De Gids. Jaargang 169
(2006)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 817]
| |
Wijnand Mijnhardt
| |
[pagina 818]
| |
omstandigheden. We moeten dus vaststellen dat de Verlichting een historisch proces is en dat de Verlichtingsidealen afkomstig zijn van verschillende auteurs die onder steeds weer andere omstandigheden en met steeds weer wisselende oogmerken schreven. Ook al is de Verlichting dus geen Bijbel of Koran met heilige teksten, dat hoeft natuurlijk niet te betekenen dat wij Verlichtingsidealen niet als bron van inspiratie mogen gebruiken. Met uit deze periode stammende idealen als democratie, de rechtsstaat, tolerantie en de scheiding tussen Kerk en Staat is per slot van rekening niets mis. Bovendien kunnen de meeste geschoolde Nederlanders zich moeiteloos in deze idealen herkennen. Dat laatste houdt echter ook een risico in. We hebben allemaal de neiging onze strikt persoonlijke invulling van die idealen te projecteren op dat grote en zeer diverse corpus teksten en uitspraken die we onder de noemer ‘Verlichting’ hebben verzameld. En dat gaat bijna altijd fout. Ik zou bijvoorbeeld de scherpe islamkritiek van een vroege verlichter als Gottfried Wilhelm Leibniz uit dat corpus Verlichtingsteksten kunnen lichten en vervolgens triomfantelijk kunnen vaststellen dat Hirsi Ali gelijk heeft en dat er gelukkig ook nog een vrouw is die de Verlichtingsidealen hooghoudt. Daartegenover kunnen we echter de teksttraditie van John Locke tot Jefferson in de schijnwerpers plaatsen die claimde dat mohammedanen evenveel aanspraak konden maken op burgerrechten als joden en christenen. Van een sleutelfiguur als Voltaire kunnen we zelfs moeiteloos citaten produceren waarin hij nu eens de islam verkettert en dan weer getuigt van zijn tolerantie jegens afwijkende godsdiensten inclusief de islam. Met dit soort citaten kan ik natuurlijk aan de borreltafel goede sier proberen te maken, maar ik geef daarbij tegelijk aan van de Verlichting weinig begrepen te hebben. Ik kan deze teksten toch niet zomaar losmaken uit het oeuvre van de auteurs en al helemaal niet uit de historische context waarin ze een rol hebben gespeeld. Verlichtingsidealen kunnen daarom een bron van inspiratie zijn voor het maatschappelijk debat. Sacraal en onaantastbaar zijn ze nooit. In die serie historische debatten die we onder de term Verlichting zijn gaan samenvatten, stond Pieter Teyler, de grondlegger van het oudste museum van Nederland, nog maar aan het begin. In zijn tijd, het Haarlem van het midden van de achttiende eeuw, was democratie zoals wij die kennen nog maar net een issue. Over de rechtsstaat debatteerde men enthousiast, maar men verstond er iets anders onder dan wij. Recht op onderwijs was nog absoluut geen strijdkreet, maar dat maatschappelijke vooruitgang niet zonder kennisoverdracht kon, | |
[pagina 819]
| |
daar waren weldenkende burgers in Haarlem rond 1750 het al wel over eens. Een halve eeuw later werden binnen de muren van Teylers schepping, het Museum en de beide Genootschappen, felle discussies gevoerd over democratie en volksregering in de moderne betekenis van het woord, over de gelijkheid van de mens, over het recht op onderwijs, op gezondheidszorg en op arbeid, en over het nut van de wetenschap. Toen kwam men al heel dicht in de buurt van wat wij nu graag als Verlichtingsidealen aanwijzen. Wat Teyler in 1750 en zijn navolgers binnen Museum en Genootschappen rond 1800 gemeen hadden, was verdraagzaamheid. Ook al lukte het niet altijd even goed, respect voor de mening van de ander was een algemeen geaccepteerd sleutelbegrip geworden en verdraagzaamheid was daarmee de echte brug tussen de grote verschillen in Verlichtingsidealen van Teyler zelf en van die van zijn navolgers. Pieter Teyler was een bescheiden man. We weten bijzonder weinig van hem, maar het weinige dat we hebben, vertelt iets over zijn verdraagzaamheid. In 1735 houdt hij bij de oprichting van het doopsgezind seminarie een pleidooi om de nieuwe hoogleraren niet aan een belijdenis te binden. Daar komen immers alleen maar conflicten uit voort. In religieuze zaken dient er voor alles leervrijheid en verdraagzaamheid te zijn. En zijn opdracht voor het Godgeleerd Genootschap ademt eenzelfde geest. In zijn testament krijgt diezelfde verdraagzaamheid een haast oecumenische kleur: Teyler deelde legaten uit aan alle religieuze gezindten zonder onderscheid. Het is aardig de vraag te stellen of Teylers verdraagzaamheid zich zou hebben uitgestrekt tot godsdiensten die in de Republiek in zijn tijd niet of nauwelijks zichtbaar aanwezig waren. Zou zijn tolerantie bijvoorbeeld ook de islam hebben omvat? We weten het niet, want Pieter Teyler heeft zich er niet over uitgelaten. Indirecte gegevens hebben we echter wel. In Teylers bibliotheek bevond zich een kostbaar werk in elf foliodelen, Bernard Picarts Céremonies et Coutumes Religieuses de Tous les Peuples du Monde (Amsterdam, 1733-1743). De Céremonies et Coutumes Religieuses was het eerste grote Europese overzichtswerk waarin het verschijnsel godsdienst zowel visueel, geografisch als filosofisch/theologisch werd gedocumenteerd. De Céremonies, voorzien van bijna tweehonderd, vaak grote en uitslaande prenten, leverde een beschrijving van alle godsdiensten en godsdienstige stromingen van de toen bekende wereld, waarbij de christelijke religie, haast als vanzelfsprekend, in een vergelijkend kader werd geplaatst. Daardoor kan het werk als een belangrijke aanzet worden beschouwd tot de relativistische beschouwing van de westerse cultuur | |
[pagina 820]
| |
die zo kenmerkend voor de Verlichting is geworden. Maar tegelijkertijd bevatte het werk nog een veel radicalere boodschap. Is religie niet een ritueel dat haaks staat op rationaliteit? Kunnen we wel een verdedigbaar onderscheid maken tussen bijvoorbeeld het begrafenisritueel van joden en katholieken aan de ene kant en de negers van Guinee aan de andere? Zijn ze niet beiden in de ban van de irrationaliteit? We weten niet waarom Teyler dit kostbare boek heeft aangeschaft. Hij was een groot liefhebber van prenten en dat zou de voornaamste reden geweest kunnen zijn. Maar bij het doorbladeren moet hij ook gestuit zijn op die tweeledige subversieve boodschap: de relativering van de westerse christelijke cultuur en de nog radicalere vraag naar het irrationele karakter van godsdienst an sich. Welk oordeel Teyler ook over Picarts Céremonies gehad mag hebben, het boek moet hem midden in het grote dilemma van alle deelnemers aan het verlichte debat hebben geplaatst: het probleem van de spanning tussen het ideaal van door empirie gevoede rationaliteit aan de ene kant en de praktijk van het onvolkomen menselijk handelen aan de andere, van de spanning tussen de esthetische schoonheid van de verlichte utopie en de tuchteloosheid van het leven van alledag. Voor die spanning tussen verlichte droombeelden en rauwe werkelijkheid werden ook oplossingen aangedragen waarmee Teyler gezien zijn gehechtheid aan verdraagzaamheid, volmondig moet hebben ingestemd: die oplossingen namen de vorm aan van voorschriften en spelregels voor de debatten over wetenschap, religie en politiek. Juist deze spelregels vormen, naar ik meen, de enige Verlichtingsidealen die boven elke discussie verheven zijn. Het gaat maar om een kort lijstje: vrijheid van meningsuiting, vrije toegang tot de media, vrije toegang tot verzamelde kennis en brede verspreiding van die kennis, en ten slotte een vrij, publiek debat. Die spelregels garanderen hoogstens de totstandkoming van intersubjectieve waarheden. Ze kunnen nooit aanspraak maken op absolute geldigheid, Aan die spelregels mag echter niet worden getornd. We hebben immers geen betere. |
|