De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |
Boeken | |
M.C. Brands
| |
Een levensschetsHet was in 1913, misschien 1914, dat een jongeman en een jonge vrouw elkaar in een sportclub ontmoetten. Op zich niets bijzonders, behalve dat de man, een zoon van Russische emigranten, uit Londen kwam, terwijl de vrouw uit Wenen afkomstig was en dat de ontmoeting in Alexandrië in Egypte plaatsvond. Eric Hobsbawm verhaalt in het begin van zijn magistrale werk The Age of Empire (1875-1914) over de eerste kennismaking van zijn ouders, omdat hij de omstandigheden zo typerend vindt voor de tijd die hij beschrijft: meer mensen waren over grotere afstanden gaan reizen. De meest afgelegen delen van de wereld werden door communicatiemiddelen verbonden die qua regelmaat, omvang en vooral snelheid geen precedent hadden, schrijft Hobsbawm in The Age of Empire. In veel meer gevallen zou zijn persoonlijke levensloop als illustratie kunnen dienen voor de dramatische gebeurtenissen uit zijn eigen tijd: de twintigste eeuw. ‘I belong, perhaps as one of its youngest surviving members, to a milieu which is now virtually extinct, the Jewish mid- | |
[pagina 482]
| |
dle-class culture of central Europe after the first world war. This milieu lived under the triple impact of the collapse of the bourgeois world of 1914, the October revolution and anti-semitism.’ (Revolutionaries, p. 298) De bodem was weggevallen onder de Midden-Europese samenleving en de joodse middenklasse was zich daarvan bewust. Hobsbawm - zijn naam moet een verbastering zijn van ‘Obstbaum’ - is in 1917 geboren in Alexandrië, een paar maanden voor Lenin zijn Oktoberrevolutie begon. Later verhuisde de familie naar Wenen. In 1931 trokken ze naar Berlijn, waar Eric een lyceum bezocht. In het jaar dat Hitler aan de macht kwam is de familie uitgeweken naar Londen. Eric was toen zestien jaar. De twee Berlijnse jaren hebben, naar zijn eigen zeggen, de grondslag gelegd voor Hobsbawms latere politieke ontwikkeling. Na Berlijn hebben persoonlijke ervaringen met de economische crisis in Londen een ingrijpende invloed op zijn politieke keuze gehad. In Londen is hij marxist geworden. Op alle scholen die hij bezocht viel hij op als een buitengewoon intelligente leerling met een zeer brede belangstelling voor ontwikkelingen op bijna elk gebied. Vooral muziek was een van zijn liefhebberijen. Jaren later zou hij als jazzcriticus onder de schuilnaam Francis Newton regelmatig bijdragen aan tijdschriften leveren.
Dankzij een beurs kon hij in Cambridge geschiedenis studeren. Onder de indruk van de Spaanse burgeroorlog werd hij daar lid van de Communistische Partij. Hij maakte deel uit van een kleine groep studenten die elkaar allemaal kenden. ‘My generation of student communists were a small minority of, I would guess, not more than four to five hundred at its maximum out of fifty thousand university students just before the war... The fact that our tiny minority contained, at times, a remarkebly high proportion of the brightest students is not of course insignificant...’ (Revolutionaries, p. 307). Volgens Hobsbawm was de Engelse partij, een kleine kaderpartij, geheel vrij van de stalinistische tucht die de Franse partij kenmerkte. De Engelse communisten gedroegen zich allerminst slaafs ten opzichte van Moskou. In hoeverre zij ook in de jaren 1939-1941, toen de Sovjet-Unie bondgenoot was van Hitler-Duitsland, een eigen koers voeren is niet geheel duidelijk. Hobsbawms familie was fel gekant tegen Chamberlain en diens appeasement-politiek. Elke toenadering tot Hitler was uit den boze. De kans is groot dat Hobsbawm in elk geval zelf het pact tussen Hitler en Stalin niet heeft toegejuicht. Hobsbawm is jarenlang hoogleraar geschiedenis geweest aan het Birkbeck College van de University of Londen. In Cambridge of Oxford benoemd te worden lag voorbij de Britse grenzen van tolerantie inzake afwijkende opvattingen.
In vele opzichten is Hobsbawm een wandelend symbool van de door hem beschreven Age of Extremes, die begon met de Eerste Wereldoorlog en na de Koude Oorlog uitmondde in een periode van grote verwarring. Zijn historisch werk is in sterke mate getekend door zijn eigen ervaringen in die extreme eeuw met zijn vele duistere zones; een marxist zou spreken van ‘extreme contradicties’. Heeft dat geleid tot verhelderende inzichten? Lang niet altijd. Heel Hobsbawms oeuvre wordt gekenmerkt door vele originele perspectieven, vooral op vroegere tijden, maar ook door grote blinde vlekken en hang ups omtrent zijn eigen eeuw. Eén daarvan is dat met het verdwijnen van de Sovjet-Unie de wereld er alleen maar ernstig op achteruit is gegaan. Bij herhaling heeft hij in interviews laten weten hoezeer hij had opgezien tegen het schrijven van een geschiedenis van zijn eigen tijd, vooral omdat hij daarbij geconfronteerd zou worden met de harde keuze tussen enerzijds ideologische trouw en de daarmee verbonden noodzaak feiten anders voor te stellen, en anderzijds het afvallen van het eigen verleden. Aan openhartigheid op dat punt heeft het Hobsbawm niet ontbroken. Zo gaf hij enige jaren geleden in een interview - in spreektaal genoteerd - toe: ‘For a marxist and certainly for a communist - writing | |
[pagina 483]
| |
anything to do with the Soviet Union after 1917 - could not conceivably be done without saying things you knew weren't true’ (Financial Times, 8/9 oktober 1994). Zo was het het officiële Sovjet-standpunt geweest dat Trotski óf niet bestond óf dat hij een geheim agent van de Britse geheime dienst was geweest. ‘Getting one's history wrong was part of being a communist.’ Daar is geen echte geschiedenis van te maken, aldus Hobsbawm en hij voegt er nog aan toe dat geen van zijn boeken ooit in de Sovjet-Unie is verschenen. Desondanks is een belangrijke mate van bevangenheid wanneer het gaat om de Sovjet-Unie in de Age of Extremes wel degelijk terug te vinden.
Waarom is hij dan, als historicus, toch communist gebleven? Zijn antwoord luidt: ‘You choose a package deal’.Ga naar eind1 En ongetwijfeld was hij er, zoals zovelen, van overtuigd dat er geen echte keuze buiten Hitler of Stalin mogelijk was in deze tijd van uitersten. Het waren in de eerste plaats de Sovjet-legers die Hitler hadden verslagen. Zonder Stalin zou Hitler waarschijnlijk oud geworden zijn. Maar voor Hobsbawm is ook zeer belangrijk wat anderen niet zien of willen erkennen, namelijk dat de Sovjet-Unie het liberale kapitalisme in menig opzicht heeft gered. De economische planning à la Keynes is zijns inziens een westers antwoord op de Sovjet-uitdaging. Men zou zich in het Westen volgens Hobsbawm niet realiseren hoeveel men aan de Sovjet-Unie te danken heeft. En die Sovjet-uitdaging kon alleen zo groot zijn, omdat de economische groei van de Sovjet-economie, volgens Hobsbawm, boven alle andere, behalve de Japanse, uitsteeg.
Zich van de Oktoberrevolutie en de Sovjet-Unie distantiëren kan Hobsbawm niet over zijn hart verkrijgen, belangrijker: hij wil het ook niet en voelt zich daartoe ook niet gedwongen. Integendeel, ook al zal hij de laatste verdediger van het Sovjet-systeem zijn, hij wil er trouw aan blijven. Wat zou trouwens het alternatief kunnen zijn? Af en toe lijkt hij ook van de zeldzaamheidswaarde van zijn standpunt te genieten.Ga naar eind2 En uit alles blijkt hoe zwaar die trouw aan het ‘geloof’ - zelf noemt hij zijn emotionele binding ook een soort religie - voor hem is blijven wegen. In Age of Extremes zijn daar dan ook veel meer sporen van terug te vinden dan in zijn vroegere werk dat niet over de tijd gaat waarin de Sovjet-Unie al bestond. Bovendien moet het voor een marxist die in structuren denkt, moeilijk te verkroppen zijn geweest dat het maar een haar had gescheeld of de Sovjet-Unie was niet zo schielijk ten ondergegaan. Graag herhaalt Hobsbawm het verhaal van een vroegere directeur van de cia - uiteraard niet één van zijn favoriete instellingen - die gezegd moet hebben dat als Andropov vijftien jaar jonger was geweest toen hij in 1982 aan de macht kwam, ‘we would still have a S.U. with us, continuing to decline economically, increasingly disadvantaged technically - but still extant’ (On History, p. 245). Het zou dus maar een kleinigheid hebben gescheeld - de leeftijd van één individu - of de structuur van het Sovjet-rijk had nog steeds bestaan. Maar Andropov werd opgevolgd door Gorbatsjov en daarmee kwam een einde aan dat alles beheersende gegeven van de internationale politiek in de korte twintigste eeuw: de strijd tussen de revolutie en de onbeleerbare, oude krachten. Alleen de periode 1933-45 was een uitzondering geweest op dat gegeven. Een paar voorbeelden van zijn onvrijheid ten opzichte van de Sovjet-Unie kunnen duidelijk maken hoeveel moeite het Hobsbawm kost om de Sovjet-Unie historisch ‘einzustufen’ en op welke punten hij vooral nog steeds ingeklemd zit, wanneer het het Sovjet-verleden betreft. Maar eerst een persoonlijk verslag van een vroeg optreden van Hobsbawm in Nederland. | |
Ontmoeting met HobsbawmMijn eerste ontmoeting met Hobsbawm was begin jaren zestig in de Amsterdamse binnenstad, op een bijeenkomst - als ik me niet vergis - georganiseerd door boekhandel Pegasus en de cpn. Hij gaf toen een lezing in een klein zaaltje | |
[pagina 484]
| |
met een handjevol aanwezigen, waar onder geen enkele student. Het was een interessante avond, want zoiets maakte je in die tijd zelden mee. Als ik me niet vergis, was de lezing nogal abstract, en ging over ‘Geschiedenis en vooruitgang’; waarvan ik de vertaalde tekst (ongedateerd) met een lijst van de vele errata nog bezit. Maar in de discussie werd veel meer gesproken over klassenstrijd en de ag ressie van het Westen, vooral van de vs, waartegen de Sovjet-Unie zich met moeite kon verde digen. Het Westen had sinds de Russische Revolutie de Sovjet-Unie niet het recht van bestaan gegund en had kosten noch moeite gespaard om haar het voortbestaan onmogelijk te maken. En dat terwijl de Sovjet-Unie toch juist een vredesmacht was; de agressi viteit lag geheel aan westerse kant, zoals ook weer eens in de Cuba-crisis en daarvoor, in 1960, met het boven de Sovjet-Unie neergeschoten Amerikaanse verkenningsvliegtuig van Gary Powers, was gebleken. Volgens Hobsbawm was dat uiteraard terecht neerge - schoten. De muur van Berlijn was in Hobsbawms ogen ook een bescherming tegen de wester se agressie van de revisionistische en imperialistische Bondsrepubliek waarin (ex?) fascisten het nog steeds voor het zeggen hadden. De door de Sovjet-Unie bepleite ontspanning werd steeds weer door het Westen gefrustreerd. Kortom, het was een boeiende avond waar geheel andere geluiden waren te horen dan wat toen nog in het westen gangbaar was. Bovendien deed Hobsbawm de vreselijkste uitspraken op een luchthartige, Britse ‘witty’ manier. Wat men ook van zijn opvattingen mocht vinden, uit alles bleek dat de spreker niet alleen zeer veel niet gangbare informatie te bieden had, maar ook een wereldomvattende belangstelling had. Over Vietnam, Latijns-Amerika of het Midden-Oosten sprak hij even makkelijk als over Berlijn en de vs. Hobsbawm was daarom zo interessant, omdat wij in Nederland, anders dan in Frankrijk of Italië, niet verwend zijn geweest met communistische intellectuelen van groot formaat. Die bestonden in Nederland begin jaren zestig amper of in het geheel niet meer, na de uittocht uit de cpn sinds 1956 vanwege de onthullingen van Chroetsjov over de Stalin-periode. Dat Hobsbawm inderdaad een intellectueel van groot formaat was, bleek uit zijn hele optreden en zijn wijze van argumenteren. Dat zijn aanpak eenzijdig was telde als bezwaar toen minder, omdat de andere kant ook zeer eenzijdig voorlichtte over bijvoorbeeld de Derde Wereld - toen nog een onbekende term. Wat ook opviel was dat hij bij alle ellende en vreselijke gevaren waarover hij sprak, zijn plezier in het leven geenszins bleek te hebben verloren.
Ik geloof dat Hobsbawm wat hij die avond te berde bracht vandaag nog bijna woord voor woord zou kunnen herhalen, hooguit nu met de toevoeging dat sinds de ondergang van de Sovjet-Unie de wereld er allerminst vreedzamer of stabieler op is geworden, en dat het Amerikaans kapitalisme nog veel hegemonialer - en daarmee ook dichter bij de eigen ondergang - is gekomen. Want dat dit soort kapitalisme aan zichzelf ten onder zal gaan, is één van zijn vaste geloofspunten gebleven. Waar hij zelden of nooit over sprak en ook nu nog niet over spreekt, is de hoge prijs - onvrijheid - die op die Sovjet-vrede stond en door wie die prijs werd betaald. Ik had toen nog weinig van zijn werk gelezen. Ik herinner me ook niet dat mijn leermeester Jan Romein ooit de lectuur heeft aanbevolen van deze moderne vorm van sociale geschiedenis: over de ‘Verelendung’, het banditisme als vorm van verzet, over het kapitalisme en wat verder al was ver schenen. De grote aandacht voor de werken van deze meester is pas na de studentenrevolutie en tijdens de bloei van de sociale geschiedenis gekomen.Ga naar eind3 Toen was het een bijzondere attractie geworden om juist werken van een communist te lezen. Zijn grote trilogie verscheen grotendeels ook pas na zijn optreden in Amsterdam: The Age of Revolution, 1789-1848 in 1962; The Age of Capital, 1848-1875 in 1975 en The Age of Empire, 1875-1914, in 1987. Vooral met die drie dikke delen is hij ook bij een breder publiek bekend geworden. Hij trachtte te vermij- | |
[pagina 485]
| |
den tot die historici te behoren die alleen voor hun collega's geschiedenis schrijven.
Het is nu bijna onvoorstelbaar: op colleges geschiedenis viel in het begin van de jaren zestig de naam van Karl Marx zelden of nooit. Sociale geschiedenis was nog niet populair, zoals het dat in de jaren zeventig werd. Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis werd vooral bezocht door de echte liefhebbers van arbeidersgeschiedenis. Mijn belangstelling in die jaren was sterk gericht op de zogenaamde grensgangers tussen Oost en West: filosofen als Georg Lukacs uit Hongarije, Lech Kolakowski uit Polen, en Ernst Bloch uit Oost-Duitsland die toen juist naar het Westen was gevlucht. Zij waren slachtoffers geworden van een communistisch regime dat zij tot dan toe hadden gesteund. Die belangstelling bracht mij naar Hobsbawms lezing. Maar Hobsbawm was slachtoffer noch grens-ganger: hij was een echte, westeuropese communist met een vaste baan aan een van de Engelse universiteiten. Hij kon over alles wat in het westen niet deugde vrijelijk spreken en schrijven en hij kon het sovjetsysteem verdedigen. ‘He has certainly known how to take advantage of the world he openly scorns’, heette het in de kritiek. Foeteren tegen het kapitalisme en vooral schelden op de scherpe klassentegenstellingen in Engeland zijn thema's die ook in Age of Extremes nog te vinden zijn. | |
Age of ExtremesHobsbawm is ook na de implosie van de Sovjet-Unie een vooruitgangsdenker gebleven, nog steeds denkend in termen van de bevrijding van de mensheid. Maar na de ineenstorting van de Sovjet-Unie is er zijns inziens - tijdelijk - een periode van neergang en grote verwarring aangebroken, waarvan nog lang niet duidelijk is hoelang die zal duren. Hobsbawm is als een devote rooms-katholiek die moet vaststellen dat het Vaticaan en de Heilige Stoel niet meer bestaan, maar blijft geloven dat er na deze verwarring weer vooruitgang in een hoopvolle periode zal volgen. Hij lijkt in dat opzicht op de bekende Nederlands-Amerikaanse communist Dirk Struik, die op zijn honderdste verjaardag werd gevraagd hoe hij de ondergang van de Sovjet-Unie zag. Struik beantwoordde die vraag met de tegenvraag: welk percentage van wetenschap pelijke experimenten, bijvoorbeeld in de natuurkunde, mislukt niet in eerste aanleg? Maar die mislukkingen zijn toch geen reden te stoppen met onderzoek? Op de flap van Hobsbawms Age of Extremes heet het dan ook: ‘Written from a point of view of one who believes in reason and science and in the potential improvement of the human situation...’ In een lang interview omschreef hij de grote paradox van deze tijd, waardoor hij gedwongen werd de structuur van dit boek te herzien, als volgt: ‘Here we can no longer follow the nine - teenth-century optimism of Marx, who had argued that the overthrow of the old system must lead to a better one...’. In een andere uitleg zei hij hierover: zo heb ik eerst de geschiedenis van de twintigste eeuw bezien als een tweeluik, de catastrofe gevolgd door wederopstanding en herstel. Maar in wezen, dat is de grote paradox, de ineenstorting van het socialisme, die zich had moeten voordoen als het hoogtepunt van dat herstel van de hervormde burgermaatschappij, heeft zich daarentegen geopenbaard als het symptoom van een nieuwe periode van de algemene crisis, die niet alleen het communisme maar ook het kapitalisme omvatte. Ik ben dus tot een drieluik gekomen en daar ben ik nu nog.Ga naar eind4
Zijn Age of Extremes is door recensenten in alle toonaarden geprezen, vooral vanwege het brede scala aan onderwerpen dat erin wordt behandeld, de grote eruditie van de auteur, en zijn heldere stijl. Het heeft ook een brede verbreiding gevonden en staat op menige lijst van verplichte lectuur voor studenten. Het is een groots werk, een icoon van linkse geschiedschrijving genoemd. ‘His book is a dazzling survey taking in everything from particle physics to post-moder- | |
[pagina 486]
| |
nist art’, aldus een van de recensies. Maar aan kritiek heeft het ook niet ontbroken. Opvallend is dat de kritiek van diegenen die ideologisch het meest verwant zijn aan de auteur, veelal het scherpst is geweest. Vooral de bekende Britse historicus Michael Mann, auteur van onder meer het indrukwekkende werk The Sources of Social Power (1986), dat in breedte en diepgang met Hobsbawms werk kan concurreren, graaft diep in zijn kritiek. Die is gepubliceerd in een speciale Hobsbawm-aflevering van de New Left Review (214(1995)). Hij prijst daarin weliswaar Hobsbawms humanistische zienswijze - ‘never forgetting his attachment to the world of labour, Hobsbawm's concerns have been universalistic and ecumenical, never narrow-minded or sectarian’ - maar na deze aanvankelijke lof is het de lezer niet meer duidelijk waarom Mann Age of Extremes een groots boek noemt. Want vervolgens kritiseert hij de fundamentele tekortkomingen van de auteur die weliswaar veel schrijft over het kapitalisme, maar daarvan heel weinig begrijpt, zoals hij in het algemeen weinig verstand zou hebben van economie. ‘Hobsbawm cheerfully admits ignorance of economics’ voegt hij er nog aan toe en: zijn marxisme zit Hobsbawm in alle opzichten dwars, zeker wat betreft zijn inzicht in de ontwikkeling van het kapitalisme en sociale verhoudingen in het algemeen. Manns kritiek doet denken aan het verwijt dat de linkse Britse historicus E.H. Carr eens te horen kreeg: ‘...Carr had little real feeling for the transitoriness of things in human history which is the mark of true historical sensibility...’. (Leopold Labedz in The Times Literary Supplement, 10 juni 1983, p. 607). Zo schrijft Mann over Hobsbawm: ‘Capitalism is the enemy whose victory he does not quite understand... He thus finds capitalist success somewhat mysterious’ (nlr 214, p. 112). Toch zware kritiek op een marxist voor wie economie en kapitalisme sleutelbegrippen zijn. Evenmin begrijpt Hobsbawm volgens Mann wat de nationale staat betekent. Net als zovele anderen voor hem kondigt hij de dood ervan aan en ziet hij het transnationalisme alom winnen. Religie is ook een antiquiteit die wegens functieverlies zal verdwijnen. ‘Religion is an ancient and well-tried method of establishing communion through common practice and a sort of brotherhood between people who otherwise have nothing much in common’ (Hobsbawm, Nations and Nationalism since 1780, Cambridge 1990, p. 68). Hij is ook blind voor de etnische factor en voor racisme, realiteiten die hij als zodanig niet kan of wil erkennen. Antisemitisme was voor hem een uiting van sociaal-economische benardheid, een verschijnsel dat vanzelf zou verdwijnen onder betere sociale omstandigheden. Vooral in zijn opvatting over fascisme, waarvan Hobsbawm het proletarische moment niet wil erkennen, komt dat gebrek duidelijk aan het licht. Maar het is het logische gevolg van zijn indeling in drie krachten: kapitalisme, communisme en fascisme die een titanenstrijd voerden rond het midden van de eeuw: ‘This period of communist-capitalist alliance against fascism... forms the hinge of 20th-century history and its decisive moment.’ (Age of Extremes, p. 7) In het hele boek wordt alleen over Auschwitz een regel van Ian Kershaw aangehaald: ‘Faced with Auschwitz, the explanatory powers of the historian seem puny indeed’ (Age of Extremes, p. 109).
De drieslag die de indeling van het gehele boek stempelt is een noodgreep van Hobsbawm die daardoor in conflict komt met zijn eigen ideologie. Grofweg ziet het schema er zo uit: 1914-1947: ‘Most humanity went through an “Age of Catastrophe”’, dan volgt ‘The Golden Age’ (1947- 1973), gekenmerkt door ‘sustained growth and technological innovation, social and geopolitical peace, globalized capitalism and the establishment of independent nation states across the world.’ Na 1973 komt dan de ‘landslide of technological advance, social decay, emergence of global forces which democratic governments seem powerless to manage or control; the decay or collapse of certainties supposedly established by the earlier periods: the fall of communist regimes.’ Het betekent de desintegratie van de so- | |
[pagina 487]
| |
cialistische ‘vision of progress’ en ‘the faltering of capitalist growth, of technological beneficence, of effective co-ordination by the nation-state and of social peace’. Daarna kan volgens Hobsbawm dan alleen nog maar een periode van grote verwarring volgen. Hij mag gelijk hebben wat betreft de verwarring, maar was de prijs voor de gestructureerde tweedeling van de wereld niet erg hoog? En schuift Hobsbawm de schuld van de Koude Oorlog niet heel eenzijdig naar de Verenigde Staten? Mann noemt Hobsbawms negativisme over de recente ontwikkelingen oude-mannen-praat: ‘Hobsbawm and the 20th century are ageing and he doesn't like it’.Ga naar eind5 Zoals een andere criticus opmerkte: Hobsbawms verhaal begint met het doven van de lampen bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog en hij eindigt ook weer met verduistering, namelijk de ondergang van de Sovjet-Unie... Mann heeft nog een ander punt van kritiek. Hij vindt de indeling erg parochiaal. ‘Is the whole world living in a singular age?’ vraagt hij, er kan toch niet van één ‘Age’ voor de hele wereld worden gesproken? ‘Golden Age’? Voor wie, waar en wanneer? Hobsbawm overdrijft de gelijktijdigheid van ontwikkelingen, terwijl voor ieder het verschil in stadia van ontwikkelingen zo duidelijk zichtbaar is. Waren het gouden jaren voor het Midden-Oosten, Korea, of voor China met de Culturele Revolutie? Deze jaren hadden een hogere ‘kill ratio’ dan de periode hierna. Mann heeft ook geen hoge dunk van Hobsbawms stelling dat het kapitalisme door de Sovjet-Unie in de strijd tegen Hitler zou zijn gered. Ook op dat punt houdt Hobsbawm te weinig rekening met de eigen dynamiek van het kapitalisme waarin inmiddels ook ruimte was ontstaan voor een socialer gezicht, voor sociale planning en verzekering. Kortom: Hobsbawms bewondering voor de Sovjet-Unie heeft hem blind gemaakt voor de echte aard van dat kapitalisme. Tot zover de kritiek van marxistische zijde. | |
Hobsbawm en de Sovjet-UnieDe Oktoberrevolutie was volgens Hobsbawm ‘the most formidable organized revolutionary movement in modern history’ en is dat voor hem tot de dag van vandaag gebleven. De hele geschiedenis van de korte twintigste eeuw - en daarmee ook van zijn boek - valt dan ook in zijn ogen niet toevallig samen met het bestaan van de staat die uit de Oktoberrevolutie voortkwam. In Hobsbawms geschiedbeeld is dit het hoofdaltaar. Zonder de Oktoberrevolutie zou de wereld (behalve de vs) nu eerder bestaan uit een reeks autoritaire, fascistische varianten dan uit een geheel van verschillende liberale, parlementaire democratieën, aldus Hobsbawm. Dat sluit kritiek op de Sovjet-Unie, en vooral op Stalin, echter niet uit, maar die kritiek wordt tegelijkertijd toch ook steeds teruggenomen door bekende clichés in de trant van ‘waar gehakt wordt vallen spaanders’ of ‘om een omelet te maken moeten eieren worden gebroken’. Clichés die vreemd klinken uit de mond van een schrijver die om zijn humanitaire opvattingen wordt geroemd en geprezen. Een sprekend voorbeeld van het opperen van kritiek die daarna meteen van tafel wordt geveegd is te vinden in de bundel On History, (p. 244/45): ‘You can argue quite plausibly that there was room for more or less harshness in the project of very rapid industrialization by Soviet state planning, but if the ussr was committed to such a project then, however great the genuine commitment of millions to it, it was going to require a good deal of coercion, even if the ussr had been led by someone less utterly ruthless and cruel than Stalin.’ Of in Age of Extremes (p. 380) heet het: ‘Any policy of rapid modernization in the ussr, under the circumstances of the time, was bound to be ruthless and, because imposed against the bulk of the people and imposing serious sacrifices on them, to some extent coercive’. Alleen met brute dwang was volgens Hobsbawm controle over dit proces mogelijk. ‘Stalin's terror was, in theory, as rationally instrumental a tactic as was his caution, where he lacked control’ (p. 390). ‘Few men have manipu- | |
[pagina 488]
| |
lated terror on a more universal scale’ (p. 380). ‘What gave this terror an unprecedented inhumanity was that it recognized no conventional or other limits’ (p. 391). Hobsbawm spreekt ook van ‘a renaissance of barbarism’ (p. 392), wat wel een merkwaardige term genoemd mag worden, want zo massaal was er, zoals Hobsbawm zelf toegeeft, tevoren nog nooit gemoord. Dit lijkt duidelijke taal, maar er zit tegelijk de grote verontschuldiging achter dat het eigenlijk, gezien de immense omvang en aard van het project, niet anders kon. Zou Hobsbawm in andere gevallen van zware uitbuiting spreken, waar het om de Sovjet-Unie gaat worden de immense menselijke kosten als historisch onvermijdelijk aangemerkt. Mag hij in het algemeen het argument afwijzen dat het doel de middelen heiligt, wat doet hij hier anders dan het grote doel van versnelde industrialisering als een gegeven feit te beschouwen en in het perspectief daarvan de vreselijkste gevolgen als tenminste rationeel verklaarbaar voor te stellen?Ga naar eind6 Daarbij laat hij de vraag terzijde in hoeverre de industrialisatie in het Russische Rijk omstreeks 1900 al niet danig op gang was gekomen, zonder dat er zoveel slachtoffers vielen. Hobsbawm blijkt er toch ook een soort ‘mest voor de vooruitgang’-theorie op na te houden: het is volgens hem nu eenmaal historisch noodzakelijk dat sommige generaties zich opofferen voor de vooruitgang in de toekomst. Over Stalins paranoia horen we weinig terwijl daaraan toch ook talloze slachtoffers ten onder zijn gegaan. Het verbaast evenmin dat Hobsbawm totalitarisme-theorieën ver van zich werpt. Hij zou nooit Hitler en Stalin met elkaar willen vergelijken. In het hele boek wordt niet ingaan op de relatie tussen de extremen: nazisme en communisme. Hobsbawm verwijt de Komintern een gruwelijke onderschatting van het nationaal-socialisme, maar was er tussen Hitler en Stalin niet iets anders aan de hand? Had Stalin geen grote bewondering voor Hitler, vooral op het punt hoe je met oppositie moet omgaan? Dat juist twee massamoordenaars tegelijkertijd aan het werk waren, korte tijd zelfs samenwerkten, heeft het karakter van de twintigste eeuw in sterke mate bepaald. Over die nefaste dubbelrol van Stalin - korte tijd samenwerken met en daarna een bloedige strijd tegen Hitler - horen we van Hobsbawm bitter weinig. Op vergelijkbare wijze relativeert hij het officiële Sovjet-antisemitisme. Dat was ongetwijfeld aanwezig sinds de oprichting van de staat Israël in 1948, zegt hij, maar het had geen vergelijk met het antisemitisme dat uitbrak toen in de jaren 1990 politieke mobilisatie van het volk weer mogelijk werd (Nations and Nationalism, p. 173). Alsof de vestiging van de staat Israël een keerpunt is geweest in de geschiedenis van het officiële antisemitisme in de Sovjet-Unie. Welke rol speelde het antisemitisme wel niet in de terreur van de jaren dertig en de showprocessen?
Zo mogelijk nog sterker dan zijn hang ups ten aanzien van de Sovjet-Unie, is zijn merkwaardige voorliefde voor de ddr. ‘Where comparisons were possible, as between West and East Germany, it seemed that the values and habits of traditional Germany had been better preserved under the lid of communism than in the Western region of economic miracles’ (Age of Extremes, p. 421). Wat mogen die ‘values and habits of traditional Germany’ dan wel geweest zijn? Hebben we daarmee in Oost-Duitsland kennis kunnen maken, nadat de ddr-onderdrukking in 1990 was opgeheven? In de bundel Revolutionaries is hij expliciet over de ‘remarkable achievements’ van de d dr. Ten eerste was de rekening met het nazi-verleden daar vereffend en ten tweede had de ddr altijd geweigerd mee te doen met de showprocessen en executies die in de nadagen van Stalin het blazoen van de andere Oost-Europese regimes hadden bevlekt. Alsof in de ddr geen concentratiekampen, als een Buchenwald, in stand waren gehouden voor critici van het regime. Om over executies maar te zwijgen. En was er in juni 1953 niet ook een opstand der arbeiders in deze staat van arbeiders en boeren met grof geweld neergeslagen? | |
[pagina 489]
| |
De ondergang van de Sovjet-Unie is in Hobsbawms ogen een dubbele nederlaag: het wegvallen van het alternatief voor het kapitalisme, en de teloorgang van een tegenwicht dat het dominante Westen tot matiging van de eigen interne tegenstellingen kon brengen. Hobsbawm gaat er vanuit dat kapitalistische maatschappijen uit zichzelf niet in staat zijn van binnenuit krachtige oppositiebewegingen te produceren die hervormingen kunnen afdwingen. Critici hebben daartegenover bij herhaling Hobsbawm voorgehouden dat niets zo sterk het socialisme in de twintigste eeuw heeft gediscrediteerd als juist het bestaan van de Sovjet-Unie.
Dat Hobsbawm nog steeds niet in staat is los te komen van zijn Sovjet-binding, blijkt ook uit wat hij de laatste jaren heeft geschreven over de ontbinding van voormalig Joegoslavië. Hij verzet zich tegen een ideologische interpretatie van de Balkan-conflicten die volgens hem nog minder ‘as the re-emergence of primordial forces too long suppressed by communism...’ moeten worden gezien. Zijn eigen opvatting over de oorzaken achter deze conflicten brengt ons echter niet veel verder, omdat de oogkleppen van de auteur al te direct zijn argumentatie schaden: ‘It is, in my view, a response to a double collapse: the collapse of political order as represented by functioning states - any effective state which stands watch against the descent into Hobbesian anarchy - and the crumbling of the old frameworks of social relations over a large part of the world - any framework which stands guard against Durkheimian anomie’ (On History, p. 264). Waardoor die ‘frameworks’ dan wel zijn ingestort, op die vraag geeft Hobsbawm geen antwoord. Hij weet alleen zeker dat het niet door het wegvallen van de communistische onderdrukking kwam die hij juist waar het nationale problemen betreft zeer positief waardeert. Welke negatieve invloed heeft de decennialange communistische onderdrukking met haar vijanddenken gehad op de nationaliteitenkwestie in Oost-Europa? Welke explosieve gifalliantie is er na 1989 in enige Oosteuropese landen ontstaan tussen ‘rood’ en ‘bruin’, ‘rood fascisme’ of ‘etnisch communisme’, waarbij vroegere communistische machthebbers poogden hun macht te continueren door nu naast de autoritaire rode de niet minder autoritaire bruine kaart te spelen? Dat die onderdrukking niets van de talloze nationaliteitsproblemen heeft opgelost, eerder de spanning door de jaren van onderdrukking heeft versterkt, is een gedachte die Hobsbawm niet kan opnemen in zijn verklaringen. Daarentegen blijft hij ook nu volhouden dat de ondergang van de Sovjet-Unie catastrofale gevolgen heeft, vooral voor Centraal- en Oost-Europa. Zo zei Hobsbawm in een rede met de titel ‘The new threat to history’ bij de opening van de Centraal-Europese univer siteit in Boedapest over deze landen: ‘After 1945 most of them [dat zijn de Oost-Europese landen] chose, or found themsel ves being made to choose, the Bolshevik model, which was essentially a model for modernizing backward agrarian economies by planned industrial revolution’. Na heel kort over de zwak te en het ondraaglijke karakter van het communistische systeem te hebben ge sproken gaat hij verder: ‘It worked better than anything since the break up of the monarchies in 1918. For most of the common citizens of the more backward countries in the region - say Slovakia and much of the Balkan peninsula, it was probably the best period in their history. The system broke down because economically the system became increasingly rigid and unworkable...’ (New York Review of Books, 16 december 1993, p. 62). In de herdruk van zijn veel gebruikte Nations and Nationalism since 1780 (1993) schrijft hij hierover: ‘Hence, as we can now see in melancholy retrospect, it was the great achievement of the communist regimes in multinational countries to limit the disastrous effects of nationalism within them.’ Over de revolutie van 1989 volgt dan een juweel van een Hobsbawmunderstatement: ‘The model of a world divided by the October Revolution had ceased to have much relation to the realities of the late twentieth century for some time before then.’ | |
[pagina 490]
| |
EindoordeelAge of Extremes is een groots boek dat in zijn gehele opzet fundamenteel fout is. Veel ontbreekt in deze studie, onder meer ook omdat Hobsbawm vindt dat die elementen tot de ‘gewone’ geschiedenis behoren en hij wil een ander soort geschiedenis schrijven. Zo is Europese integratie voor hem niet belangrijk genoeg om erover uit te weiden. Grondleggers als Robert Schuman zijn de moeite van het vermelden niet waard. Integratie is kennelijk voor hem geen oplossing voor de oude Europese kwalen die tot oorlog hebben geleid. Dat maakt dit boek inderdaad wel heel duidelijk anders, maar ook echt beter? Hoe is ondanks de toch niet geringe tekortkomingen en blinde vlekken het grote succes van dit werk te verklaren?Ga naar eind7 Daarvoor zijn veel factoren te noemen: 1) Om te beginnen heeft het boek grote kwaliteiten: het is goed geschreven - ‘not only imposing, but a moving work,... personal history’ -, is heel breed van opzet en zit boordevol inzichten die men zelden elders verzameld ziet. Het is geen vertelgeschiedenis, maar het geeft, op basis van zijn olympische dialectiek abstraherend en structurerend, ‘a dramatic framework for interpretation’ van de twintigste eeuw: een zeldzame combinatie van ‘hard-bitten realism of intelligence’ en ‘romantic sympathies of the imagination’ (Anderson, Guardian Weekly, 20 november 1994). 2) Het boek is duidelijk een product van die onwezenlijke jaren negentig, toen bijna alle oude tegenstellingen achterhaald leken. Wit versus zwart werd vervangen door grijs: die vergrijzing van geschiedbeelden is in veel geschiedwerken neergeslagen. Het siert Hobsbawm dat hij zich elders tegen postmodernistische grillen afzet, maar in zijn eigen werk zijn er wel degelijk elementen van aan te wijzen.Ga naar eind8 De idee van een korte twintigste eeuw heeft in brede kringen ingang gevonden. Het boek verscheen namelijk op een moment dat de herontdekking van de Eerste Wereldoorlog als belangrijke cesuur in de Europese geschiedenis plaatsvond. Vele lezers zijn blind of ongevoelig voor het type kritiek als die van Michael Mann of doen deze kritiek af als niet essentieel. Men denkt de oude ideologische tegenstellingen van de Koude Oorlog achter zich te hebben gelaten die toch zoals president Clinton ooit opmerkte, eigenlijk op één groot misverstand gebaseerd zou zijn geweest. Het was immers in wezen één groot onzinnig spiegelgevecht geweest. Sterker nog: men meent zich van ideologieën in het algemeen te hebben bevrijd. ‘Any history of our times which hopes to survive into the next century must, after 1989, which clearly marks the end of an entire historic era, begin by trying to take a tentative step away from the ideological and political battlefields of that era. [...] The communist movement was indeed based on an illusion, or perhaps on a number of illusions... [...] In short, myth and counter-myth, illusion and counter-illusion in the 20th century wars of (secular) religion, can no more be separated by the historian of our century than the Protestant Reformation and Catholic reactions to it can be by the 16th-century historian’ (New Left Review 220 (1996), p. 123 e.v.). Aldus Hobsbawm in een afwijzende bespreking van François Furets studie over de geschiedenis van de communistische illusie.Ga naar eind9 Maar is Hobsbawm daar dan beter in geslaagd dan Furet, wiens werk al grotendeels is vergeten? De vraag blijft dan toch: waarom nu nog vastgehouden aan dit manicheïsme, aan dit tertium non datur? Was er dan, zoals Hobsbawm suggereert, alleen maar de keuze tussen illusie of contra-illusie? Was er niet zoiets als een opvatting die dichterbij, en één die anderzijds op grotere afstand van de werkelijkheid blijkt te hebben gestaan? Was er niet een groot verschil in illusionair gehalte tussen beide? Bestond er dan geen ‘liberale’, meer tot objectivering neigende tussenweg, zoals in Pierre Bayles werk tussen katholicisme en protestantisme was te vinden? Deze philosophe schreef tenminste: ‘La perfection d'une histoire est d'être désagréable a toutes les sectes’.Ga naar eind10 Ook een moderne middle-of-the-road ‘liberal’ heeft een sterke afkeer van vriend-versus-vijanddenken. | |
[pagina 491]
| |
3) Heeft Hobsbawm dan in wezen niet gelijk met zijn stelling dat het nu een chaos in de wereld is? Was de tijd van de Koude Oorlog niet te prefereren? Die bracht tenminste - achteraf bezien - een zekere stabiliteit. Is Amerikaanse hegemonie of het marktdenken dan altijd zo zegenrijk voor de wereld? 4) De Sovjet-Unie was de grote verliezer in de Koude Oorlog en kan dus rekenen op onze nostalgie, voortkomend uit een wijd verbreid underdogcomplex. 5) Je kunt veel van Hobsbawm zeggen, maar niet dat hij met modieuze stormen meewaait: he is quite a character. Hij is op dat punt eerder conservatief/archaïsch te noemen, terwijl hij progressief lijkt... Dat houdt de spanning in zijn betoog. 6) De inspirerende aantrekkingskracht van Hobsbawms geloof: we moeten blijven geloven in een betere toekomst. De wereld kan toch niet blijven steken in de huidige chaos? Hobsbawm stelt tenminste voor het er niet bij te laten zitten. Dat brengt licht in een duistere tijd met veel doem. Maar schreef Hobsbawm zelf in 1993 niet ondermeer in de Volkskrant: ‘Wij zijn verplicht het politieke en ideologische misbruik van de geschiedenis te bekritiseren’?Ga naar eind11 |
|