De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |
Petty Bange
| |
[pagina 203]
| |
Colet wees hem op het belang van de kennis van het Grieks om het Nieuwe Testament goed te kunnen verstaan en ‘leerde hem de brieven van Paulus lezen’.Ga naar eind7 Zijn driejarig verblijf in Italië (1506 - 1509) was voor Erasmus vooral een klassieke studiereis. Hij logeerde enige tijd bij de drukker Aldo Manuzio in Venetië en zag daar onder andere toe op een alweer omvangrijker editie van de Adagia.Ga naar eind8 ‘Toen ik enige tijd geleden van Italië naar Engeland reed, wilde ik niet de hele tijd op dat paard aan smakeloze en onwetenschappelijke fabeltjes zitten denken... Omdat ik in ieder geval iets wilde doen, leek het me leuk wat met een lof der Zotheid te spelen...’Ga naar eind9 Ook voor het vertalen van de Lof is enige kennis van de verschillende tradities die Erasmus gevormd hebben, noodzakelijk. Zowel (aspecten van) de Griekse godenwereld als de middeleeuwse christelijke theologie worden door de Zotheid voor het voetlicht gebracht, al dan niet voorzien van ironisch of sarcastisch commentaar. In het vervolg wil ik mij vooral concentreren op middeleeuwse elementen die in de Lof der Zotheid her en der verspreid te vinden zijn en die dikwijls een niet onbelangrijk onderdeel van de argumentatie uitmaken. Vertaling van de middeleeuwse theologische terminologie, en wat daarmee samenhangt, die Erasmus hanteert, luistert dan ook zeer nauw. In zijn artikel ‘Some Medieval Elements and Structural Unity in Erasmus' The Praise of Folly’ geeft Miller ook al aan, hoe wezenlijk de middeleeuwse allusies in dit werkje zijn.Ga naar eind10 Hij verwijst daarbij naar de editie van de classicus Kan uit 1898. Kan geeft, volgens Miller, wel veel informatie over klassieke verwijzingen, maar besteedt te weinig aandacht aan de middeleeuwse kant van de Moria. ‘Erasmus en More leenden meer van hun vijanden dan we ons meestal realiseren, omdat ze doordrenkt waren van de cultuur die zij wilden hervormen’.Ga naar eind11 Juist omdat hij op de hoogte was van de scholastieke theologie kon Erasmus de theologen met wie hij het niet eens was op de meest gevoelige plekken treffen.Ga naar eind12
Vertalers zullen zich ook terdege rekenschap moeten geven van deze middeleeuwse invloed. In aansluiting aan en met een lichte variatie op het genoemde artikel van Miller zou ik willen zeggen: ‘It takes a mediaevalist’ om diverse passages en begrippen die Erasmus gebruikt op hun waarde te kunnen schatten en navenant te vertalen. Dat geldt, zoals uit het bovenstaande al duidelijk zal zijn, in eerste instantie hoofdstuk 53, over de theologen.Ga naar eind13 Daar stelt de Zotheid/ | |
[pagina 204]
| |
Erasmus een aantal kwesties aan de orde die wellicht dwaas zouden kunnen lijken, maar die in werken van grote theologen als Petrus Lombardus (ca. 1095-1160), Thomas van Aquino (1225-1274) en Bonaventura (1217-1274) wel degelijk worden teruggevonden. Bijvoorbeeld de vraag ‘quemadmodum in synaxi accidentia subsistant sine domicilio’.Ga naar eind14 Erasmus snijdt hier een lastig en in wezen serieus probleem aan, dat gedurende de middeleeuwen heel wat pennen in beroering heeft gebracht. In de negende eeuw ontstond deze ‘avondmaalsstrijd’, totdat men op het vierde Lateraanse concilie in 1215 de transsubstantiatieleer als volgt formuleerde: tijdens het uitspreken van de consecratiewoorden, ‘hoc est corpus meum...’, veranderen het brood en de wijn in het lichaam en bloed van Christus, dat wil zeggen: de substantie verandert, de uiterlijke verschijningsvormen (accidentia) blijven bestaan, zodat wij nog steeds brood en wijn zien.Ga naar eind15 Het laatste woord was hiermee overigens nog niet gesproken - denk aan Luther - maar er lag nu wel een duidelijk standpunt. Men moet iets van deze achtergrond weten om een vertaling te kunnen maken die recht doet aan wat Erasmus hier zegt. Met het woord synaxis, dat uit het Grieks komt, duidt hij de eucharistie aan. Het hier - niet gegeven - antwoord op de vraag luidt, dat de substantia, de substantie, verandert, maar niet de accidentia, de verschijningsvormen. Zij zijn nu vorm van een andere dan de natuurlijke substantie en hebben daarom geen domicilium, woonplaats, meer. Het is dus onjuist om te vertalen ‘hoe in de eucharistie ondanks de transsubstantiatie de hoedanigheden van brood en wijn kunnen blijven bestaan’.Ga naar eind16 Afgezien van het feit, dat het woord transsubstantiatie door Erasmus niet wordt genoemd - hier is meer sprake van interpreteren dan vertalen - klopt de redenering ook niet en wordt de middeleeuwse leer dienaangaande geweld aangedaan. Het woord ‘ondanks’ duidt bovendien onbegrip over de situatie aan: transsubstantiatie betekent nu juist dat alleen de substantie verandert en dat dùs de verschijningsvormen blijven bestaan. Ook bij de volgende quaestio is enige kennis van de middeleeuwse theologie vereist: ‘Num quod instans in generatione divina?’Ga naar eind17 Gene-ratio divina is een ‘technische term’ waarmee de voortbrenging van de Zoon en de Heilige Geest uit de Vader binnen de Drie-eenheid wordt uitgedrukt. Een letterlijke vertaling is hiervan nauwelijks te maken, vandaar dat ik heb gekozen voor: ‘Werden de goddelijke personen op een exact moment voortgebracht?’ Erasmus zelf lijkt de vraag nogal belachelijk te vinden, omdat bij deze generatio divina uiteraard niet van - menselijke - tijd kan worden gesproken. Uit vertalingen als: ‘Is de tijd waarin Christus werd verwekt meetbaar?’ | |
[pagina 205]
| |
of: ‘Bestaat er eigenlijk wel één bepaald moment van Gods schepping?’ blijkt dat men in deze middeleeuwse terminologie niet thuis is. De hierna volgende vraag ‘Num plures in Christo filiationes?’ is Erasmus zeker ook tegengekomen bij zijn lectuur van middeleeuwse theologen.Ga naar eind18 Zij vragen zich dienaangaande af of er meerdere ‘filiaties’ (afstammingsverwantschappen) in Christus waren, één van de Vader en één van de moeder, want Christus was immers zowel God als mens. Ook hier heb ik niet zo letterlijk vertaald: ‘Is Christus op meerdere wijzen zoon?’ Daarentegen is de vertaling ‘Is Christus op meer dan één manier Gods zoon?’ onjuist, want theologisch onmogelijk, nog afgezien van het feit, dat het woord Deus bij Erasmus op deze plaats niet voorkomt. Nog steeds in ditzelfde hoofdstuk 53 spreekt Erasmus over de apostelen die genade prediken, aansporen tot goede werken en de liefde inprenten. Hij vermeldt dat zij daarbij geen onderscheid maken tussen verschillende soorten liefde: ingestorte en verworven, geschapen en ongeschapen liefde.Ga naar eind19 En juist wat betreft dit laatste kan het fout gaan wanneer men zich niet realiseert dat charitas weliswaar naastenliefde kàn betekenen, maar dat het even zo vaak ook gewoon ‘liefde’ betekent. We lezen dan de onmogelijke, in zich tegenstrijdige, vertaling ‘ongeschapen naastenliefde’ voor charitas increata, terwijl het hier uiteraard om de goddelijke liefde gaat. Immers, slechts deze is ongeschapen en kan dus nooit naastenliefde zijn die per definitie wèl geschapen is. In hoofdstuk 66 komt Erasmus nog eens terug op de eucharistie als hij het over - al dan niet vrome - lieden heeft.Ga naar eind20 Evenals eerder gebruikt hij de term synaxis om de eucharistie (niet: de mis) aan te duiden. Ik citeer een wat langere passage om te laten zien waar het probleem zit: ‘Similiter et in Synaxi... Repraesentatur autem mors Christi, quam domitis, extinctis, quasique sepultis corporis affectionibus exprimere mortales oportet, ut in novitatem vitae resurgant utque unum cum illo, unum item inter sese fieri queant. Haec igitur agit, haec mediatur ille pius’.Ga naar eind21 Cruciaal is het begrip repraesentare, waaruit blijkt dat Erasmus de orthodoxe visie op de eucharistie hanteert. Repraesentare betekent tegenwoordig stellen, in het brood en de wijn. Vertaald luidt een en ander: ‘Zo is het ook in de eucharistie... wat tegenwoordig wordt gesteld is de dood van Christus, waaraan de mensen uitdrukking behoren te geven door hun lichamelijke gevoelens te beteugelen, uit te schakelen en als het ware te begraven, zodat ze mogen opstaan tot een nieuw leven en, één met Hem, ook één onder elkaar kunnen worden’.Ga naar eind22 Het doet Erasmus' denken ge- | |
[pagina 206]
| |
weld aan als men hier vertaalt dat de ‘mis het symbool is van Christus' dood’. Deze vertaling gaat voorbij aan de pregnante betekenis van het woord repraesentare. Evenmin is het juist om te vertalen dat de mensen ‘Christus' dood moeten imiteren’. Afgezien van het feit dat dit woord in de tekst niet voorkomt, is het ook theologisch onjuist. In de middeleeuwse theologie wordt de mens beschouwd als bestaande uit lichaam, geest en ziel: corpus, animus en anima. Ook Erasmus maakt dit onderscheid in navolging van de vroeg-christelijke kerkleraar Origenes (ca. 185 - ca. 254): in de geest zijn we naar Gods gelijkenis geschapen, met het lichaam kunnen we door de zondeval allerlei slechte daden verrichten. De ziel staat tussen deze beide in en moet de goede keuze maken.Ga naar eind23 Het is dus zaak goed op te letten wanneer Erasmus animus, geest, gebruikt en wanneer anima, ziel. Hij gebruikt niet voor niets deze verschillende begrippen. Het komt vaak voor dat dit onderscheid niet wordt gemaakt en dat deze woorden dientengevolge onjuist worden vertaald. Wellicht kende hij het begrip reïncarnatie, maar Erasmus zal dit zeker niet hebben gebruikt in een theologische context. Daarom betekent ‘... in hoc Scotum ipsum renatum putes’, ‘je zou denken dat Scotus in hem herboren was’.Ga naar eind24 We mogen hier niet vertalen ‘een reïncarnatie van Scotus’. Deze zin loopt misschien wat vlotter in het Nederlands, maar is volstrekt niet erasmiaans. De term a secretis zoals die in hoofdstuk 52 voorkomt: ‘naturae... fuerint a secretis...’ is een begrip dat niet vóór de middeleeuwen voorkomt en betekent zoveel als (privé-)secretaris.Ga naar eind25 De vertaling moet dus luiden: ‘alsof ze de secretaris... van de natuur zijn geweest’Ga naar eind26 en niet ‘stiekem’ of ‘in het geheim’. Een substantivum is immers geen adverbium.
Ook is het niet onbelangrijk iets van de middeleeuwse universitaire wereld in het algemeen af te weten. Als Erasmus bijvoorbeeld het begrip artes gebruikt, bedoelt hij daarmee de (zeven vrije) kunsten, die vanaf de Romeinse tijd de basis vormden van alle wetenschap.Ga naar eind27 Zij waren verdeeld in een trivium (grammatica, retorica, dialectica) en een quadrivium (aritmetica, geometria, astronomia, musica). Naar gelang de context heb ik de vertaling ‘kunsten’ en/of ‘wetenschappen’ gehanteerd.Ga naar eind28 Professores artium zijn dus professoren in deze vrije kunsten, en geen ‘professoren aan de universiteit’ of ‘kunstenaars’.Ga naar eind29 Het baccalaureaat is de laagste van de academische graden; daarna volgen het licentiaat en het doctoraat. Deze graden gelden voor | |
[pagina 207]
| |
alle universitaire studies, niet alleen de theologische. De graden zijn gevormd naar analogie van de driedeling in de gilden: leerling, gezel, meester.Ga naar eind30 Baccalaurei zijn dus geen licentiaten in de theologie of kandidaten in de godgeleerdheid.
Het vertalen van de Lof der Zotheid is beslist geen sinecure. Er is niet alleen kennis van het Latijn voor vereist, maar ook vertrouwheid met de wereld waarin Erasmus leefde en studeerde. Enige bekendheid met andere werken van Erasmus kan daarbij ook nuttig zijn.Ga naar eind31 De humanist Erasmus had, zoals Miller terecht constateerde, heel wat ‘meegekregen’ van de middeleeuwse theologie, ofschoon de scholastieke methode door hem verafschuwd werd. Miller noemt de Moria dan ook reactionair en middeleeuws wat betreft de kennis van de scholastieke theologie.Ga naar eind32 Evenmin is het gemakkelijk om de sfeer van de Lof te vangen, terwijl dat juist heel wezenlijk is. We zien in deze ‘paradoxale lofrede’ als het ware het glimlachje terug dat Holbein zo treffend wist te verbeelden in zijn portretten van Erasmus. Erasmus was ijdel genoeg om geschilderd te willen worden, maar vond ook dat hijzelf zijn eigen afbeeldingen niet te serieus moest nemen, getuige zijn (authentieke?) uitroep toen hij het tekeningetje zag dat Holbein van hem had gemaakt in de Lof: ‘Oho, als Erasmus er nog zo uitzag - hij was toen 47 - zou hij meteen trouwen!’Ga naar eind33 Vooral het portret en profil uit 1523, wanneer Erasmus 54 jaar is, tekent de schrijver van de Moria: we zien iets geloken ogen die op het papier kijken waarop hij aan het schrijven is, fijne lippen boven een geprononceerde kin, maar de mond is niet streng. Erasmus lijkt geconcentreerd op zijn schrijfwerk, maar neemt daar toch wat afstand van door een zweem van een glimlach. Werkte hij toen misschien aan een verbeterde versie van zijn Lof? Dat zullen we nooit weten, maar het trekje om de mond laat een man zien die kan relativeren, die ernstig en quasi-ernstig, spottend en quasi-spottend kan schrijven. En dat moet in een vertaling ook onder woorden worden gebracht. Daarbij is het zaak te laveren tussen de Scylla van een vertaling die te dicht bij de Latijnse tekst blijft en de Charybdis van een vertaling die te populair wil zijn. Erasmus is geestig maar niet lollig, ironisch maar niet vulgair, soms bijtend maar nooit grof. Daarom was het voor mij ook buitengewoon inspirerend om met deze tekst bezig te zijn. Zou Erasmus zelf al deze aandacht voor dit werk - dat hijzelf als niet meer dan een ‘tussendoortje’ beschouwde - gewaardeerd hebben?Ga naar eind34 Het is een vraag die we uiteraard niet kunnen beantwoorden, maar toen ik met mijn vertaling bezig was - omringd door de La- | |
[pagina 208]
| |
tijnse editie van Miller, diens Engelse vertaling, woordenboeken en de bijbel - en af en toe zwoegde op zinnen die wel begrijpelijk waren maar lastig te vertalen, had ik wel eens het gevoel dat Erasmus zelf wat meewarig meekeek over mijn schouder en hoorde ik hem als het ware zeggen: waarom ga je niet de evangeliën lezen en mijn Parafrasen?Ga naar eind35 Dat zijn pas belangrijke werken! |
|