de savanne kleur: geelgrijs zand, grijsgroene acacia's en palmen met gescheurde dorre rokken, als van ontheemde vrouwen. Voor ons was de lucht zwart. Mahamat reed langzaam in die richting.
Na een kilometer of tien, bij het eerste kruispunt, was de weg afgesloten door een stuk touw, een paar oliedrums en dode doornstruiken. Daarachter stond een groepje slordige hutten, molshopen van twijgen en stro. Er was niemand te zien, de soldaten sliepen of schuilden nog. Onze terreinauto zouden ze wel laten doorrijden, we waren te licht om een matig natte zandweg te beschadigen. Maar het zou even duren voor iemand het touw kwam weghalen, dacht ik terwijl we de barrière naderden.
Een ogenblik later was die gedachte loos. De auto ging recht op de kluwen vingerlange doornen af. Heel langzaam, als in een val. Ik wilde iets zeggen, maar wist niet wat. Zoals je in een nachtmerrie het licht aandoet, zonder gevolg. Worstelen naar bewustzijn. We hadden maar één reserveband. De soldaten zouden er het slechtste van denken als we in de afrastering terechtkwamen.
Net voor de doornstruiken stonden we stil.
‘Hij slipte, in de modder,’ zei Mahamat, en hij grijnsde flauw. Hij kreeg de auto langzaam een paar meter achteruit. Maar we bleven niet staan. We gleden links van de weg af. Daar stond opeens een magere man in legerkleding en een gele regencape naast ons en toen pas begreep ik dat Mahamat om de barrière heen had willen gaan.
Onder de gepunte capuchon had het gezicht van de militair een geelbruine gloed. Zijn neus was spits en zijn ogen waren fel en nerveus, alsof hij gedronken had. Een kwaadaardige elf, met taaie spieren in zijn nek en zijn handen. Een Zaghawa of een Gorane, dacht ik. Geen rede, geen wetten, alleen macht.
‘Reispapieren!’ siste hij.
‘Zou je me niet eerst groeten,’ antwoordde Mahamat, die de rol van grootstedelijke intellectueel aannam. Hij was een Arabier, en wist natuurlijk hoe Zaghawa's en Gorane's over Arabieren denken: die hadden hun heldhaftige cultuur kunnen delen, als de Arabische grootvaders niet zo slap en slaafs waren geweest om het woestijnleven op te geven. Mahamat vond minachting op grond van beschaving de beste verdediging.
‘Reispapieren, en hou je mond,’ zei de gele man.
Mahamat pakte de reisautorisatie van het dashboard, vouwde het papier open en hield het omhoog. ‘Je wilt het toch alleen maar lezen?’ zei hij, zonder het af te geven.
De ander rukte het uit zijn hand. Hij hield zijn hoofd even scheef terwijl hij de stempels zocht. Hij kon inderdaad niet lezen, begreep