beleving van luxe lag in de perfecte uitvoering van het detail, zoals de ultiem propere, gesteven en geknoopte das, en de - alleen voor de kenner - betekenisvolle manier waarop ze hun hoed afnamen om te groeten. Die meer ingehouden luxebeleving vindt in de twintigste eeuw bijvoorbeeld een vervolg in de modernistische interieurontwerpen van Eileen Gray en de kledingontwerpen van Gabrielle Chanel.
Een modern Nederlands voorbeeld van deze subtiel-rijke vormgeving is het werk van modeontwerper Alexander van Slobbe. Hij streeft naar perfectie. Ieder stuk is handgemaakt, maar dat is niet onmiddellijk herkenbaar, je moet het weten. Men ervaart deze luxe tijdens het dragen: aan de identieke binnen- en buitenkant, de stof die beter valt omdat hij schuin van draad is geknipt en de zijden voering. Men voelt de souplesse en de lichtheid van de stof, en ziet de abstracte vorm pas echt tot leven komen als men het kledingstuk aanheeft, uitgevoerd met zo min mogelijk naden en uiterlijke details. Een constructie die klopt en die niet tijdelijk is. Zelfs als het om een simpel T-shirt gaat doet het kledingstuk aan couture denken, door de afwerking en de pracht van het materiaal, die zichtbaar zijn, maar alleen voor een ingewijd oog.
Ook Van Slobbe heeft zich gewijd aan dat ultieme luxeartikel, de parel, en hij laat zien hoe je als ontwerper parels als het ware in een ontwerp kunt beteugelen.
Zijn ‘Parels van Makkum’ werden op 25 maart 2007 in de winkel van Koninklijke Tichelaar te Makkum gepresenteerd. Ze kwamen voort uit een samenwerking tussen deze modernistische ontwerper en de oudste onderneming van Nederland, die sinds 1594 aan de oever van de voormalige Zuiderzee porselein en aardewerk uit Friese klei bakt. Zijn modernistische reputatie dankt Van Slobbe aan zijn onderzoek naar een eigen taal in de Nederlandse mode. Eind jaren tachtig van de twintigste eeuw introduceerde hij een nieuw idioom, dat veel abstracter van vorm was dan wat Nederlandse ontwerpers als Frans Molenaar en Frank Govers lieten zien. Die maakten Nederlandse varianten op een universele modetaal die gedicteerd werd door Parijs. Van Slobbe zocht juist naar een Nederlandse vorm. Naar een ervaring van deze vorm, waarvoor allerlei ‘toeters en bellen’ moesten wijken. Zijn inspiratie kwam uit het Hollandse licht, luchten en kleuren, de soberheid, de rechte lijnen van het landschap, uit de Nederlandse traditie van kunstenaars als Rietveld en Mondriaan. En omdat er geen modeontwerpers waren die dachten zoals hij, lag zijn referentiekader in de Nederlandse vormgeving, met name bij de sieradenontwerpers. Bij Dini Besems, bijvoorbeeld, die met ijsblokjes een ketting maakte ‘voor het moment’.