Graaff respectievelijk Hans van Pinxteren. Als blijk van deze oplevende belangstelling verscheen recentelijk ook het boek Montaigne and the Low Countries, samengesteld door Paul J. Smith en Karl A.E. Enenkel, waarin een beeld wordt gegeven van de Montaigne-receptie in Nederland en de invloed van de ‘spelende wijsgeer’ (de term is van Sem Dresden) op Nederlandse schrijvers door de eeuwen heen. Dat Montaigne ook in Frankrijk onverminderd in de belangstelling staat, bewijst het fraaie Album Montaigne, dat dit jaar is verschenen als begeleiding van een nieuwe Pléiade-editie van de Essais.
Kijkend naar deze opleving van (de belangstelling voor) het essay in de pure traditie van Montaigne suggereerde Maarten Asscher - voormalig Gids-redacteur en voor dit driedubbelnummer nog eenmaal gastredacteur - aan de redactie van De Gids om uiteenlopende Nederlandse essayisten van nu te vragen voor één keer op de stoel van de meester plaats te nemen. De lijst van 107 titels van de oorspronkelijke Essais werd als het ware opnieuw opengesteld. Daarbij was het uitdrukkelijk niet de bedoeling de bestaande essays van Montaigne te interpreteren of te citeren, zijn stijl of benadering te imiteren. Sterker nog: de naam Montaigne mocht bij voorkeur niet voorkomen. Het moest gaan om een nieuw, eigentijds essay onder een van de titels uit Montaignes illustere ‘oerboek’. Om de uitgave praktisch realiseerbaar te houden vroegen we de auteurs zich te beperken tot een tekst van rond de 1500 woorden - Montaignes essays variëren van een paar honderd woorden tot zo'n 200 bladzijden.
In zijn voorwoord ‘Au lecteur’, gedateerd 12 juni 1580, meldt Montaigne dat hijzelf de enige stof is van zijn essays. ‘Dit, lezer, is een eerlijk boek. Het waarschuwt U al direct dat ik het uitsluitend voor privé-doeleinden en huiselijk gebruik bestemd heb.’ Dat ‘uitsluitend’ is wat overdreven, want als Montaigne het boek echt alleen voor persoonlijk gebruik en voor zijn familie en vrienden had bestemd, had hij het in een oplage van tien of twintig stuks kunnen laten drukken, of het desnoods als manuscript de ronde kunnen laten doen. Hij heeft zich evenwel de nodige moeite getroost het te publiceren en heeft er in de jaren nadien zelfs eindeloos in zitten verbeteren, aanvullen, uitbreiden enzovoort.
Niettemin is het essay à la Montaigne qua inhoud inderdaad ‘domestique et privé’ te noemen. Het is een zelfportret, waarbij de omringende boekenkasten - Montaigne bezat naar men zegt het voor die tijd grote aantal van duizend boeken - door de auteur als evenzovele spiegels worden gebruikt. Hoe de wereld in elkaar zit, is niet zozeer de vraag waar het om draait in dit type essay - wel hoe de schrijver op die wereld reageert. Het idee daarachter is dat het enige wat wij van de