dan Plato en Aristoteles, is onbevredigend. Ook kun je, zoals Pierre Hadot doet in Filosofie als een manier van leven (1995), aanvoeren dat filosofie vanaf de twaalfde eeuw van een levenskunst is verworden tot een professioneel vakgebied; maar ook dat antwoord klopt maar ten dele. Beter kun je zeggen dat het verdwijnen van de dood als filosofisch hoofdthema samenvalt met de vorming en professionalisering van de academische filosofie vanaf 1800. In de hedendaagse ethiek vind je nog wel discussies over de rechtvaardiging van de doodstraf of euthanasie, maar nauwelijks adviezen hoe je je op je eigen sterven kunt voorbereiden.
Niet alleen de visie op filosofie als levenskunst is goeddeels uit de academische wijsbegeerte verdwenen; ook het woord ‘filosoferen’ zelf heeft in de loop der tijden een wat oubollige en belegen bijklank gekregen. Filosoferen is een vrijblijvende en risicoloze bezigheid die je voor de scheerspiegel of in de badkuip verricht, niet achter een computerscherm of in de collegezaal. En eerlijk gezegd had ook ikzelf in mijn studietijd weinig met deze bezigheid op. Ik las netjes de voorgeschreven stoïsche auteurs, maar dat was voor de studie klassieke talen; bovendien had ik er niets mee. Cicero's Gesprekken in Tusculum, Seneca's bespiegelingen over de vriendschap of de ouderdom: het mocht allemaal wel waar zijn, maar het boeide me niet. Mijn opwinding gold eerder de waaghalzerij van grote kosmologische doctrines en de ruimtelijke ervaring van archeologische ruïnes dan dergelijke levens-lessen. Ook de wetenschap dat Seneca op een heldhaftige, en inderdaad stoïcijnse, manier was gestorven, hielp niet om deze - mogelijk wat unfaire - indruk van gezapigheid bij me weg te nemen. Stoïsche levensfilosofie gaf me de onaangename indruk van het zelfgenoegzame gemijmer van mannen op leeftijd; het enige wat er nog aan ontbrak was een goede sigaar.
Maar dat was niet meer dan een vage, niet erg beredeneerde afkeer; pas later kreeg ik een beter idee van wat me er precies in tegenstond. Stoïsche filosofie was in elk geval geen wereldvreemde ivoren-torenaangelegenheid: Cicero en Seneca, die een belangrijke rol in het openbare leven van hun tijd speelden, bevelen geen terugtrekking uit de wereld aan; en voor Marcus Aurelius, die behalve stoïsch filosoof ook heerser over een wereldrijk was, geldt dat natuurlijk nog veel sterker. Filosofische meditatie hoeft geen beletsel voor publiek en politiek handelen te zijn, maar kan dat integendeel juist ondersteunen. Toch hebben de stoïci niet alleen iets gezapigs, maar ook iets egocentrisch: bij hen is de angst voor andermans lijden en vergankelijkheid een veel minder nadrukkelijk thema dan de angst voor de eigen dood. Bij de denkers en dichters die me aanspraken lag dat precies omgekeerd. Uit