zijn voor de subjectieve aspecten ervan. Het fenomeen wordt trouwens in sommige culturen ontkend.
Ik loop de antwoorden nog even door en schuif haar het formulier ter ondertekening voor. Uit het aanpalende kantoor klinken de stemmen van mijn collega's. Ik vang iets op over luchtbanden en vergrendelbare zwenkwielen. Een gevoel van misselijkheid overvalt me. Ik ben de enige man op de sociale dienst, dit werk trekt blijkbaar alleen nog vrouwen aan.
Ik vraag Michidma pro forma of zij nog iets toe te voegen heeft aan haar getuigenis. Ik schenk haar een bemoedigende glimlach. De asielzoeker moet zich kunnen uiten als hij daar nood aan heeft.
Ze schuift heen en weer op haar stoel in haar donkere jas, die haar van kin tot knieën omsluit als een soutane, terwijl ze zenuwachtig haar sigaretjes telt. Dan begint ze te praten, snel en met een vastberaden uitdrukking op haar gezicht. Waar heeft ze het eigenlijk over? Ik heb geen zin haar kromme, met Nederlandse klanken doorspekte Engels te ontrafelen. Ik herken het woord eat of meat, maar kan er verder niets zinnigs uit opmaken. Ik kijk op mijn horloge en onderdruk een geeuw.
Misschien heeft ze het over de geringe portie vlees geserveerd in het centrumrestaurant, een immer weerkerende klacht. Op een paar vegetarische sikhs na zijn onze asielzoekers fanatieke vleeseters. Je zou vermoeden dat een wankele sociale status vleesconsumptie in de hand werkt. Je ruikt het als je langs de toiletten van de woonunits loopt: de penetrante geur van de kettingrokende vluchteling-carnivoor.
Ik ben dringend aan een pauze toe.
‘Sigaretje roken, Michidma?’
In de gang loop ik Roton tegen het lijf. Voor ik hem kan ontwijken heeft hij mijn hand gegrepen. Hij noemt mij zijn vriend. Wie anders kan hij hier vertrouwen? Zijn hoffelijkheid is soms stuitend. Sinds hij een witte identiteitskaart (een voorlopige verblijfsvergunning) heeft kunnen bemachtigen, draagt Roton alleen nog keurige pakken en werpt zich op als de beschermer van de sans papiers, meer in het bijzonder de vrouwen.
Zoals verwacht begint hij over de hongerstakers, die na de persconferentie van de vorige avond hun actieterrein naar het restaurant hebben verplaatst. Een goede zet volgens hem, zo drijven ze de druk op. En of ik het spandoek heb gezien? Zijn idee, verklaart hij trots. Hij begrijpt de weerstand van de andere gasten niet; zelf vindt hij het niet erg dat het restaurant nu noodgedwongen gesloten is. Hij knipoogt. ‘Ik heb altijd een voorraadje op mijn kamer, all kinds of food, haha.’
Ik mompel ‘Heel goed, mijn jongen, doe zo voort’, en slaag erin hem af te schepen door in de sanitaire ruimte, enkel toegankelijk voor personeel, binnen te glippen.