De Gids. Jaargang 170
(2007)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
Victor Segalen
| |
[pagina 3]
| |
len niet ‘om de reactie van de reiziger op zijn omgeving, maar om die van de omgeving op de reiziger’. Met enige bezorgdheid stelde hij vast dat de dominantie van de westerse beschaving en het opkomende massatoerisme een zekere vervlakking van de diversiteit in de hand werkten - waarschijnlijk een van de redenen waarom hij zijn heil zocht in China. De brieven die hij vandaar schreef aan zijn vrouw Yvonne Hébert-Segalen, voor het eerst gebundeld in 1967 als Lettres de Chine, laten zich lezen als een dagboek, een reisverslag en een blik in Segalens literaire keuken, aangezien ze onder meer voorstudies bevatten van de latere gedichten uit Stèles (1912) en de postume roman Le Fils du Ciel (De Zoon van de Hemel, 1975). Gelukkig gaat Segalen zich in zijn brieven ook regelmatig te buiten aan datgene wat hij in literatuur en poëzie zo verfoeide: de spontane beschrijving van kersverse reisindrukken en het opdissen van vermakelijke anekdotes. Maar de Brieven uit China ontlenen wellicht hun grootste charme aan het ontroerende beeld dat ze schetsen van de amoureuze en intellectuele verhouding van Segalen met zijn ‘Mavone’, die hem pas een jaar later nareisde. De Nederlandse vertaling, waaruit hierna een selectie wordt gepresenteerd, verschijnt dit jaar bij De Arbeiderspers, in de reeks Privé-domein. | |
Aan boord - 26 mei 1909[...] Hongkong is fantastisch. Eerste indruk van China, want die hoogmoedige bergen met hun sierlijke, statige lijnen, gehuld in een groene jungle en halverwege de hellingen hier en daar omfloerst met de schaduw van wolken, dat is Chinese grond, al is het in Engels bezit. Ik moet niettemin toegeven dat die bezitters er fantastisch gebruik van hebben gemaakt. Absurde aankomst in het donker. Wolken, nevel en buien aan de kust. Mijn tafel- en tochtgenoot, de jonge Spanjaard uit Manilla, neemt me allervriendelijkst op sleeptouw. Het is zo ‘schilderachtig’! Dat bijvoeglijk naamwoord, hoe banaal ook, is hier volledig op zijn plaats. Heuvels, een amfitheater van straatjes en nationaliteiten; winkeltjes, druipend groen gebladerte, uithangborden, kleuren, zonnen en wolkenluchten, alles in het teken van het Engels vernuft. Obligate bestijging van de Peak per kabeltram. Maar enkel uitzicht op een zee van mist. De sampans zijn drijvende familiewoningen. Terwijl ze hun passagier van het stoomschip aan land brengen, wijden ze zich aan de meest uiteenlopende sociale bezigheden, behalve die ene die het toch | |
[pagina 4]
| |
al uitpuilende gezin alleen maar zou vergroten: voorop hanteert vader de roeispaan; achterin wrikt en stuurt de vrouw; en hangend op haar achterste dommelt de laatstgeborene mee op de bewegingen die zij maakt om de boot vooruit te krijgen. Tussen man en vrouw een heel nest van het formaat van Yvon,Ga naar eind1. sommigen slapend, anderen roeiend, de zeilen strijkend, etend of... vechtend. Overdag zijn het goede lieden, 's nachts fijne piraten. Tot voor kort nog hebben ze menig passagier laten verdwijnen, en menig bootje waarop ze zelf als passagier aan boord gingen; de Engelsen hebben het danig met ze te stellen gehad. Ook nu nog gaat niemand aan boord van zo'n sampan zonder dat een Hindoestaanse politieagent het nummer ervan noteert: om later de schuldigen terug te kunnen vinden, in geval van averij of niet geheel onopzettelijke verdrinking van een passagier... Vertrek om 4 uur. De schoonheid van het oostelijk zeegat. Langzaam maar zeker trekken we ons verre spoor om de rondingen van het Chinese continent, als een mooie, rijpe vrucht waarvan je liefdevol de omtrekken betast en waar ik zo gulzig het sap uit ga persen! | |
Suzhou - 1 juni 1909Dit is het echte China mijn allerliefste Mavone. Niet in de trein van Shanghai naar Nanking, die erg Engels is, maar tenminste bij het uitstappen. We hadden een hoge Chinese ome bij ons. Militaire, fanfareachtige muziek op het station: afgrijselijk. Als het oorverdovende orkestlawaai van het Chinese theater een rechtvaardiging nodig had, dan zou dit afdoende zijn. Van Shanghai naar Suzhou laagland, alluviaal maar rijk laagland: Bretons aandoende boerderijen, bijna on-Chinese grijze daken. Overal kleine paviljoentjes en stevige, bruine boekweit. Suzhou, nog altijd laagland. Maar in de verte toch wat heuvels die het Taihu, het ‘grote meer’, aan het oog onttrekken. Je vindt het allemaal op je kaart. Een buitenwijk rondom het station, waar ik een Chinees hotel vind; en de stad omringd door de gebruikelijke, eeuwige kantelen. Vlak terrein. Ik neem een ezel om de Pagode van acht verdiepingen te bestormen die ik 2 à 3 km verderop binnen de muren zie staan. Boogbruggetjes met trappen: de ezel gaat op en af. Je komt door straten die het evenbeeld zijn van de steegjes van Keravel;Ga naar eind2. maar hier een rijkdom aan kleuren: de uithangborden lijken in een permanente feeststemming, als een processie op Sacramentsdag. Draagstoelen... paarden... andere ezels, ik en duizenden mensen. Pagode. In een milde staat van verval, zoals zo veel in China. Boeddhistische monnik als portier en inner van toegangsgeld. Ik klim omhoog, meer voor ‘het uitzicht’, want vanbinnen is hij leeg, vaalwit, ver- | |
[pagina 5]
| |
schoten. Op elke verdieping een balkon met afdak. Op elke hoek het klokje waarvan de klepel - een gebonden syllabe zegt ClaudelGa naar eind3. - zachtjes klingelt. Vanboven een enorme vlakte van grijze daken, zo dicht op elkaar dat je de straten niet meer ziet... Van 5 tot 7 trekt heel mondain Suzhou in Europese automobielen onder mijn raam voorbij. En dan het eerste beeld van de Chinese vrouw, met een profiel dat ik niet van haar had verwacht: witte, zwarte of blauwe ringkraag, steil haar dat loodrecht op de wangen valt: precies het zuivere, scherpe profiel van de jonge generaals van de republiek, in '93, zoals Hoche en Marceau. Vooralsnog niet echt vrouwelijk, maar het doet soms heel voornaam aan. Slecht avondeten, eigen schuld: internationale keuken! Maar vanochtend heb ik uitdrukkelijk om Chinese gerechten gevraagd en van een uiterst fatsoenlijk middageten genoten: roereieren, rijst, visragout en bananen. Zo pak ik het voortaan aan. 's Avonds Chinees theater, dat ik in Peking nog eens goed moet bestuderen; het blijft onbeschrijflijk. Het leven hier gaat tot laat door. Bij vele deuren prikkelen de Dames Prostituees de voorbijganger. Maar ze bederven hun gezicht door een te hoog op hun hoofd gebonden haarwrong. En het rumoer houdt aan tot middernacht. Maar ik slaap dan allang op mijn dunne Chinese matras met een mat eronder. Het is vrij hard, maar zindelijk en al met al beter dan een slecht bed in een smoezelige herberg. Vanochtend heb ik in mijn eentje een wandeling door de stad gewaagd, en ik ben niet verdwaald! Wat dat betreft zal jouw topografisch instinct ons later nog zeer van pas komen! Ik was gedwongen me allerlei zigzagfiguren in te prenten [...] om tenminste de weg terug te kunnen vinden. En ik ben niet verdwaald! De Suzhounezen niet bijster nieuwsgierig, een en al bedrijvigheid en over het algemeen vriendelijke onverschilligheid. Tot gauw mijn lief, ik vertrek naar Nanking. | |
Peking, 29 juni 1909Ik heb een heerlijke avond gehad, alleen, dus met jou, liefste Mavone. 's Avonds eet ik voor de poort van mijn binnenplaats - als het mooi weer is, en dat was het vandaag. De maan kwam op van achter de boom die je op de foto met de vier karakters ziet. Dat is het uitzicht vanuit mijn poort. Gisteravond met Yang echt Chinees gegeten; je hebt lekkere en minder lekkere dingen. Een groot aantal kleine gerechten, waaronder - moet ik bekennen - bedorven eieren. Maar laten we wel wezen, het | |
[pagina 6]
| |
zijn eerder adellijke eieren, als volgt klaargemaakt: de eendeneieren worden enkele maanden ingelegd in kalk: het wit wordt geleiachtig, bruin en lillend, het geel zwartgroen. Het ruikt sterk naar urine. Maar ik kan me voorstellen dat onze kaas ook een zekere tolerantie vereist... Ik heb er een paar plakjes van gegeten, zonder vervelende gevolgen. Beter zijn de kleine garnalen, de gerookte kip, de visragout en het gepocheerde ei in een heldere groentebouillon tot besluit van de maaltijd. Als drank heb je Huangjiu, gele wijn, eigenlijk meer een soort gierstbrandewijn, die lauw wordt gedronken, of Meiguijiu, een soort brandspiritus, naar het schijnt met rozen gestookt. Yang, die weet hoe Europese magen kunnen reageren, is vanochtend komen informeren naar de mijne: er scheelde niets aan. De Chinese stad is 's avonds onbeschrijflijk, geel en rood, verlicht, bruisend. De Tataarse stad blijft altijd veel rustiger. Soms is het vreemd om echt in China te wonen. Je staat er in direct contact met een duizenden jaren oud verleden: de wagens in Peking zijn duidelijk kopieën van de wagens die hier al tijdens de Han rondreden; hetzelfde type as en dezelfde huifachtige zonnekap. Het is aanvankelijk ook vreemd om in het echte leven bepaalde kledij of personages tegen te komen die regelrecht afkomstig lijken van wandbekleding, tapijten, schilderijen en vazen. Alles wat je aan Chinese kunst hebt gezien, mensen- of dierenfiguren, houdingen, gezichtsuitdrukkingen, kleuren, bruuske gebaren, gekke grimassen, lelijke of voorname trekken, is over het algemeen veel natuurgetrouwer, veel fotografischer dan je zou denken. Als de bronzen runderen en houten paarden bolronde, gezwollen vormen vertonen, dan is dat omdat je hier bij de runderen en paarden van vlees en bloed ook echt zulke rondingen en mollige, gebogen lijnen ziet. De geschilderde houdingen zijn die van het theater. De maskers en de handen kom je hier elke dag tegen. Vanmiddag had ik een jonge Mantsjoevrouw op bezoek, vergezeld van haar man, een Chinese tolk, en toen ze binnenkwam was ik verbluft door haar exotische verschijning. Een kapsel waaraan urenlang was gewerkt, steil haar, wonderrode lippen, wangen met een laagje roze à la Maurice DenisGa naar eind4., verlengde wenkbrauw... Kortom, het meest letterlijk exo-Europese, ex-centrieke dat je je maar wensen kunt... Mijn semi-Chinese babbel bracht haar meteen uit de plooi, maar wat een verbijsterende afstand! wat een exotisme, mijn hemel! O, ik word op mijn wenken bediend. | |
[pagina 7]
| |
Maandag 2 augustus.[...] Gisteren ter afsluiting van mijn ‘Dagelijks proza’ over de MingGa naar eind5. geschreven. ‘... Ik ben Keizer. Ik kies mijn graf. Deze berg streelt mijn ogen: deze plek hier zal de mijne zijn. Men zal dus een eerste binnenhof zien, afgesloten door een grote poort onder een afdak, dan een tweede poort die toegang geeft tot de grote tempel waar - oneindig klein in verhouding tot zoiets enorms - mijn tablet staat. De kracht van de karakters van mijn naam vult de hooggetimmerde hal, die op geurende colonnades rust. En de holte van de Zaal - waarin licht en schaduw zich vermengen - raakt vervuld van de waarde van mijn naam. ... Rondom me heb ik enkele levenden nodig. Dat kleine dorpje zal ik dulden, zodat ik 's avonds soms kan zien hoe de rook opstijgt boven het vredige land. De vallei is omsloten, vast omsloten, en de triomfboog beschermt de enige toegang. Alles wat daar langs komt wordt dus geadeld. Bovendien beschermt me mijn rode muur, en ook de tuin die hij omsluit... Laat gindse poort de geluiden weren, en deze de kwade bezweringen... Moge de reusachtige tempel, waarin het tablet van mijn naam in afzondering voortleeft, me beschermen tegen elke knieval. De Toren zal die talrijke verschansingen voltooien, en dit scheidt me ten slotte van het leven: wanden van lijkkisten en lambriseringen van paleizen... Ja, mijn rustplaats is gereed, ondoordringbaar, en mijn laatste sponde zal de grafheuvel zijn die tot in het hart doorboord werd. - Ik treed er binnen. Ik ben er, hier. En nu, sluit de deur achter mij. Metsel een muur, sluit de weg voor de levenden af. Ik verlang niet terug te keren; ben zonder berouw, zonder haast en zonder adem. Ik hoor niets, zie niets. Ik denk in een leegte. De rustplaats voldoet. Het graf is zeer bewoonbaar. Het is goed zo: Ik ben dood, en verheug me daarin.’Ga naar eind6.
Ik heb dit overgeschreven zoals het er stond, om je precies het moment aan te geven - met rood omcirkeld - waarop gisteravond het immense en unieke Personage van mijn eerste boek over China werd geboren: de Keizer. Alles zal door hem, voor hem, via hem worden gedacht. Keizerlijk Exotisme, hautain, aristocratisch, legendarisch, voorouderlijk en geraffineerd. Want alles in China wordt vanzelf een deel van Hem. Hij is overal, hij weet en kan alles. Zijn hoofdstad? - een tuin voor zijn ogen. Zijn provincie? - een parkje. De verre landen? - verre vazallen; en de volkeren van het Westen? - zijn respectvolle schatplichtigen. Mijn Personage heb ik. Dit kwam na een serie prozastukken waar de Zoon van de Hemel | |
[pagina 8]
| |
telkens weer in rondspookte, in al zijn verschillende gedaanten. Het ontstond uit het werk zelf. Maar, drie jaar China en een jaar schrijven??? Zelfde dag. 3 uur. Ik breng de dagen door met het keuren van paarden. We hebben er nog één nodig; die mooie zwarte had iets aan zijn benen, we hebben hem teruggebracht. Er komen alweer mensen met het nederig verzoek ons te mogen ontvangen. Een belangrijk onderdeel van onze reis. Reken het me niet aan, Mavone-lief, dat ik je eerder verlaat. Ik heb al bedacht dat jij heel goed langere tochten zou kunnen maken, zonder moe te worden en zonder gevaar, op een muilezel. Rust goed uit. Zorg vooral goed voor jezelf. De tijd zal nu sneller voorbijgaan. Houd van me, mijn liefste, zoals ik van jou houd, oneindig veel Victor | |
Dingzhou, 11 augustus 1909Geen ezels in Dingzhou, ons laatste station (de spoorlijn treffen we weer in Taiyuanfu, maar niet om hem te gebruiken). Lang beraad. Een poging met karren, maar te slechte wegen. Toen maar het dorp bekeken, dat vroeger een enorme stad was met 20 km muren. Het begrip ‘stad’ is hier trouwens misleidend. Het omvat zowel de stad als de velden, een gemeenschap en alles waarmee die in haar behoeften voorziet. Het best verzorgde gedeelte is altijd de Stadspoort. De Stadspoorten - het zijn er vier, gericht naar de vier windstreken. Die van Dingzhou zijn erg mooi: een enorme, in een s-vorm gebogen walmuur met daarin vier gewelfde en gekanteelde doorgangen. Toen we hoog boven de poort over de wal liepen, zag Augusto iets opmerkelijks: een 2 m hoge muur rond een soort put van struiken; daarbovenuit verrees het bovenlichaam van een man die tot zijn knieën in de grond was gezakt; je zag zijn rug, zijn schouders en een met de ceremoniële hoed van de Ming bedekt hoofd. We beklommen de muur, sprongen naar binnen en stonden vlak voor een prachtig houten beeld van een mandarijn. Augusto ontdeed het van modder en bladeren. Doordat het muurtje een zeer nauwe omheining vormde, stonden we er dicht tegenaan gedrukt: oog in oog onder een trieste hemel. Het was vreemd dat wij zijn restauratoren waren. De kleuren kwamen tevoorschijn. Toen moesten we verder. De stenen in de muur zaten los. Het lukte me niet erop te klimmen. Ik moest me met één voet afzetten op de eerbiedwaardige schouder, sterk als een rots. Vandaar deze schets: | |
[pagina 9]
| |
‘Je bekijkt me vol ontzetting want ik sta tot mijn knieën in de vochtige grond, en die bladeren, en dat slijk waaronder ik langzaam verga... de vezels waaruit ik gesneden ben vallen uiteen... Al te vaak heeft de regen me gewassen en de glans van mijn lijkstaatsie gedronken. Maar ik vraag je, aan jou die naar me kijkt met een voor een vreemdeling vreemd mededogen, verwijder met de punt van die stok de aardkluiten en de modder die aan mijn ellebogen kleeft en mijn handpalmen en vingers vult... Breng dat saluut aan mij, de vergetene, en je zult zien: Je zult, onder het wegbrokkelend vuil, eindelijk mijn feestgewaad aanschouwen: keizerlijk rood... ... Is dat alles? Heb je gekeken? Je nieuwsgierigheid is gestild. Goed. Zoek niet verder. Mijn voeten zijn misschien vermolmd. Laat de grond rondom me weer stijgen... En ga. - Maar wat nu, zoek je de uitweg, hoe je over de muur komt die me omringt? Zoek je houvast op die afbrokkelende stenen? Je kijkt naar me... Aarzel je? Kom, eerbiedige reiziger, laat me je een beetje helpen, in ruil voor je eerbetoon: Kom! Je voet op mijn schouder! Klim en spring. ... Je hebt de broze muur bedwongen, en mijn stevigheid beproefd.’
Maar Dingzhou heeft ook een erg mooie achthoekige toren waarvan ruim eenderde omlaag is gekomen, zodat je de inwendige kern van de toren kunt zien. We slapen in de herberg van het station. Tien ezels en vijf ezeldrijvers gevonden. Het schijnt dat de wegen onbegaanbaar zijn. We vertrekken morgen om 6 uur. | |
Lanzhou, 24 oktober 1909Allerliefste Mavone, onze aankomst in Lanzhou was een stuk prettiger dan die in de regen van Xi'anfu. Sinds Pingliang, negen dagen dus, heb ik je niet geschreven. Er was geen postkantoor en de details van dag tot dag zijn minder interessant dan de uiteindelijke oogst aan intellectuele vondsten. Je zult zien dat we geen van beiden onze tijd hebben verdaan; je zult niets missen van wat wij allemaal hebben gedacht, aangezien ik een groot deel ervan voor je overschrijf. Wat de reis aangaat, zou je de zaak als volgt kunnen samenvatten: een van de mooiste landschappen ter wereld, de Gele Aarde, gezien bij vaak twijfelachtig, soms mooi, soms slecht weer. Toch hebben we alle etappes gehaald en de 750 kilometer in precies twintig dagen afgelegd. De laatste twee dagen was het weer voortreffelijk. Op nog geen 10 km van Lanzhou zijn we de vierde en laatste berg overgetrokken, na een tijdje de Huanghe | |
[pagina 10]
| |
te hebben gevolgd die bij dit weerzien sneller, geler en bruisender stroomde dan ooit. Lanzhou ligt in een keteldal tussen bergen van rode zandsteen in het zuiden en gele, goudgele aarde in het noorden. Geen enkel opvallend bouwwerk, maar een bevolking die vermengd is met Tibetanen, ruwer dan die van de andere noordelijke provincies. We hebben een uitstekende herberg gevonden en zijn hier dus aangeland op het uiterste punt van onze reis. Ik ben tamelijk trots het er tot nu toe zonder kleerscheuren van af te hebben gebracht, en dat alles wat ik voorzie telkens zo mooi uitkomt dat zelfs het onvoorziene uit louter meevallers bestaat. Maar Koko Nor laten we vallen. Het is te ver in het seizoen om een maand lang op 3000 m hoogte in een mist van sneeuw en regen rond te trekken. Sichuan belooft ons daarentegen zijn befaamde herfst, en we rekenen op een ideale novembermaand. Voor mij, Mavone-lief, betekent dat ook de geruststelling dat ik nu in elk geval in Hongkong kan zijn op de uit Xi'anfu doorgeseinde datum, 28 februari. Je zult straks zien (ik stuur je de precieze instructies apart) dat het hachelijk werd om Tibet met die datum, hoe ver vooruitgeschoven ook, te combineren. Daar heb ik Augusto gemakkelijk van kunnen overtuigen. Het grote meer trok hem zeer aan, maar als geboren zuiderling moet hij rekening houden met de kou. Mijn gezondheid daarentegen is nog steeds schandalig goed: ik heb nergens last van, zelfs niet van vermoeidheid. Nu eerst wat we hebben overdacht, bepraat, gedroomd en afgesproken. Ons Essay over Opium hebben we niet opgegeven maar wel naar het tweede plan verschoven. Op het eerste staat nu een Essay over het Mysterieuze; het idee is van mij en de uitwerking van Augusto. Het idee ken je al, ik heb het uiteengezet in een aan boord van de Sydney geschreven brief, naar aanleiding van Het toverhuis van Wells dat ik je toen opstuurde. Het gaat hierom: het Mysterieuze, de gewaarwording van een Mysterie, ontstaat pas op het moment dat het Werkelijke in contact komt met het Onbekende. En die gewaarwording is des te sterker naarmate het Werkelijke als uitgangspunt vollediger en steviger is neergezet. Er is niets mysterieus meer aan een verhaal waarin alles sprookjesachtig is. Ik dacht er een twintigtal pagina's uit te kunnen halen. Maar Augusto wees me erop dat er meer in zit, dat het Mysterieuze namelijk een uitstekend middel is om de verschillende literaturen tegen het licht te houden. Hij bood me zijn medewerking aan. Hij kent de Engelse literatuur zeer grondig, de Duitse ook heel behoorlijk, en hij kan in beide landen voor degelijke assistentie zorgen. Ik heb een dag lang nagedacht en 's avonds ja gezegd, met plezier: want nu heeft | |
[pagina 11]
| |
mijn behoefte om te lezen en mijn literaire documentatie aan te vullen een praktisch doel gekregen. Hij zal me uit Parijs de nodige boeken sturen, jij kunt er een deel van meenemen, en we beginnen van nu af aan met steekkaartjes die we bij mijn terugkeer in Frankrijk zullen uitwerken. De opium schuiven we dus op de lange baan. Ik zie een groot voordeel in zo'n samenwerking met Augusto. Allereerst ben ik heel blij dat het idee van mij is, ik bedoel de specifieke invalshoek die het mysterieuze laat ontstaan uit een conflict tussen het bekende en het onbekende. Met een uitgangspunt dat me vreemd is had ik niets kunnen beginnen. En zijn bijdrage bestaat uit zijn geweldige literaire onderlegdheid. Hij weet echt heel veel in de wereld der letteren. Op zijn vijftiende wist hij dat hij zou gaan schrijven en deed daar toen al alles voor. Hij heeft enorm veel gelezen, en in het Engels vertaalt hij dingen waar menigeen voor zou terugdeinzen. We hebben een prachtboek in handen (misschien opgedragen aan Bourges), waarvan ik zowel een nieuwe bevestiging van onze vriendschap verwacht, die nu al zeer hecht is, als het grote voordeel van eruditie op mijn vakgebied - zonder er iets van mijzelf bij in te boeten. Op het programma uiteraard: Kipling, Wells, Baudelaire, Edgar Poe, Mallarmé, Maupassant, Shakespeare, Villiers de l'Isle-Adam, Goethe, Rimbaud, Laforgue etc... Voor mij zal er vast en zeker een nieuw fantastisch verhaal in de reeks Imaginaires uit voortkomen. Dat is één. De Zoon van de Hemel vlot nog steeds. Het zal nu definitief uit twee delen bestaan, het ene een onpersoonlijk relaas van eenzelfde exotische allure als De Onheuglijken, het andere mijn persoonlijke proza, waarvan ik je een paar voorbeelden stuur: Op de tienduizend jaren, Beschouwing van de Aarde etc... Je uitleggen hoe beide tot één geheel zullen versmelten is op dit moment nog moeilijk. Bovendien, toen ik nadacht over het begin, dat natuurlijk aards en noodzakelijkerwijs menselijk zal zijn, zonder mijn ‘opeenvolgende’ hoofdpersoon op te geven, kreeg ik het volgende, tamelijk gedurfde idee: mijn boek wordt Het boek van de Guangxu-Keizer, die onlangs gestorven is en die, jong, intelligent en vijfendertig jaar lang in eenzame afzondering levend, moet hebben gedroomd van ontzaglijke dingen; en omdat hij ze niet kon verwezenlijken, zou hij ze voor zichzelf hebben ‘gecomponeerd’ en gezongen.Ga naar eind7. Zo wordt het, in de hoogste zin van het woord, de Roman van Guangxu, die daadwerkelijk zo'n honderd dagen regeerde, die door de Keizerin werd vernederd en opgesloten, en uiteindelijk werd gewurgd met een strop van gele zijde, hem aangeboden op last van de stervende Keizerin. (Mooie scène.) Op die manier heb ik een stevige voet aan de grond (principe van het Mysterieuze) en tegelijkertijd alle vrijheid om mijn hoofdpersoon, de eeuwige Kei- | |
[pagina 12]
| |
zer, gestalte te geven, door hem te laten leven in de dromen van die opgesloten melancholicus, wiens eigen leven de grenzen van het verhaal niet overschrijdt maar erdoor wordt gevoed en verhevigd. Volgens mij heb ik een kolossaal onderwerp te pakken, waar ik me na onze terugkeer in Peking met veel enthousiasme en ambitie - voor hém - op zal werpen. Ik heb lak aan de bewering dat je ‘twee maanden of twintig jaar in China moet hebben gewoond voordat je er een boek over kunt schrijven’. Houd voortaan alles wat ik je over De Zoon van de Hemel of het Boek van Guangxu vertel voor je. Ik zal Vallette schrijven om de titel en de banale kant van het Idee voor mij te reserveren, want mijn feniks-held zal niemand me ooit durven te ontstelen. Maar dat geldt niet voor het concrete verhaal dat ik als vertrekpunt wil gebruiken. Het deel van je brief dat over de ‘dood’ van mijn Keizer gaat, heb ik bij mijn documenten gelegd; je zegt daarin een aantal tamelijk verbluffende dingen voor zo'n klein meisje; we zullen het er nog over hebben. Ik vervolg mijn plannenparade. Ik weet dat je genoeg vertrouwen in me hebt om te begrijpen dat het geen marionetten zijn die ik laat bewegen, en dat ze allemaal, naar ik hoop, aan bod zullen komen en tot leven worden gewekt. Ik weet ook dat de voortreffelijke periode van ambulante overpeinzingen die ik nu doormaak, en samen met zo'n reisgezel, dit soort ongebreidelde wildgroei bij uitstek begunstigt en dat alles later vanzelf op zijn plek valt. Ik word liever belaagd door ideeën dan dat ik ernaar op zoek moet. Enfin, als je op dit moment enige invloed van Augusto op mij meent te bespeuren, bedenk dan dat die wederzijds is en dat ik me er vol vertrouwen aan overgeef in de zekerheid dat jij bij jouw aankomst het juiste evenwicht in je oude Max AnélyGa naar eind8. zult herstellen. [...] Ander project: Mijn Chinese bediende (Huishoudboek), waarin ik, in de woorden van mijn eigen boy, op geestige en ironische toon over de reis vertel en waarin ik alle spot, al het exotisme zal leggen dat ik elders niet kan onderbrengen.
22 november. Een nog vermoeiendere en gevaarlijkere dag; en nog spectaculairder. Het pad is nog steeds minder geschikt voor muilezels dan voor dragers, die één voor één passeren; we komen er heel veel tegen. We klimmen en dalen in onophoudelijke haarspeldbochten langs een bijna loodrechte helling. In de diepte de rivier, vol rotsen en stroomversnellingen. Hoog boven ons de rand van de ravijnen, waar de rivier zich met onbeschrijflijke kronkels doorheen slingert. We gaan over een hangbrug: gammele planken op een schommel van | |
[pagina 13]
| |
ijzeren draden. Prachtig weer, onbewolkt, zacht. Dit proza geschreven: | |
Duizeling van het GebergteGa naar eind9.‘Sinds elf dagen, vastgeklampt aan zijn talloze opeenvolgende flanken, zijn we er de parasieten van, strompelend over wegbrokkelende paden, geleid door het luide zwarte water, waar we de bron van hebben gezien en dat ons naar zijn monding in de Haven van het witte water zal brengen (vandaar naar de Yangtze, vandaar naar de Zee).Ga naar eind10. We zoeken onze weg zoals zij, moeizaam en bochtig. De grond is stug, schraal, bedrieglijk. Iedere schok van de rug van onze onverschillige, afgematte paarden is een kwelling voor onze lendenen en nek. We drinken onze vermoeidheid met kleine slokjes. En dan het gevaar. We kunnen de uitdrukking “bij elke stap de dood trotseren” precies op waarde schatten. Zelfs al is de afgrond soms even verborgen door takken, struiken en gebladerte dat knistert in het warme licht - zelfs al zouden de kiezelstenen, onophoudelijk neerrollend met dat eigenaardige, fijn ketsende geluid, je niet waarschuwen dat je maar al te gemakkelijk wegglijdt - dan nog waren er die onderdelen van doodkisten (bodem, zijwanden en deksel) die hier, omdat muilezels hier onbruikbaar zijn, worden gedragen op mensenruggen en die ons telkens in het voorbijgaan hun naakte binnenzijde laten zien, hun bewoonbare kant, en de aanlokkelijke volkomenheid van hun planken. Maar dat alles, de uitputting die alle ledematen verzwakt en pijnigt, en de angst dat de gewoonte - de dagelijkse, eentonige gewoonte zelf - ons afstompt, die angst en vermoeidheid vormen niet, o duizelingwekkend gebergte, de kern van de verwarring die je ons recht in het gezicht smijt. Er is dat grote en herhaalde verticale neerglijden, die dronken, kantelende afdaling van het oog dat enkel nog van boven naar beneden kan dwalen en geen open horizon meer bereikt. Er is het zoeken naar verre vlakken, in het zicht waarvan het oog zijn voor weidse ruimten gevormde bol zou kunnen ontspannen en zijn blik - die hier is gevangen - zou bevrijden en over de vlakte laten rennen met de denkbeeldige sprongen van een haas! Het verlangt velden, en door te dringen in de atmosfeer. Intussen tracht jij dit oog te behagen: op de schuingespannen doeken van je tenten, waarvan de staken in de bergbeek staan - loodgroen water, zilverblauw zand - glimlach je het toe in alle schakeringen, veelkleurige berg van de herfst... Maar nee, het raakt van streek en verzet zich. De onverbiddelijke en onafgebroken nabijheid van het zicht verzadigt en overvoert het. Het oog, steeds weer teruggeworpen op | |
[pagina 14]
| |
zichzelf, meet de engte van de op zijn netvlies klevende bergpas, en de diepte van de afgrond waarin zijn verhitte schedel door het geringste - het wegrollen van een paar kiezels - neer zal storten... Tot aan de rand van de slaap keert de duizeling der gestapelde bergen terug, met diezelfde droge koorts - ongetwijfeld ter meerdere glorie van de immense uitmonding in de kalmte van de vlakte, waar de horizon weer vrij wordt en weer cirkelvormig.’
Vertaald uit het Frans en ingeleid door Maarten Elzinga en Mark Leenhouts. |
|