behoudt haar optimistische instelling, denkt zelfs: ‘Later zou ze directrice van een museum worden, haar ideaal’ (p. 489). Er mag reden zijn om over initiatie te spreken in een symbolenrijke roman als Nooit meer slapen, de tekst van Au pair geeft daar geen enkele aanleiding toe.Ga naar eind25. Maar, zal men misschien tegenwerpen, Smulders verklaart toch maar mooi waarom de generaalsfamilie ‘De Lune’ heet en waarom het opstel van Baudelaire over make-up zo veel aandacht krijgt in het boek. In beide gevallen is er een simpelere verklaring mogelijk. De maan wordt immers vaak in verband gebracht met waanzin (lunatic, maanziek, lunatique) en daaraan is geen gebrek in de excentrieke generaalsfamilie. De uitweiding over make-up (het ‘opsieren’ van vrouwen) past binnen de aandacht die de figuur van Baudelaire | |
[pagina 1070]
| |
binnen de hele roman krijgt. Beide verklaringen zijn te vinden in het essay dat Hella Haasse aan Au pair wijdde.Ga naar eind26. | |
Tot slotDit artikel heeft aan de hand van Au pair-interpretaties willen aantonen dat het heel goed mogelijk is verschillende lezingen van een literaire tekst tegen elkaar af te wegen en sommige daarvan te verwerpen. Het doorslaggevende criterium is steeds de tekst als coherent geheel, een criterium dat volgens Eco al bij Augustinus is te vinden en dat ook in een moderne studie als Validity in Interpretation van Hirsch een prominente plaats inneemt.Ga naar eind27. Er is dus geen reden om het interpreteren als ‘onwetenschappelijk’ te verwerpen zoals literatuurtheoretici in de jaren zestig en zeventig na het lezen van wat Hempel of Popper wel gedaan hebben. Deze ‘theoretici’ hadden beter moeten luisteren naar A.D. de Groot, de man die in Nederland de basis voor de empirische psychologie heeft gelegd met zijn handboek Methodologie. Grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen (1961). De Groot kende het interpretatieve onderzoek in theorie en praktijk. In paragraaf 9:2 baseert hij zich bij zijn beschouwingen over de methodologie van de tekstinterpretatie op zijn eigen ervaringen bij het schrijven van zijn (fascinerende) studie over de Sinterklaaslegenden. Ook De Groot legt de nadruk op het belang van de coherentie: ‘hoe méér details, feiten, verschijnselen in het materiaal door één interpretatieve ingreep worden gedekt, des te beter ondersteunen zij elkaar én die ingreep [...].’Ga naar eind28. Verder merkt hij op dat een interpretatie sterker staat naarmate ze schijnbaar overbodige of absurde gebeurtenissen weet te verklaren die eerdere lezingen geen plaats konden geven.Ga naar eind29. Zo'n merkwaardige passage vindt men bijvoorbeeld in Au pair aan het eind van de roman. Daar gaat het om een brief die Paulina van Michel krijgt, de generaalszoon die bijna haar minnaar was geworden. Zij geeft commentaar op die brief, maar één fragment neemt zij letterlijk over. Er staat: Over haar tocht naar Luxemburg werd [door Michel] niet meer gerept, of het moest in deze kleine beschouwing zijn: ‘Wie niet helemaal bereikt wat hij bereiken wil, raakt niet los van de vraag, of hij niet beter elke moeite iets te bereiken zou kunnen opgeven, in plaats van te doen of iets anders bereiken hem kan troosten voor het feit dat hij niet bereikt heeft, wat hij oorspronkelijk wou.’ (p. 489) Dat juist deze ‘kleine beschouwing’ woordelijk wordt aangehaald geeft een meerwaarde aan de inhoud. Waarom zijn deze woorden dan zo belangrijk? Omdat ze het thema aangeven dat iedere Hermans-kenner onmiddellijk herkent: de vergeefsheid van elke vorm van streven. In het universum van Hermans heerst de volgende wetmatigheid: ‘Een mens bereikt nooit wat hij wil, en als hij het wel bereikt, heeft hij er nog niets aan.’ Het eerste deel van deze Tweede Wet van HermansGa naar eind30. geldt voor de mislukte kunstenaars Armand en Michel. Het tweede deel - iets bereiken maar er niets aan hebben - gaat op voor Paulina, die met succes een riskante tocht aflegt om vervolgens te ontdekken dat het door haar gesmokkelde geld in verkeerde handen belandt. Iets soortgelijks gebeurt ook met de mysterieuze Nederlander die Paulina twee keer ontmoet, de dubbelganger van de schrijver Hermans. De schrijver kan niet naar bed gaan met Paulina, omdat dat ‘zou indruisen tegen het karakter dat hij haar schonk’, zoals Raat terecht heeft opgemerkt.Ga naar eind31.
Er zijn nieuwe elementen in de roman Au pair, zoals een vrouw die de hoofdrol speelt en het optreden van de schrijver in zijn eigen boek. Maar de gehele tekst blijft doordesemd van de thematiek die het hele oeuvre van Hermans kenmerkt: het gefnuikte streven. ‘Hermans’ kan niet met zijn schepping naar bed gaan. In zijn wereld is geen plaats voor een Pygmalion. |
|