De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 991]
| ||||||||||||||||
Godert van Colmjon
| ||||||||||||||||
[pagina 992]
| ||||||||||||||||
laatste dagen van De Miranda schreven.Ga naar eind3. Thomassen wijkt van hun lezing af door de stelligheid waarmee hij een hoofdrol toekent aan de communisten Hurkmans en Eegdeman, en ‘Geus’ Teun van Es aanwijst als degene die een koude waterstraal op de bewusteloze De Miranda richtte. In verband met zijn gewelddadige dood brengen De Jong en Borrie Van Es wel ter sprake, maar zij laten in het midden wie de dodelijke waterstraal op De Miranda heeft gezet. In de recentste studie over het kamp, Kamp Amersfoort van Geraldien von Frijtag Drabbe Künzel, blijft de waterstraal achterwege. Als enige betrokkenen bij wat de historica kwalificeert als ‘de meest beruchte affaire uit de geschiedenis van het kamp’ noemt zij Van Es en Eegdeman. Ook in Ondergang van Jacques Presser lezen we niets over een waterstraal; van De Miranda's geweldplegers zelfs geen enkele naam. Speculaties over een kwalijke rol van Hurkmans en Eegdeman zijn al te vinden bij De Jong: ‘Hurkmans en Eegdeman hitsten vooral Teun van Es tegen De Miranda op,’ citeert hij een getuige, maar naar diens identiteit laat hij de lezer gissen. Volgens talloze andere verklaringen gebeurde dat tijdens de appèls in aanwezigheid van de Duitse kampleiding. Bij één gelegenheid haalde Eegdeman De Miranda naar voren en toonde hem aan de gevangenen als ‘de man van het Bosplan die nu zelf eens achter de kruiwagen zou worden gezet’.Ga naar eind4. Voor een samenzwering van communistische medegevangenen tegen De Miranda heeft De Jong echter geen concrete aanwijzingen kunnen vinden, reden waarom hij in het in 1978 verschenen deel 8 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog volstaat met de mededeling dat het niet mogelijk was uit te maken wie de eigenlijke daders zijn geweest. Een al te voorzichtige conclusie, zo zal nog blijken.
Voor nadere onthullingen over een ‘communistische afrekening’ was het wachten op de televisiedocumentaire. Het daarin vertelde levensverhaal van De Miranda concentreert zich vrijwel direct op het conflict dat in de late jaren dertig speelde tussen de communisten en de socialisten en dat in 1939 - opgestookt door De Telegraaf, geconfronteerd met uitingen van antisemitisme en in de steek gelaten door zijn eigen partij - tot diens ‘vrijwillig’ aftreden leidde. Er waren lelijke woorden gevallen, over en weer. De Amsterdamse wethouder van volkshuisvesting en stadsontwikkeling had niet de retorische grandeur van Floor Wibaut, zijn grote voorganger. Het gevecht van de arbeidersklasse voor sociale rechtvaardigheid, menswaardig werk, goede huisvesting en een draaglijk levenspeil werd, kenmerkend voor het politiek-agitatorische klimaat van het interbellum, gevoerd in harde termen. De communisten hadden hem onder meer uitgemaakt voor ‘sociaal-fascist’. Daar was niets schokkends aan. Al in 1932 had de communistische partij van de Verenigde Staten presidentskandidaat Franklin D. Roosevelt en zijn New Deal met dat epitheton verbonden. Maar voor hun kroniek van een aangekondigde dood vonden de documentairemakers het agressieve vocabulaire van De Miranda's communistische opponenten kennelijk te mooi om er geen demoniserende voorafbeelding in te zien van zijn brute einde. De beschuldigingen van corruptie, waarvan een onafhankelijke raadscommissie De Miranda overigens zou vrijpleiten, hadden hem mentaal zodanig geknakt dat hij tijdelijk moest worden opgenomen in een psychiatrische verpleeginrichting. Weer min of meer hersteld begon hij aan het schrijven van zijn verweerschrift. Ook in het verzet tegen de nazistische machthebbers liet hij zich niet onbetuigd. Tevergeefs bood hij zich aan als gijzelaar in ruil voor de vrijlating van 389 jonge joodse mannen, wier arrestatie, op 22 en 23 februari 1941, de aanleiding vormde tot de Februaristaking op 25 en 26 februari - het eerste en enige massale protest in Nederland tegen de jodenvervolging en een initiatief van communistische gemeentewerkers en vakbondsbestuurders. Hij weigerde gehoor te geven aan het verzoek van de Joodse Raad de stakingsleiders te bewegen hun protestactie te beëindigen. Verder bezocht hij illegale bijeenkomsten van de sdap en | ||||||||||||||||
[pagina 993]
| ||||||||||||||||
steunde hij joodse verzetsorganisaties. Op 18 juli 1942 werd De Miranda zonder opgaaf van redenen in zijn Amsterdamse woning gearresteerd door de Sicherheitsdienst en naar het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg gebracht. Drie maanden later, op vrijdag 23 oktober, volgde zijn transport naar Amersfoort. In Amersfoort maakten behalve de Duitse kamp-ss'ers ook de Nederlandse kapo's Hurkmans, Eegdeman en Van Es deel uit van het ‘ontvangstcomité’. Volgens diverse getuigen had de Duitse kampleiding zich al dagen lopen verkneukelen in de komst van De Miranda.Ga naar eind5. Het kleineren en mishandelen van naamloze joden was daar inmiddels tot de dagelijkse routine gaan behoren, en een bekende en gerespecteerde persoonlijkheid bood daarop een welkome afwisseling: hoe hoger zijn status, hoe dieper zijn ontluistering. ‘We zullen je fertig maken,’ riep plaatsvervangend kampoudste Eegdeman tegen de kleine, zevenenzestigjarige en al danig verzwakte De Miranda. En onder het goedkeurend oog van de Duitsers zegde Van Es, blokoudste van blok vi en voorman van het Jodencommando, het Eegdeman na: ‘We zullen je fertig machen. Je hebt hier geen vier dagen meer te leven.’ Het werden er een kleine tien. De Miranda werd door verschillende mensen te grazen genomen. Buiten het kamp door met name Van Es en de ss'ers De Keizer, leider van het Jodencommando, Blockführer Herman Wolf en Arbeitsführer Paul Franzka, in die periode verantwoordelijk voor het bouwcommando. Zijn meest genoemde kwelgeesten binnen het kamp waren opnieuw Van Es, Eegdeman, De Keizer en - in het voorbijgaan - Karl-Peter Berg, toen nog plaatsvervangend kampcommandant. Al na zijn tweede werkdag in het Jodencommando, op dinsdag 27 oktober, moest De Miranda als gevolg van mishandelingen worden opgenomen in de ziekenbarak. Daar kreeg hij enige dagen verzorging van de ziekenverplegers, allen kampgevangen. Maar op last van de kamp-arts, de Hoevelakense huisarts en nsb'er Johan Klomp, moest De Miranda weer aan het werk. Hoeveel dagen De Miranda in de ziekenbarak heeft doorgebracht is niet meer na te gaan. In ieder geval werd hij op maandag 2 november opnieuw het doelwit van mishandelingen in het Jodencommando, dat buiten de prikkeldraadafrastering van het kamp aan de bouw van een stenen gevangenenbarak werkte. Een aantal getuigen moest lijdelijk toezien hoe hij tegen het eind van de middag door een van zijn geweldplegers - de een wijst naar Van Es, de ander naar De Keizer - in een bouwput werd gegooid die gedeeltelijk was volgelopen met water, waarna hij werd bekogeld met bakstenen en zand. Ook werd een kruiwagen op het inmiddels bewusteloze slachtoffer onder in de bouwput geduwd. Terwijl in het kamp de gevangenen stonden aangetreden voor het middagappèl, omstreeks vijf uur, keerde het Jodencommando in het kamp terug. De Miranda, onder het bloed en nog bewusteloos, werd op een kruiwagen binnengereden door de arts Elie Cohen, een van de tewerkgestelden in het Jodencommando. Na de telling, aldus Cohen, werd De Miranda over de appèlplaats gesleept en neergesmeten in de ‘rozentuin’ (een smalle corridor van gevlochten prikkeldraad waarin gevangenen voor straf uren, soms dagen en nachten moesten staan of, als zij dat niet konden, liggen). Pas na het avondeten durfden enkele ziekenverzorgers en mede-gevangenen hem in een onbewaakt moment naar de ziekenbarak te brengen. Feitelijk was De Miranda toen al niet meer te redden. Verpleger Nico Blans dacht aan een schedelbasisfractuur en constateerde een gebroken been en gebroken ribben. Hulpverpleger Fernand Boost zag een kapot getrapt geslachtsdeel, het gevolg van een favoriete uithaal van Van Es, extra effectief wegens diens lengte: 1,82, schoenmaat 43. Deze informatie, te vinden in het strafdossier dat na de oorlog tegen Van Es is aangelegd, kreeg de kijker niet. In de documentaire wordt naar geen enkele bron verwezen. De namen van Hurkmans, Eegdeman en Van Es vallen één keer, zij het buiten de commentaartekst. De vermeende communistische beulen komen opdagen in het mondelinge verslag van een ooggetuige. Het | ||||||||||||||||
[pagina 994]
| ||||||||||||||||
is Thom Thomassen, dezelfde Thomassen van ovt. We zien een cameraschuwe tachtiger, onzeker in zijn geheugen tastend terwijl hij voortdurend steun zoekt bij een briefje met aantekeningen voor zich op de eettafel. ‘Hurkmans en Eegdeman zeiden: “We zullen je fertig machen.” Daar stond ik bij. Ook Teun van Es en De Keizer waren daarbij, de leiders van het Jodencommando. Er werd een grote 7 op zijn rug geschreven, met krijt geloof ik. Ik stond op de derde rij van het appèl toen De Miranda op een kruiwagen werd binnengebracht. Na het appèl is hij naar het washok gereden en met koud water afgespoeld. Daarna is hij naar de dodenbarak gereden.’ Ten slotte herhaalt hij zijn eerdere beschuldiging dat ‘Geus’ Van Es handelde in opdracht van Hurkmans en Eegdeman. En ook dit keer stelt niemand hem de vraag hoe hij dat weet. Dát hij het vertelt is de documentairemakers genoeg. Ook de schrijver van de commentaartekst is er tevreden mee, voldoende althans om er zijn suggestieve slottekst aan te verbinden. Tot besluit van de documentaire declameert de voice-over: ‘Voor de Duitsers was De Miranda een willekeurige jood als alle anderen, maar de gearresteerde communistische verzetsstrijders wisten donders goed wie De Miranda was.’ In de documentaire figureert Van Es slechts terloops, als willekeurig werktuig in een moorddadig plan. Zijn persoon en achtergrond blijven duister. Zo krijgt zijn bijnaam ‘Geus’ geen nadere toelichting. In hun voorstelling van een politiek-ideologisch gemotiveerde wraakoefening vinden de makers het kennelijk niet van belang dat Van Es lid was van de christelijk-nationalistische verzetsgroep De Geuzen. Er is meer weggelaten dat hun conclusie zou kunnen dwarsbomen.
Over De Miranda's laatste ogenblikken bewaren het Nationaal Archief en het niod tientallen verklaringen van oud-kampgevangenen en van de politieke opsporingsdiensten die na de oorlog onderzoek deden naar oorlogsmisdaden in de Nederlandse kampen. De waarschijnlijke toedracht van De Miranda's dood laat zich reconstrueren aan de hand van het proces dat na de oorlog wegens ernstige misdragingen jegens medegevangenen in kamp Amersfoort werd aangespannen tegen Van Es. Zijn strafdossier telt bijna duizend getypte pagina's, ondergebracht in diverse deeldossiers.Ga naar eind6. Belangrijk daarin zijn de getuigenissen van verplegers, hulpverplegers en anderen die op de fatale avond in de ziekenbarak aanwezig waren. Onder hen hoofdverpleger Piet Zeestraten en de eerder genoemde hulpverplegers Blans en Boost. Alle drie wijzen ze Van Es aan als hoofdverantwoordelijke voor de dood van De Miranda. Zij noemen nog een tweede naam, die in de weergave van Thomassen ontbreekt. Het is de naam van Joop Greeven, tijdens De Miranda's gevangenschap blokoudste van de ziekenbarak en net als Van Es lid van De Geuzen. Van Es, een automonteur uit Den Haag, en Greeven, een metaalbewerker uit Schiedam, maakten deel uit van de zogeheten Geuzen van Buchenwald, een groep Geuzen die na hun arrestatie naar Buchenwald waren getransporteerd. Daar werd een aantal van hen opgeleid tot kapo (een ss-training in het drillen en onderdrukken van concentratiekampgevangenen). Na een halfjaar werd hun gevraagd wie ervoor voelde om als kapo in een Nederlands kamp te gaan werken.Ga naar eind7. Tien Geuzen, onder wie Van Es en Greeven, arriveerden op 27 januari 1942 in kamp Amersfoort ‘om orde op zaken te stellen’. Het was daar in de ogen van de Duitse gezagsdragers een zooitje. Ook de Geus Chris van der Putte, een reservekapitein, kwam met Van Es en Greeven mee naar Amersfoort, waar hij onmiddellijk werd aangesteld als kampoudste.Ga naar eind8. Van Es werd blokoudste van blok vi en voorman van het Jodencommando, dat tevens dienstdeed als strafcommando voor niet-joodse gevangenen. Greeven kreeg als blokoudste de leiding over blok iv, de ziekenbarak. De ziekenbarak was in de voorgaande maanden opgezet door Arnold Bannink en diens zoon Dik, beiden communist. Dik Bannink werd op 16 oktober 1942 samen met twaalf communistische verzetsstrijders uit Overijssel | ||||||||||||||||
[pagina 995]
| ||||||||||||||||
en drie socialistische gijzelaars van Beekvliet Sint-Michielsgestel in de bossen bij Woudenberg geëxecuteerd als vergelding voor een communistische verzetsactie in Deventer; vader Bannink verdween nog dezelfde maand naar een Duits concentratiekamp. Greeven, een notoire antisemiet, liet als kapo geen gelegenheid onbenut om de al ernstig toe-getakelde De Miranda in de ziekenbarak nog eens te treiteren en te vernederen.Ga naar eind9. Daarnaast noemt een aantal getuigen het afpersen, knuppelen, doodslaan en ophangen door Greeven van joodse gevangenen, veelal in samenwerking met zijn verzetsvriend Van Es.Ga naar eind10. Zo ook in het uur van De Miranda's einde. Hoofdverpleger Zeestraten: ‘Ik vroeg Van Es, die met Joop Greeven en anderen op de ziekenzaal aanwezig was, of die er iets voor voelde het stoffelijk overschot naar de badcel te dragen. Van Es antwoordde: “Natuurlijk, ik heb hem rotgeslagen en wil hem ook wegdragen.” Toen hij gereed stond zei hij: “Als hij zijn rotsmoel nog eenmaal opendoet, zal ik hem een tik voor zijn snuffer geven dat hij niet weet waar hij blijft.”’ Even later vertelt Zeestraten: ‘Van Es schreeuwde bij het betreden van de ziekenzaal, om circa zes à zeven uur, om “Marianke” en sleurde de bewusteloze aan een been uit zijn bed en door de ziekenzaal.’ (Dit deel van Zeestratens verklaring was voor de aanklagers aanleiding het te houden op een ‘bewusteloze toestand’.Ga naar eind11.) Hulpverpleger Blans vult aan: ‘Aangezien De Miranda ten gevolge van de zware mishandeling niet over zijn geestesvermogens beschikte, en zijn behoeften liet lopen, heb ik geadviseerd De Miranda te baden. Toen wij met De Miranda in de douchecel waren, kwam Joop Greeven binnen en bewerkte De Miranda met ijskoud water. Aangezien De Miranda aan hartastma lijdende was, is hij aan de gevolgen hiervan overleden.’ Volgens hulpverpleger Boost werd De Miranda per brancard naar de badruimte gereden. ‘Daar stonden drie kapo's: de Geuzen Teun van Es, Joop Greeven en Jan Goedknecht. Zij zouden De Miranda zelf wel wassen. De Miranda werd toen op de vloer gelegd en met een straal ijskoud water afgespoeld. Daarop werd een andere jood gehaald, die op bevel De Miranda moest afboenen met een luiwagen en groene zeep. Daarna werd een hete waterstraal door de drie kapo's op De Miranda gezet, hetgeen zolang duurde dat De Miranda geen teken van leven meer gaf.’Ga naar eind12. De hete waterstraal keert terug in een verklaring van getuige Johan Borrebach. ‘Toen Van Es De Miranda zo getrapt en geslagen had, dat deze bleef liggen, moest een andere gevangene onder bedreiging van Van Es en Eegdeman hem net zo lang met een koude waterstraal bewerken, tot hij op zou staan. Toen De Miranda ten gevolge van de doorstane mishandelingen zijn behoeften liet lopen, werd hij door Van Es in de badcel gesmeten en aldaar bewerkt met een straal gloeiend heet water. Aan de gevolgen van deze mishandelingen is De Miranda toen overleden.’Ga naar eind13. In de ziekenbarak lag tegenover De Miranda de predikant Hendrik Lieve. Op een zitting van de Raad van Cassatie getuigde hij tegen Van Es: ‘Ik hoorde hem [De Miranda - GvC] kreunen. Daarna zag ik verdachte binnenkomen en hoorde hem zeggen: “Ik kom eens kijken hoe het met mijn mikadootje gaat. Ik zie wel, je hebt nog niet genoeg op je donder gehad, kapot zal je!” Enkele dagen daarna was hij overleden.’ En over het finale moment: ‘Terwijl enkele joodse medegevangenen het lijk van De Miranda wegdroegen, kwam verdachte binnen, trapte met zijn gelaarsde voet bedoelde joodse medegevangenen weg en zeide: “Geef hier, ik zal hem de laatste eer bewijzen en hem uitdragen.” Verdachte maakte toen de indruk dat hij wel wist wat hij deed. Ik zag hem wel eens met het Nieuwe Testament in de hand zitten.’Ga naar eind14. In hun samenvatting stellen de ondervragers van het Bureau Opsporing Oorlogsmisdrijven Amsterdam ‘dat is komen vast te staan dat Teun van Es, Hendrik de Keizer en Joop Greeven degenen zijn geweest die De Miranda ernstig hebben mishandeld. Speciaal Teun van Es kan gerust beschouwd worden als de hoofddader. Ook het bestempelen met blauwe inkt plus de mededeling dat De Miranda nog zoveel dagen te leven had wijst daarop.’Ga naar eind15. De officiële aanklacht is nog | ||||||||||||||||
[pagina 996]
| ||||||||||||||||
duidelijker: ‘De mishandelingen vonden niet plaats in opdracht van de Duitse kampleiding. Ze vonden plaats op initiatief van Van Es zelf.’Ga naar eind16. Volgens het dodenrapport van de kampadministratie overleed De Miranda op maandagavond 2 november om circa 20.20 uur als gevolg van hartfalen.
Tegen Van Es werden 55 officiële aangiften van zware mishandeling en/of doodslag gedaan. Van 97 belastende verklaringen werd proces-verbaal opgemaakt. Alle getuigen brengen Van Es in verband met de mishandelingen en daaropvolgende dood van De Miranda. Slechts twee getuigen noemen de communist Eegdeman in directe relatie tot de dood van De Miranda. De naam van de communistische kampoudste Hurkmans komt in het dossier van Van Es niet voor. Eén getuige, de Amsterdamse huisarts Herman Haye, verklaart dat Eegdeman stemming tegen De Miranda heeft lopen maken. Een overgrote meerderheid zegt dat Van Es in het mishandelen van joodse en niet-joodse medegevangenen zelfstandig en op eigen initiatief handelde. Ook op momenten dat er geen Duitsers in de buurt waren, dus zonder enige noodzaak. Voor de bewering dat Van Es De Miranda zou hebben gedood ‘in opdracht van Hurkmans en Eegdeman’ is in diens dossier niet één aanwijzing te vinden. Veelzeggend is de getuigenis van Frans Goedhart, oprichter van de verzetskrant Het Parool, die zich in een verklaring in het proces tegen Eegdeman, door wie hij zegt enkele malen met een stok te zijn afgeranseld, onthoudt van elke zinspeling in die richting. Dat is vooral opmerkelijk, omdat hij later voor de Enquêtecommissie - en in 1974 nog eens in een artikel in De Nieuwe Linie - beweerde dat communisten hem in kamp Amersfoort naar het leven stonden. Zo zou de later geëxecuteerde hoofdverpleger Dik Bannink, over wie door zijn medegevangenen zeer gunstig is geoordeeld, hem hebben ontvangen met de woorden: ‘Wat doe je hier, renegaat, we zullen jou wel fertig machen.’ Goedhart was in 1934 uit de cpn gezet omdat hij had geprotesteerd tegen de laster die door de communisten over Marinus van der Lubbe werd verspreid.Ga naar eind17. Ook zouden volgens Goedhart communisten in Amersfoort de liquidatie hebben voorbereid van de sociaal-democraat en Parool-medewerker ‘Stuuf’ Wiardi Beckman, plannen waarvan het bestaan nooit is aangetoond. (Goedharts bewering is ook hierom niet erg geloofwaardig, omdat Wiardi Beckman zowel Amersfoort als Natzweiler overleefde: hij stierf in Dachau, vermoedelijk aan vlektyfus.) Als er iemand belang had bij een ‘communistische afrekening’, dan Teun van Es. Tijdens de rechtszitting van de Bijzondere Raad van Cassatie, op 27 oktober 1949, rept de aangeklaagde echter noch van Hurkmans, noch van Eegdeman. Alle schuld voor de hem aangewreven mishandelingen legt hij bij plaatsvervangend kampcommandant Berg: ‘Ik heb onder dwang van Karl-Peter Berg gehandeld. Ik ben zelf door hem mishandeld. Wel heb ik meerdere malen gevangenen, die voedsel hadden gestolen, een pak slaag gegeven.Ga naar eind18. De naam van De Miranda is mij in die tijd geheel onbekend gebleven.’ In dezelfde zitting distantieert Hurkmans zich van Van Es: ‘Veel gevangenen kwamen bij mij klagen over Van Es' mishandelingen. Ik zag gevangenen bont en blauw geslagen terugkeren. Hij hanteerde de knuppel op ergerlijke wijze. Hij is een zwakkeling die niet geheel toerekeningsvatbaar moet worden geacht.’Ga naar eind19. Met zijn psychogram zat Hurkmans er niet ver naast. De Bijzondere Raad van Cassatie, met strafrechtshervormer prof. mr. Willem Pompe als waarnemend voorzitter, verklaarde Van Es verminderd toerekeningsvatbaar op grond van ‘een ziekelijke storing zijner geestesvermogens’.Ga naar eind20. Getuige Borrebach herinnert zich dat Van Es, nadat hij in blinde razernij een joodse medegevangene naar de andere wereld had geholpen, als een klein kind met een stokje poppetjes in het zand had zitten tekenen.Ga naar eind21. Ten slotte oordeelde de Raad dat ‘terreurbevorderend gedrag, ernstige geweldpleging tegen medegevangenen, in het bijzonder joodse, en vergaande onmenselijkheid een zware straf rechtvaardigen’. | ||||||||||||||||
[pagina 997]
| ||||||||||||||||
Op 9 augustus 1950 werd Van Es veroordeeld tot twaalf jaar gevangenisstraf en onvoorwaardelijke terbeschikkingstelling van de regering. Daarmee verwierp de Raad een eerdere eis tot levenslang en een veroordeling tot twintig jaar door het Bijzonder Gerechtshof Amsterdam. Later werd zijn straf met een jaar verminderd in het kader van de ‘jubileumgratie’ ter gelegenheid van het vijftigjarig regeringsjubileum van Wilhelmina.Ga naar eind22. In 1955 was Van Es weer een vrij man. Zijn onvoorwaardelijke tbr-behandeling heeft hij nooit hoeven ondergaan. Hij overleed in april 2000. Hoewel zij er uiteindelijk wel verantwoordelijk voor waren, werd Monne de Miranda niet door Duitse ss'ers vermoord. Ook niet door communistische kampgenoten. Uit de getuigenissen en verhoren blijkt onomstotelijk dat Van Es de lichamelijke sloop van De Miranda persoonlijk en op eigen initiatief ter hand heeft genomen, daarbij geassisteerd door Greeven. Zijn dood was het onmiddellijke gevolg van nodeloos geweld door twee christelijke medegevangenen - twee Geuzen van Buchenwald. Dat ook de communisten Hurkmans en Eegdeman zich in Amersfoort tegenover hun medegevangenen hebben misdragen, daarover geen misverstand. Zij werden door de Bijzondere Raad van Cassatie veroordeeld tot respectievelijk vier en twee jaar gevangenisstraf met aftrek. Hun betrokkenheid bij de gewelddadige dood van De Miranda was echter marginaal. Naar het begrip ‘terreur-bevorderend gedrag’ en de naam van De Miranda zal men in hun veroordelingen tevergeefs zoeken.
Het strafdossier van Teun van Es kent een onverwachte lacune. Thom Thomassen, voor hun theorie van een communistische afrekening door de documentairemakers opgevoerd als kroongetuige, komt er niet in voor. Wel is hij te vinden in het strafdossier van Eegdeman, en wel als getuige Hermanus Hendricus Josephus Thomassen, oud vierentwintig jaar, van beroep tekenaar-ontwerper, wonende te Amsterdam. Thomassen werd in zijn geboorteplaats Arnhem gearresteerd wegens ‘jodenbegunstiging’ en het vervalsen van persoonsbewijzen. Als jonge verzetsman was hij actief in de kring rond de predikant Hendrik Lieve. Thomassen zat van 9 oktober tot 22 december 1942 als gevangene in kamp Amersfoort. In 1948 getuigde hij tegen Eegdeman: ‘Ik heb Eegdeman vrijwel dagelijks geheel onnodig zien slaan met een knuppel, terwijl hij verder gevreesd was om zijn schoppen tegen de geslachtsdelen van de gevangenen. [...] Zelf ben ik eenmaal door Eegdeman mishandeld, maar dat heugt me nog. Ik werkte enige tijd in het schilhok. Op een zondagmorgen, tegen 11 uur, waren de werkzaamheden aldaar beëindigd. Toen kwam Eegdeman op mij af en werd ik door hem met een knuppel totaal in elkaar geslagen. Ik moest vijf weken verpleegd worden. Ik had een zware hersenschudding en een gapende wond aan mijn rechter onderarm.’Ga naar eind23. Geen woord over De Miranda. En in relatie tot De Miranda geen woord over Hurkmans en Eegdeman over wier communistische conspiratie tegen de joodse sociaal-democraat hij een halve eeuw later in de televisiedocumentaire zo stellig was. Waarom Thomassen in de documentaire de status van kroongetuige kreeg toebedeeld, maken de samenstellers niet duidelijk. Hij wordt opgevoerd als politieke gevangene, verzetsantecedenten ontbreken. Dat de samenstellers zo veel gezag aan de mondelinge verklaring van juist deze ene getuige toekennen en een overmacht aan getuigenissen negeren die een andere lezing wettigen, blijft voor de kijker een raadsel. Een paar vragen aan Thomassen op basis van zelfs maar oppervlakkige dossierkennis en ze hadden kunnen vermoeden dat het realiteitsgehalte van zijn verhaal niet al te hoog mocht worden aangeslagen. Zo gebeurde het oormerken van De Miranda met ‘krijt’ in werkelijkheid niet tijdens het middagappèl op de appèlplaats, maar 's avonds in een lege ruimte in blok vi van blokoudste Teun van Es. Op diens bevel moest De Miranda zich uitkleden: Van Es wilde weleens zien of de jood besneden was. Vervolgens drukte hij met een stempel met blauwe inkt het cijfer 4 op diens | ||||||||||||||||
[pagina 998]
| ||||||||||||||||
voorhoofd en naakte lichaam - niet het cijfer 7 op de rug van zijn jasje. Voor De Miranda lichtte Van Es het obscene cijferritueel toe met de mededeling dat hij nog zo veel dagen te leven had.Ga naar eind24. Wat zich een paar dagen later op de fatale avond in de badruimte afspeelde, kan Thomassen, en kunnen ook veel andere getuigen vanaf de appèlplaats onmogelijk gezien hebben. De bewuste ruimte betrof namelijk niet de centrale wasruimte voor de gevangenen, maar een besloten badruimte in het complex van de ziekenbarak.Ga naar eind25. Thomassen moet zijn eigen waarnemingen hebben ingekleurd met externe informatie achteraf. Dat is bij mensen met een extreme contrastervaring niet ongebruikelijk, maar bij de beoordeling van persoonlijke verslagen uit het concentratiekamp een factor die tot voorzichtigheid maant. Bovendien had hij, en dit geldt ook voor Frans Goedhart en andere getuigen, met Eegdeman nog een appeltje te schillen. Die had hem immers een keer de ziekenbarak in geslagen. Het kunnen redenen zijn waarom getuigenissen over eenzelfde kampgebeurtenis vaak sterk uiteenlopen en elkaar feitelijk tegenspreken. In die zin bieden de dossiers rond de dood van De Miranda het schouwtoneel van een waar semantisch slagveld. Mogelijk geeft het verzetsverleden van Thomassen een antwoord op de vraag waarom in de documentaire desondanks - en misschien wel zijns ondanks - zo veel gewicht aan diens getuigenis wordt gegeven. Thomassen werd op 22 augustus 1942 in Arnhem gearresteerd. Zijn arrestatie zou te maken hebben gehad met de aanhouding van een joodse vriendin, die in het bezit was van een door hem gemaakt vals persoonsbewijs. Deze vriendin, Riel van Duren, werd later de (tweede) vrouw van Loe de Jong.Ga naar eind26. Aan de woorden van een verzetsman met zo'n staat van dienst kon moeilijk getwijfeld worden. Misschien speelde bij de keuze voor Thomassen als enige getuige nog iets anders mee. In de teleologie van een communistische afrekening was de werkelijkheid zoals die uit de dossiers opdoemt (en voor zover geraadpleegd) niet bruikbaar. Zoals een fotokopie van een ondertekende verklaring van de communistische kampgevangene Cees Welters, waarin deze Teun van Es aanwijst als de feitelijke moordenaar van De Miranda.Ga naar eind27. Saillant detail: Welters was betrokken bij een illegaal netwerk van communistische gevangenen in kamp Amersfoort, dat Eegdeman herhaaldelijk op zijn ‘partij-onwaardige’ gedrag aansprak en dat via smokkelpost aan het illegale hoofdbestuur van de cpn in Amsterdam liet weten.Ga naar eind28.
Met het thema van de communistische kampterreur namen de documentairemakers een oude draad weer op. Terwijl het noorden van Nederland nog wachtte op zijn bevrijding, verschenen in regionale kranten in Noord-Brabant en Zuid-Limburg de eerste interviews met teruggekeerde gevangenen uit Buchenwald over de ‘rode terreur’, die met het opsteken van een ijzige politieke wind uit de toenmalige Oostbloklanden in felheid en bitterheid alleen maar toenam. De communistische gevangenen, luidde hun verwijt, hadden in het kamp de betere baantjes ingepikt. Die wilden ze ten koste van alles en iedereen - dat wil zeggen met uitzondering van hun communistische medegevangenen - behouden. In Buchenwald, Sachsenhausen, Dachau en Neuengamme werden de belangrijkste posten in de door de ss geregisseerde gevangenenhiërarchie tot in de tweede helft van de oorlog overwegend door communisten bezet. Ook de illegale of geheime kampraden werden lange tijd gedomineerd door communisten. Geen wonder: zij waren de eerste politieke gevangenen; het formeren van illegale kampraden gebeurde op hun initiatief. Daarbij beschikten ze over een uitzonderlijk organisatievermogen. Als eerste en meest ervaren kampgevangenen waren zij het die een gedragsstrategie ontwikkelden en de disciplinaire regels en geboden ontwierpen om te overleven. Getraind in een straffe partijdiscipline en onbuigzaam in hun antifascistische doctrine schrokken hun leidende figuren niet terug voor harde maatregelen tegen onwillige medegevangenen, inclusief het uiterste middel van liquidatie. | ||||||||||||||||
[pagina 999]
| ||||||||||||||||
Dat er communisten zijn geweest die een medegevangene direct of indirect uit de weg hebben geruimd alleen omdat hij een anticommunist was, wie zal het ontkennen? De suggestie echter dat dat tot de dagelijkse kamppraktijk behoorde is niet erg aannemelijk. In dat geval zouden de niet-communisten hun communistische medegevangenen na de oorlog massaal hebben aangeklaagd, wat niet is gebeurd. Beschuldigingen met die strekking bleven beperkt tot afzonderlijke gevallen. Een overeenkomstige stigmatisering kleeft aan het verwijt dat communistische kapo's - ook wel prominenten of Funktionshäftlinge genoemd - hun partijgenoten voortrokken bij het niet indelen in zware werkcommando's met als bonus een vrijwel zekere dood door geweld of uitputting. Vanuit het perspectief van degenen die zo'n werkcommando overleefden een al te begrijpelijk, maar objectief beschouwd eenzijdig verwijt. Alsof communisten heiligen waren, immuun voor ideologisch ingegeven voorkeuren, persoonlijk eigenbelang en andere morele ambivalenties en zwakheden, die zich in de extreme realiteit van de nazikampen verhevigd lieten gelden. Onder het kopje ‘De s.s.-er in ons’ werden in 1948 in een boekbespreking in Vrij Nederland openlijke beschuldigingen van terreur geuit naar de communistische prominenten.Ga naar eind29. Hun werd onder meer verweten dat zij bij de samenstelling van de dodentransporten ‘de besten’ spaarden en de ongelukkigen enkele reis richting schoorsteen lieten vertrekken. Een van de ex-Buchenwalders die in een reactie op de boekbespreking het optreden van de communistische kapo's verdedigden, was de halfjoodse psychiater Andries Kaas, zelf geen communist. Zijn ervaringen met de illegale kampleiding in Buchenwald waren heel anders dan waarvan de voormalige verzetskrant hen betichtte, schreef hij in een snijdende repliek in Vrij Nederland.Ga naar eind30. De auteur van de boekbespreking, Paul Stern, had geen onderscheid gemaakt tussen communisten en kamp-ss'ers. ‘Had de heer Stern liever de mensen-uit-een-stuk opgeofferd?’ In Buchenwald kreeg nieuwkomer Kaas van de blokoudste van het magazijn waarin de persoonlijke eigendommen van de gevangenen in bewaring werden gehouden, te horen dat hij vooral in Buchenwald moest zien te blijven, ‘omdat het leven in een “rood” kamp met een goed gevestigd “rood” gezag veiliger was dan daarbuiten.’ Kaas schreef dat in 1968 in Buchenwald. Conclusies na twintig jaar, een autobiografisch essay over zijn kampervaringen.Ga naar eind31. Naast de autobiografische roman De dode met mijn naam van ex-Buchenwalder Jorge Semprun behoort Kaas' terugblik op zijn ervaringen in Buchenwald tot de adequaatste en nuchterste beschrijvingen van de gevangenenhiërarchie, die in geen enkele studie over de zogenaamde rode terreur in de kampen zou mogen ontbreken. In De Gids van mei 2005 wijdden de socioloog Tom de Ridder en Jolande Withuis, als sociologe verbonden aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, een fascinerende beschouwing aan deze ‘psychiater van Buchenwald’, die, vinden ook zij, ten onrechte is weggezakt in de studies over dit onderwerp.Ga naar eind32. Maar anders dan Kaas is Withuis van mening dat communistische kampgevangenen als gedisciplineerde partijleden al vóór hun gevangenschap een proces van depersonalisatie hadden doorgemaakt, waardoor zij gemakkelijker in staat waren politieke tegenstanders uit de weg te ruimen. Het vormt het leidend perspectief in haar omvangrijke studie Na het kamp. Vriendschap en politieke strijd, waarin zij de schier onuitputtelijke differentiaties en hopeloze politieke en ideologische verdeeldheid van de Nederlandse kampgevangenen in kaart brengt.Ga naar eind33. In individuele gevallen valt zo'n ideologische gepredestineerdheid niet uit te sluiten. Maar als generaliserend uitgangspunt belastert en incrimineert het op voorhand - en opnieuw - een aanzienlijke categorie concentratiekampgevangenen, die dat grosso modo niet heeft verdiend. Als de studie van Withuis iets duidelijk maakt, dan is het de ontoereikendheid van de klassieke moraal - evidente smeerlapperijen uitgezonderd - om tot een gerechtvaardigd oordeel te | ||||||||||||||||
[pagina 1000]
| ||||||||||||||||
komen over ‘goed’ en ‘fout’ gedrag van concentratiekampgevangenen. Sterker nog: haar boek vormt onbedoeld een monumentale ondersteuning van de sociaal-psychologische analyse die Kaas al in 1946 publiceerde in het juninummer van het maandblad De nieuwe stem over de kampbevolking.Ga naar eind34. Bovendien, een ideologische conditie is nog geen reden. Het stelen van eten en het verlinken van medegevangenen en kapo's bij de kamp-ss was dat wel. Over brooddieven schrijft Kaas: ‘Wanneer het om “recidivisten” ging kwam het erop neer, dat zij werden doodgeslagen. Deze straffen waren primitief, hard en wreed.’ Kamp Amersfoort, dit moet in het beoordelen van wat zich daar heeft afgespeeld worden verdisconteerd, was een betrekkelijk klein kamp en op geen stukken na de ‘anonieme archipel’ (Kaas) van bijvoorbeeld Buchenwald. In de periode-De Miranda stonden op de appèls in Amersfoort circa achthonderd gevangenen aangetreden; in Buchenwald gemiddeld honderdtienduizend. In Amersfoort, zo vertellen ons verschillende dagboeken, autobiografische verslagen en dossiers, gingen verhalen over excessieve gedragingen als een lopend vuur door de kamppopulatie. Daarbij kreeg iedereen weer een nieuwe en uitgebreidere versie te horen van dezelfde gebeurtenis, zodat een harde klap kon uitgroeien tot een bloedige slachting en een opgevangen gerucht tot een gepantserde waarheid. Van een uitgebreide en hechte organisatie van communistische kapo's is in Amersfoort nooit iets gebleken. Kamp Amersfoort, een doorgangskamp met een voortdurend wisselende populatie, was nooit een ‘rood’ kamp. De functie van kampoudste, de hoogste en zwaarste post in de gevangenenhiërarchie, werd in Amersfoort afwisselend bekleed door communisten, christenen en sociaal-democraten. Wie het beeld koestert van een overzichtelijke structuur van (politieke) verdeel en heers, staart zich blind op een vervalsing. Lezing van het hoofdstuk over kamp Amersfoort van De Jong zou in principe kunnen volstaan om zelfs maar het idee van een systematische ‘communistische terreur’ in Amersfoort naar het rijk van de politieke gruwelsprookjes te verwijzen. Evenals de persoonlijke kampverslagen van Dirk Folmer, Lieve, Overduin en pater Benvenutus van Genuchten karakteriseert De Jong de kampbevolking als een willekeurige verzameling van verschillende categorieën gevangenen en individuen, die eerder tegen dan met elkaar werkten. (‘De gevangene is de ergste vijand van de gevangene,’ schreef ex-Buchenwalder Eugen Kogon in 1946 in zijn standaardwerk De SS-Staat over de nietsontziende onderlinge verhoudingen in de gevangenenbarakken.Ga naar eind35.) Zouden we ons beperken tot het onderzoek van De Jong, dan zijn over communistische gevangenen met een bevoorrechte positie meer gunstige dan negatieve verklaringen afgegeven. Bijvoorbeeld over de Duitse gevangene Karl Lennertz, een communist die sinds 1936 in het concentratiekamp Sachsenhausen had gezeten. Hij werd onder kampcommandant Karl Walter Chmielewski kampoudste in Vught en is na de oorlog door gevangenen geprezen als een ‘fatsoenlijke, moedige en ijzersterke kerel’. Dit onder meer omdat hij in Sachsenhausen als blok - oudste zwaar was gestraft wegens het in bescherming nemen van joodse gevangenen. Predikant Jan Overduin kreeg in Amersfoort van zijn kameroudste, een communist, permissie om in de barak te prediken, terwijl de communist Dik Bannink, beheerder van de kampapotheek, hem weken lang via valse doktersverklaringen buiten zware werkcommando's hield. Het is een willekeurige greep uit tientallen getuigenissen over politiek onbevooroordeeld gedrag van communistische prominenten. Daarbij zal ongetwijfeld ook het ‘voor wat hoort wat’ hebben gegolden, maar toch. Zij namen grote risico's, niet alleen voor partijgenoten.
De controverse laaide in februari 2005 weer op naar aanleiding van de onthulling, in nrc Handelsblad, dat Jan Campert in Neuengamme door Nederlandse medegevangenen zou zijn geliquideerd wegens verraad en diefstal van voedsel.Ga naar eind36. Vrij Nederland reageerde daarop met een artikel | ||||||||||||||||
[pagina 1001]
| ||||||||||||||||
onder de kop ‘Communistenterreur in concentratiekampen’.Ga naar eind37. Campert, weet het opinieweekblad, werd in Neuengamme het slachtoffer van communistisch geweld, en dat moet wel op dezelfde manier zijn gebeurd als in Amersfoort met De Miranda. In het artikel over Andries Kaas in De Gids valt Withuis Vrij Nederland min of meer bij waar ze stelt dat het nooit meer zal zijn uit te maken wat de aanleiding tot deze liquidatie is geweest. Withuis houdt expliciet de mogelijkheid open van een liquidatie op puur politieke gronden, namelijk dat Campert een anticommunist kan zijn geweest en dat hem dat duur is komen te staan. Vrij Nederland noemt overigens geen enkele bron die de zware aantijgingen aan het adres van de communisten rechtvaardigt. In plaats daarvan refereert het blad aan een eigen verhaal uit 1999 over de moord op de vijfentwintigjarige spionne Kitty van der Have. Verdacht van verraad werd deze verzetsvrouw een maand na de bevrijding door zeven kameraden uit haar Rotterdamse verzetsgroep verhoord, schuldig bevonden en geliquideerd. Van der Have had zich bezondigd aan verliefdheid op een Duitser. De auteur zegt daar iets niet bij: Van der Have en haar voormalige kameraden waren geen communisten maar verzetsstrijders van de lo/lkp, de Landelijke Knokploegen van het christelijk verzet. Met de weglating suggereert het blad dat deze afrekening deel uitmaakte van de ‘communistische terreur’. In het artikel dringt zich het beeld op dat kampgevangenen met een andere dan communistische signatuur op twee fronten kansloos zouden zijn geweest: als ze niet bezweken onder de terreur van de nazi's, dan waren er nog altijd de communistische medegevangenen die het karwei wel zouden afmaken. Wat het artikel ook niet vermeldt is een onderzoek door het Bureau Nationale Veiligheid naar de aanzwellende stroom van geruchten over de ‘rode terreur’ in de Nederlandse kampen, in het bijzonder naar de betrokkenheid van communistische prominenten bij de moord op De Miranda. Dat onderzoek werd gestaakt omdat het niet veel meer opleverde dan wat inmiddels uit de processen tegen Van Es, Greeven, Hurkmans en Eegdeman was gebleken.
Per slot van rekening werden de Duitse concentratiekampen bevolkt door mensen die daar niet als vakantieganger zaten. Enkele Nederlandse kapo's bezondigden zich aan daden die, zo leert ons de gedemoraliseerde, ontzielde en gewelddadige habitat van het kamp, helaas niet buiten het gebied vallen van wat mensen elkaar kunnen aandoen en wat in een geëerbiedigde rechtsstaat gewoonlijk wordt toegeschreven aan het scenario van de psychopaat. Feit is dat de ss deze prominenten voldoende machtsmiddelen in handen gaf om min of meer zelfstandig over het lot van hun medegevangenen te kunnen beschikken. Een aantal van hen heeft daar hard, maar onder de omstandigheden gewetensvol gebruik van gemaakt. Anderen hebben die weelde kennelijk niet kunnen dragen. De misdragingen van de enkeling waren echter niet maatgevend voor een ‘politiek gedepersonaliseerde’ soort, al was de creatie van dat laatste ironisch genoeg een van de uitgangspunten van het nazistische kampsysteem. Of zoals Kaas het in 1948 in zijn repliek in Vrij Nederland formuleerde: ‘De “ss-er in ons” is de man, die niet over situaties oordeelt op grond van een goed gefundeerde, individueel gevestigde mening, maar op grond van praatjes, van overlevering; de man, die gelooft in de mythe, kortom de massamens.’ De wilde geruchten en verhalen over een bloedige communistische afrekening met De Miranda, waarmee oud-kampgevangenen, jour - nalisten en historici na de oorlog aan de slag zijn gegaan en die men nog steeds bereid is aan te halen als bewijs voor een communistische kamp-terreur, zijn taai en hardnekkig. Ze passen in de naïeve homogeniteitsmythe waarvoor De Jong en Kaas al waarschuwden. En ze passen in een heilloze politisering achteraf, waarbij niet de feitelijke handeling maar het politieke perspectief beslist of een overlevende van het concentratiekamp wordt bevorderd tot drager van de hoogste menselijke deugd, dan wel wordt weggezet als een gewetenloze partijrobot die geen haar | ||||||||||||||||
[pagina 1002]
| ||||||||||||||||
beter was dan zijn nazistische onderdrukker, van wie hij zowel een moedige bestrijder was als, ten slotte, een weerloos slachtoffer. | ||||||||||||||||
[pagina 1003]
| ||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||
BronnenArchief Kamp Amersfoort Nationaal Archief-Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (na-cabr) Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (iisg) Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (niod) Mediatheek Joods Historisch Museum
Met dank aan: Hans Blom, oud-directeur van het niod (voor zijn kritische lezing en wijze adviezen), Alex Geelhoed (iisg), Sierk Plantinga (Nationaal Archief) en Hans de Vries (niod). |
|