| |
| |
| |
| |
| |
| |
Nicolien Mizee
Snijden
Na gunstige kritieken op mijn tweede roman en een eervolle nominatie voor een literaire prijs, werd mij gevraagd om een cursus verhalen schrijven te komen geven aan de Volksuniversiteit in mijn woonplaats. Mijn twaalf leerlingen liepen op winteravonden gehaast de uitgesleten marmeren trappen op, denkend aan het verhaal waar ze een week aan gewerkt hadden, tot hun ontzetting bemerkend dat ideeën, zo diepzinnig zolang ze nog niet geformuleerd waren, op papier alle glans verloren.
In het lokaal lagen de twaalf verhalen als lijken op de snijtafel: naakt en vol rode strepen. Aanvankelijk gaven de technische handgrepen die ik mijn leerlingen bood weinig troost, maar na korte tijd merkten ze tot hun stijgende opwinding dat het leven terugkeerde in hun proza, dat geen enkel voorval te gering was om waargenomen en beschreven te worden en dat de meest persoonlijke beschrijving altijd de meest accurate was.
Na tien lessen nam ik afscheid met een kus die, naar ik hoopte, de bevrijden beloonde en de verwarden troostte.
Afgelopen herfst begon er een nieuwe cursus. Zoals altijd vroeg ik de aanwezigen om zich kort voor te stellen. Eén voor één streepte ik ze af op de presentielijst.
‘Er moet nog een zekere meneer Lansinck komen,’ zei ik. ‘Hoewel er vaak één spookleerling bij zit, iemand die op de lijst blijft staan, maar nooit komt opdagen.’
Op dat moment ging de deur open. De man die binnenkwam had opvallend zilverwit haar, met een bijna blauwe weerschijn. ‘Excuses voor mijn late komst,’ zei hij, ‘er stond een file voor de Velsertunnel.’
‘Meneer Lansinck,’ zei ik.
‘Victor,’ zei hij. Hij gaf me een hand, liep de klas in en ging zitten.
Hoewel we de eerste les altijd afspraken elkaar te tutoyeren, vergiste ik me bij Victor een paar maal, want hij had zo'n dandy-achtige zwier over zich dat ik in de hoofs beleefde manieren van mijn jeugd verviel, iets wat
| |
| |
me wel vaker overkomt als ik me niet op mijn gemak voel of in het gezelschap ben van deftige mensen. Wat overigens vaak samengaat, want ik heb een steeds grotere hekel gekregen aan mensen zoals ik.
Hoewel ik me altijd wat onbehaaglijk voelde als Victor de klas binnenkwam, wendde ik me tijdens de lessen steeds vaker tot hem. Hij had niet alleen een prettige stem, een scherp analytisch vermogen en aangename manieren, maar ook een verbazingwekkende kennis van allerhande onderwerpen, zoals lasso werpen, vooroorlogse verwarmingen of het trancheren van kalkoenen. Soms vroeg ik me af hoe ik ooit les had kunnen geven zonder Victor, en toen hij een keer niet kwam opdagen, was ik zowel opgelucht als teleurgesteld.
Dat jaar schreef een plaatselijke krant een kerstverhalenwedstrijd uit. Mijn leerlingen wilden er de laatste drie lessen aan besteden. Ik aarzelde. Lang aan één verhaal werken leidde onherroepelijk tot frustratie, waarbij ik als een helse vroedvrouw aan hun te vaak herschreven, maar gemankeerde scheppingen stond te trekken. Uiteindelijk gaf ik toe en in de daaropvolgende dagen ontving ik per mail het ene na het andere kerstverhaal. De negende les gaf ik aanwijzingen, de laatste les besprak ik de herschreven versies.
‘Jij moet je verhaal beslist insturen,’ zei ik tegen Victor. ‘Het is heel goed. Alleen het einde moet je weglaten.’
‘Maar zwanen zijn een goddelijk symbool,’ zei Victor. ‘Die zwanen in de poel maken het tot een kerstverhaal.
Zie je niet waar het over gaat? Ziet niemand dat van jullie? Die twee mannen bij dat water zijn identiek, maar de hoofdpersoon ziet het zelf niet! Die ene man geeft de andere te drinken, dat is het enige verschil. Dat maakt het ook tot een kerstverhaal.’
Ik werd ongeduldig. ‘Victor, zwanen weglaten. Dan is het volmaakt.’
‘Ik heb altijd moeite met het verzinnen van een slot,’ zei hij.
‘Dat is geen kwestie van verzinnen,’ zei ik. ‘Dat is een kwestie van wéten. Er is altijd maar één beste oplossing. Wanneer je dat durft te geloven, openbaart die zich vanzelf.’
De klas begon te lachen en ik zag ineens dat ik met twee vuisten in de lucht sloeg.
‘Als ik win, wordt het verhaal gepubliceerd,’ zei Martin. ‘Maar mijn moeder zou zich erin herkennen, en ik wil haar geen verdriet doen. Wat moet ik doen?’
Martins verhaal maakte geen kans om te winnen, dus ik zei: ‘Schrijven gaat altijd voor.’
‘Wat vonden je ouders van je eerste boek?’ vroeg Oktay.
‘Mijn ouders wilden mij niet meer zien,’ zei ik. ‘Mijn vader is vorige week trouwens overleden.’
| |
| |
Dat wisten ze wel, want ik had de les vanwege de begrafenis moeten verzetten.
Om elf uur 's avonds kwam ik thuis. Ik draaide mijn tas om, zocht al het werk van mijn leerlingen uit en legde het in de bak voor het oud papier. Ongedurig liep ik door mijn kamer. Ik voelde me eenzaam en zette de computer aan. Er was een mail van Victor. ‘Die Zwarte Poel bestaat echt en de zwanen ook. Ga je een keer met me mee? Je hebt er in ieder geval de goede schoenen voor.’
Ik schrok van die laatste opmerking. Al die weken had ik geprobeerd me netjes te kleden voor de lessen, maar schoenen zaten zo laag. Wat zou Victor nog meer gezien hebben? En waarom zou ik met hem het bos in gaan? Dat kon uiteindelijk alleen maar leiden tot nog meer gewandel, uiteindelijk zou Victor mijn slaapkamer willen binnenkomen en moest ik hem zeggen dat hij zich vergist had. Dan had ik hem helemaal voor niets keer op keer door die Velsertunnel laten komen.
Ik had het gevoel dat ik Victor moest waarschuwen, maar vond het ook weer eigenaardig om over seks te beginnen terwijl hij alleen nog maar over bos en beemd sprak.
‘Graag,’ schreef ik. ‘Wanneer gaan we?’
Twee weken later reed Victor voor in een kleine, groene auto. We reden door Overveen naar de Waterleidingduinen. Victor parkeerde de auto, ging op de rand van zijn stoel zitten, draaide een kwartslag en maakte zijn veters los.
Ik stapte uit en was op mijn hoede, want ik kende geen mannen die hun schoenen verwisselden en vroeg me af wat er verder nog allemaal ging komen.
Sneeuw en modder dwongen ons zo nu en dan achter elkaar te lopen. Victor had een verrekijker om z'n nek en toonde me kramsvogels, kuifeenden en de wilde zwanen die hij in zijn kerstverhaal beschreven had. Het waren mooie beestjes met een felgele, rechte snavel die uitliep in een scherpe punt. Ik genoot ervan hem te horen praten.
‘Ga je straks ook vertellen over korstmossen?’ vroeg ik.
Bezorgd keek hij me aan. ‘Loop ik te veel te schoolmeesteren?’
‘Niets hoger voor een man dan schoolmeester,’ zei ik.
‘En wat is het hoogste voor een vrouw? Schrijfster?’
‘Verpleegster.’
Een tijdje liepen we zwijgend naast elkaar.
‘Je zegt het wel als je koffie wilt,’ zei Victor.
Victors kennis van de natuur en de manier waarop hij takken voor me opzij hield, hadden indruk op me gemaakt.
| |
| |
‘Ik dacht dat jij de leiding had,’ zei ik.
‘Dan lopen we door naar de Oase,’ besloot hij.
Toen we daar om vijf uur binnenkwamen, hadden we stijve, pijnlijke kaken van de kou. Omdat we nu ineens recht tegenover elkaar zaten en de conversatie op gang moest komen, was de stemming even gedwongen. Victor bestelde een glas port.
‘Woon je al lang in Velsen?’ vroeg ik.
Hij trok één wenkbrauw op. ‘Velsen?’
‘Je zei de eerste les toch dat je door de Velsertunnel moest komen?’
‘Toen kwam ik vanuit mijn werk.’
‘Wérk jij dan?’
‘Zie ik er zo oud uit?’
‘Nee... Ik dacht dat je rijk was. Dat je in een groot landhuis woonde en zo nu en dan de serredeuren opende om in de tuin een roos af te knippen.’
Victor lachte. ‘Je beschrijft mijn vader. Ik ben gedaald op de maatschappelijke ladder. Ik ben maar leraar.’
‘Leraar! Waarin?’
‘Nederlands. Valt het je tegen?’
‘Tegen? Mijn vader was leraar. Mijn grootvader van moeders zijde ook.’
‘Voor mijn ouders gold het leraarschap als iets bijzonder laags. Hoewel het nog altijd erger kon, natuurlijk. Ik nam eens een schoolvriendje mee naar huis. Kees Grottendiek, heette hij. Nu was er in Den Haag, waar we woonden, een slagerij die zo heette. Het stond op een groot bord op de gevel: grottendiek. En zodra Kees naar huis was, werd er próéstend in het telefoonboek opgezocht of het adres van Kees correspondeerde met het adres van die slagerij... En dat was zo. Het was nog een dikke jongen ook.’
‘Waar zou dat nou toch allemaal vandaan zijn gekomen?’ vroeg ik. ‘Waarom zou je geen kaas of vlees of fietsen mogen verkopen? Waarom was dat zo, dat je leraar moest zijn, of architect, of musicus?’
‘Het was een goedlopende slagerij, ze waren misschien rijker dan wij. Maar het deugde niet om op een zichtbare manier je geld te verdienen,’ zei Victor.
‘Zou dat nu nog steeds zo zijn? En om welke beroepen zou het dan gaan? Elke eerste les vraag ik aan mijn leerlingen wat ze voor dagelijks werk doen. Jij was die les te laat, weet je nog? Maar mij valt het op dat er altijd maar een of twee bij zijn met een gewoon beroep zoals leraar of timmerman en dat de anderen dingen zeggen als: “Ik houd me bezig met het procesmatig vormgeven van regionaal aangestuurde projecten in het kader van de culturele sector.” Ik denk dan altijd dat die mensen eigenlijk niets doen. Maar dat zou betekenen dat tachtig procent van
| |
| |
mijn leerlingen niets doet. Dan zou Nederland toch heel arm moeten zijn. Het is een groot raadsel. En de mensen die het asfalt leggen, die de stoplichten vervangen, waar komen die dan vandaan?’
‘Van mijn school,’ zei Victor. ‘Ik geef les op het vmbo. Dat zijn de mensen die het echte werk zullen gaan doen. Maar die zullen niet zo gauw een cursus proza schrijven op de Volksuniversiteit doen. Dat soort mensen ken jij niet.’
‘Jij kunt niet weten met wat voor mensen ik omga,’ zei ik. ‘En om welke reden.’
Victor trok zijn wenkbrauwen op en glimlachte verbaasd.
De volgende dag kocht ik een cd met vogelgeluiden, maar ik luisterde er niet naar. Ik hoopte dat Victor weer van zich zou laten horen.
Dat gebeurde na drie dagen. Hij belde op en nodigde me uit voor een concert. Ik zei direct ja, hoewel ik niet van concerten houd.
Die zaterdagochtend ging ik, zoals elke week, met een paar vriendinnen koffie drinken in de stad. Ik zei dat ik nieuwe schoenen nodig had, en een kwartier later wisten ze alles over Victor. Op hun verzoek toonde ik een stukje van mijn vleeskleurige bh. Die werd met algemene stemmen afgekeurd en we gingen naar een lingeriewinkel.
Ik ging op een stoel in het pashokje zitten en liet me door mijn vriendinnen bh's aanreiken.
‘Je hebt nog echt een meisjesfiguur,’ zei Caro, me opnemend van top tot teen.
We kozen drie bh's uit. Ik wilde er al mee naar de kassa lopen, maar nu moesten er nog broekjes bij gezocht worden.
‘Denken jullie dat ik dit al nodig heb vanavond?’ vroeg ik.
‘Dat hangt ervan af wat jij wil,’ zei Barbara.
‘Als het moet gebeuren, kan het maar beter snel gebeuren,’ zei ik.
Het was die avond druk in de grote hal van het concertgebouw. Er waren veel mensen met wit haar en Victor stond met zijn rug naar me toe, maar ik herkende hem direct. Ik voelde me zo gelukkig dat ik even bleef staan.
Victor draaide zich om. Toen hij me zag trok hij zijn schouders op en rilde even, een gek gebaar bij zo'n grote man. Ik liep op hem af en wilde hem kussen. Maar hij hield me af en zei dat hij verkouden was.
Hij bracht mijn jas weg en we liepen de zaal in.
‘Gaan ze herrie maken, denk je?’ vroeg ik.
Victor sloeg zijn bril open en keek in het programmaboekje. ‘Eerst krijgen we Greensleeves van Ralph Vaughan Williams.
Hij sprak ‘Ralph’ uit of het rijmde op ‘elf’.
‘Reef,’ zei ik. ‘Je zegt “Reef”, zoals bij een reef in het zeil.’
| |
| |
‘Ik weet ook eigenlijk niets van muziek.’ Hij klapte het programmaboekje dicht en legde het op de grond.
‘O, ik ook niet. Mijn probleem is dat ik alleen de melodielijn hoor, en dan wat gerommel daaronder.’
‘Je hoort geen polyfonie,’ begreep Victor.
‘Polyfonie,’ herhaalde ik. ‘Ik kan het wóórd al niet eens onthouden.’
Het zaallicht ging uit en de muziek begon. Maar ditmaal hoorde ik niet eens de melodielijn, ditmaal leek het hele orkest slechts begeleiding bij Victors rustige ademhaling.
In de pauze vertelde Victor over zijn werk. ‘Gisteren hadden twee jongens ruzie, een Somaliër en een Turk. ‘Jij bent zwart.’ ‘Jij bent geel.’ ‘Jij bent poep.’ ‘Jij bent pis.’ Toen zei de Somaliër: ‘Jij bent een aap.’ Ik kwam tussenbeide en zei dat we allemáál familie van de apen waren. Daar kon ik natuurlijk mooi een leerzaam referaatje over Darwin aan vastknopen. Maar vandaag kwam die Turkse jongen op me af en zei: ‘Meneer, dat klopt toch niet wat u gisteren zei over die apen. Want in de koran staat dat we afstammen van Adam en Eva.’ ‘Jongen,’ zei ik. ‘Aan het eind van de gang zit het documentatiecentrum. Daar hebben we zulke mooie boeken over de evolutie. En als je ziet hoe prachtig dat allemaal in elkaar grijpt, hoe alles met alles samenhangt, dan ga je pas écht in God geloven.’
Victor glimlachte, haalde zijn schouders op en zei: ‘Nou ja, zo hoop je maar telkens dat je iets zaait wat ooit ontkiemen zal.’
Hij was heel bleek en zijn voorhoofd was vochtig.
‘Je wordt echt ziek,’ zei ik. ‘Je moest morgen maar thuisblijven.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik ga liever werken dan dat ik de directeur te woord moet staan.’
‘Je hoeft je toch niet te verantwoorden?’ zei ik vol afschuw.
‘Jij bent een vrije vrouw. Jij weet niets van ons, arme loonslaven.’
‘In oude boeken hadden zieke mensen altijd een “crisis”,’ zei ik. ‘Waar is die eigenlijk gebleven? Zou die verdwenen zijn met de uitvinding van de penicilline?’
Maar de bel ging en we moesten terug naar de zaal. Ik kookte van woede omdat Victor had gezegd dat ik niet wist hoe gewone mensen hun geld verdienden. Hij wist niets van mij! En hij wist niets van mijn vriendinnen en van de bh die ik droeg.
Ik werd steeds bozer en na afloop van het concert kon ik geen woord uitbrengen. Ook Victor zei niet veel meer. Hij snoot zijn neus in een grote, katoenen zakdoek zoals mijn opa die vroeger gebruikt had en hij rook uit zijn mond. Op de hoek van de straat gaf hij me een klap op mijn schouder en stapte weg.
Ik liep naar huis, rende de trap op en draaide Victors nummer.
| |
| |
‘Victor,’ zei ik. ‘Waarom gaf je me geen kus bij het afscheid?’
Er viel een zuigende stilte.
‘Ik was zo verkouden. En ik ben zo oud.’
‘Maar had je het wel gewild?’
‘Ja, wat dácht je?’ riep hij schor. ‘Maar jij bent een mooie, jonge schrijfster en ik ben oud.’
‘Maar jij bent toch heel knap om te zien?’ zei ik verwonderd. ‘En hoe oud ben je nu helemaal? Ergens in de vijftig? Ik ben ook al veertig hoor.’
‘Ik ben vierenvijftig. En een half. Je dacht dat ik rijk was. Je weet niets van me.’
‘Ik kan je toch zien?’
‘Ben ik dik?’
Ik begon te lachen. ‘Mag ik naar je toe komen?’
‘Nu?’ riep hij geschrokken.
‘Een andere dag dan?’
‘Kom woensdag,’ zei Victor.
Het duurde lang voordat het woensdag was. Schrijven lukte niet. Ik liep rusteloos door mijn huis en keek vaak in de spiegel.
Tijdens de koffieochtenden op zaterdag vertelden mijn vriendinnen vaak over hun liefdesavonturen. Het was altijd hetzelfde: er was een man en die man was heel bijzonder. Of nee, niet de man was zo bijzonder, maar het gevoel was zo bijzonder: een gevoel van verbondenheid. Het was een nieuw, onbekend gevoel dat ze nog nooit zo ervaren hadden. Op dit punt in het verhaal begonnen de anderen geestdriftig te knikken: zo was het precies, dat gevoel van verbondenheid dat niet in woorden te vatten was!
Na een paar weken viel er steevast een kleine onaangenaamheid voor. Vaak had het met een cadeautje of een schoonmoeder te maken. De man wilde er niet over praten. Of nee, hij wilde wel, maar hij kon het niet omdat hij iets niet begreep. Eenmaal op dit punt van het verhaal aangekomen, ging het razendsnel: ‘niet’ werd ‘nooit’, het ene voorval stapelde zich op het andere tot de hemel volledig verduisterd was en het schip gekapseisd.
Jaren en jaren had ik naar deze verhalen geluisterd zoals ik het werk van mijn leerlingen nakeek: ik zag wat er stond maar ik zag ook het verhaal dat in de verte lag.
Maar als ik aan Victor dacht, zag ik geen verhaal. Ik zag alleen maar Victor. Nee, dat was niet helemaal waar. Ik dacht ook aan een liefde van lang geleden. Ook toen was het een leraar geweest. Ik was vijftien jaar. Hij was ontslagen en ik was van school gegaan. Een enkele keer kwam ik hem nog tegen. Dan zwaaiden we naar elkaar en liepen vlug door.
| |
| |
Die woensdag waste ik mijn haar, smeerde me in met rozenolie en fietste, bevend van verwachting, naar Victor. Toen ik zijn straat in kwam, barstte ik bijna van plezier en opwinding. De huizen waren lelijk: driveinwoningen met ijzeren garagedeuren en brede ramen. Ik had het altijd idioot gevonden om je huis om je auto heen te bouwen.
Ik belde aan.
Victor deed de deur open, trok me over de drempel, legde zijn handen om mijn gezicht en kuste me op mijn mond.
‘Dag buurman!’ riep iemand.
Victor maakte zich los en deed de deur dicht. Hij hielp me uit mijn jas en liep een trapje af naar de kapstok.
Ik opende de deur aan mijn rechterhand.
‘Nee!’ riep Victor.
Ik zag een werkbank, een snijmachine en zelfs een lintzaag.
‘Je verrast me,’ zei ik. ‘Je leek me geen man die met z'n handen werkte.’
‘Valt het tegen?’
‘Zeker niet,’ zei ik. ‘Dat vind ik mooi, mannen die met hun handen werken.’
‘Kom,’ zei Victor. ‘Ik heb iets op het vuur staan in de keuken.’
‘Is de keuken daarachter?’
‘Nee, dat is een loze deur. Die leidt nergens heen.’ Hij pakte me bij mijn schouders en duwde me de gang weer in. Ik stootte bijna mijn hoofd tegen een wenteltrap met open treden en keek naar boven. ‘Hoeveel etages heb je?’
‘Drie. En twee tussenetages. Het zijn idiote huizen, ik loop de hele dag trappen op en af.’
‘Het houdt je slank,’ zei ik en ik wilde hem beetpakken. Maar hij boog zich voor mij langs, opende een andere deur en duwde me zachtjes aan mijn schouders een grote keuken in, die uitzag op een grote tuin met kale bomen en struiken.
Victor liep naar het fornuis en roerde in een pan.
Ik keek om me heen. ‘Het huis is uit de jaren zestig,’ zei ik. ‘De keukenkastjes uit de jaren zeventig en je hebt in de jaren tachtig het houtwerk geschilderd.’
‘We kochten het in 1972... En ik heb de boel geschilderd na de scheiding. Ja, dat klopt allemaal wel.’ Hij pakte een fles wijn. Het viel me weer op hoe soepel hij zich bewoog met die brede schouders, bijna als een danser.
‘Hoeveel vrouwen heb je gehad?’
‘O hemel, even denken.’ Hij bewoog één voor één de vingers die om de fles gevouwen zaten en ging toen over op zijn andere hand. ‘Als we de echte wanhoopsgevallen niet meerekenen... Zeven.’
| |
| |
‘Zeven!’ riep ik. ‘Zéven vrouwen?’
‘Dat is toch niet zo veel? In dertig jaar? Je weet toch hoe dat gaat?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Nee, ik weet niet hoe dat gaat.’
Er klonk een korte reeks doffe knallen. Victor zette de fles op het aanrecht. ‘De saus is ontploft,’ zei hij. ‘Ik houd van de magnetron, maar ik kan er niet mee omgaan.’ En hij verdween de bijkeuken in.
Victor had lamsvlees met koriander bereid, een kruid dat ik zelf nooit gebruik omdat het me doet denken aan de ongewassen mensen in de huizen waar ik schoonmaak.
‘Heb je nog iets gehoord van die Turkse jongen met zijn evolutietheorie?’ vroeg ik. ‘En hoe liep het eigenlijk af tussen jou en Kees Grottendiek?’
Hij rilde en keek me aan met een beschaamde glimlach. ‘Die heb ik als een blok laten vallen.’
De telefoon ging. Victor stond op. ‘Ik zal het kort houden.’
Hij nam de hoorn op, zei zijn naam en werd op slag een andere man.
‘Is hij weer in de fietsenstalling geweest? O, dat vind ik heel erg. Is Mieke érg geschrokken? Ja natuurlijk... nee, het is verschrikkelijk. Mevrouw, denkt u toch niet dat het beter is dat we aangifte gaan doen? Nee, Mieke moet geen aangifte doen, ú kunt aangifte doen! Zal ik meegaan? Mevrouw, u moet níét op eigen houtje naar die jongen toe gaan. Ik ken dat gezin... daar moet u niet naartoe...’
Victor sprak dringend, liep heen en weer en zette zijn woorden kracht bij met de gespreide vingers van zijn linkerhand.
‘Ik geef u nu het nummer van de wijkagent en de maatschappelijk werkster... Ik heb die jongen dat pasje alláng afgenomen, maar u weet hoe het gaat, ze glippen tussen de anderen door. Ik zal voortaan nog beter opletten... En u kunt me gerúst dit weekeind nog bellen hoor! U kunt me áltijd bellen.’
Hij hing op en keek me verwezen aan. ‘Sorry, dit was even heel belangrijk. Dat meisje wordt lastiggevallen door die jongen. Het kind is doodsbang. Wat is er?’
Want ik had tranen in mijn ogen. ‘Je was groots,’ zei ik. ‘Kom hier.’
‘O,’ zei Victor verlegen. Hij pakte mijn uitgestrekte hand en liet zich kussen. Toen leidde hij me de keuken uit, de trap op. In de gauwigheid liet hij me het huis zien: de computerkamer, de strijkkamer, de pianokamer. Het was overal schoon en netjes, maar alleen de huiskamer was echt behaaglijk. De wanden waren bedekt met boekenkasten en er lag een ouderwets kleed op de vloer.
Opnieuw ging de telefoon.
Victor pakte de hoorn. ‘Hoi Sjon... Ik neem je even beneden, dan maak ik meteen even thee...’
Hij legde de hoorn naast de haak en liep vlug naar beneden, blijkbaar
| |
| |
zonder te beseffen dat ik nu zonder enige moeite het gesprek kon volgen. Sjon praatte plat en was moeilijk te verstaan, maar Victors stem was glashelder.
‘Wat erg van je moeder... En zo plotseling... Zeg, mag ik je later terugbellen dit weekeind? Ik heb bezoek... mijn schrijflerares, je weet wel... Ja héél goed, anders was ze hier niet... Ze is boven... Ja, ze is heel bijzonder en ze weet precies wat ze wil... Ik wil gauw terug... Ja, ik zorg dat morgen alles er staat.’
Met het theeblad in zijn handen kwam hij de deur weer in. ‘Sorry, dat was Sjon. Z'n moeder is ineens heel slecht. Maar ik zei dat jij er was.’
‘En ik ben heel bijzonder en ik weet precies wat ik wil,’ zei ik ernstig en ik maakte een hoofdbeweging naar de losliggende hoorn.
Tot mijn verbazing schrok Victor heftig.
‘Rustig aan,’ zei ik. ‘Je hebt niets onbetamelijks gezegd.’
Opnieuw pakte hij mijn gezicht tussen zijn grote handen en weer nam hij me zo onderzoekend op. Toen duwde hij me zachtjes de kamer uit, de trap op. Hij tilde me op, droeg me de slaapkamer in en legde me op bed. Ik schoof mijn schoenen uit. Victor ging naast me liggen, gleed met zijn hand onder mijn truitje en opende het haakje van mijn bh geroutineerd met één hand. Handig trok hij mijn broek naar beneden, tot op mijn knieën. Hij streelde mijn dijen.
Ik duwde hem weg, ging rechtop zitten en zei: ‘Ik ben in geen vijfentwintig jaar met een man naar bed geweest.’
‘Dan moet je heel precies zeggen wat ik wel en niet moet doen.’
‘Maar ik weet het niet,’ zei ik. ‘Ik weet niet meer hoe het gaat.’ En ik draaide me om, want ik wilde niet dat hij zag dat ik moest huilen.
Victor sloeg zijn arm om me heen en trok me tegen zich aan. Hij ademde rustig en ik voelde hoe zijn buik zachtjes heen en weer ging. Mijn kruis werd warm. Het straalde door naar mijn dijen en mijn buik. Ik draaide me naar Victor en legde zijn hand tussen mijn benen. Ik kuste de dunne huid rond zijn ogen.
‘Even naar de opening zoeken,’ fluisterde hij.
‘Is die niet zoals bij die andere vrouwen?’
Hij begon te lachen en ik legde mijn hand tegen zijn buik, want het schokte zo leuk.
Ik weet niet of het ging zoals bij andere mannen en vrouwen, maar het ging snel en prettig, en toen Victor, met zijn haar over zijn voorhoofd, hijgend, zwetend, beleefd vroeg: ‘O God, mag ik klaarkomen?’ zette ik mijn nagels in zijn billen en riep onstuimig: ‘Ja hoor!’
Later lagen we naast elkaar, warm, bezweet en plakkerig. Victor viel direct in slaap. Hij snurkte licht, en ik gaf hem een duwtje. Ook dat was een gebaar van lang geleden, dat had ik slechts bij één ander ooit ge- | |
| |
daan. Ik voelde hoe zijn zaad langs mijn dijbeen gleed. Het liep door mijn vingers toen ik het tegen probeerde te houden. Ik stond op en liep de gang in, op zoek naar de badkamer. Er waren drie deuren en ik wist niet meer welke de goede was. Omdat ik bang was Victor wakker te maken met al die deuren, liep ik de trap af naar de keuken. Zo nu en dan stond ik stil omdat ik weer een golf zaad naar buiten voelde komen. Dan stak ik mijn hand in mijn kruis en duwde mijn knieën tegen elkaar. Eindelijk was ik beneden. Ongeduldig duwde ik de deur open en deed het licht aan.
Dit was de werkplaats, niet de keuken. Maar ik bleef staan. Mijn oog viel op de deur achterin. ‘Een loze ruimte,’ had Victor gezegd. Een loze ruimte met een zware, ijzeren klink. Zonder aarzelen liep ik met mijn blote voeten over het ruwe beton en trok de klink omhoog.
Nee, dit kan niet, dacht ik.
De deur viel dicht.
Met ingetrokken schouders en ingehouden buik bleef ik staan, wachtend tot het gevaar geweken was. Maar het gevaar zou niet wijken, het bleef daar staan: het hakblok met de messen erop. Vijf bijlen hingen, keurig op een rijtje, aan de muur. En boven lag die grote man rustig te ademen.
Nu wist ik wat ik bij Victor gezocht had: een einde. Elke andere vrouw beleefde keer op keer hetzelfde verhaal zonder ooit verder te komen, maar als ik één keer mijn hart volgde, eindigde ik naakt bij een hakblok.
Hoe lang zouden die andere zeven vrouwen erover gedaan hebben om hier te komen? Keer op keer had Victor geprobeerd om me tegen te houden, maar ik was als een magneet naar die éne ruimte getrokken.
Ik hees mezelf op het hakblok en sloeg mijn armen om mijn knieën.
Mijn blik ging omhoog. Boven de deur hing een groot bord waarop stond: slagerij grottendiek.
Het was vroeg in de ochtend toen de deur openging. Daar stond Victor. Zijn haar zat in de war en er zaten vouwen in zijn gezicht. ‘Wat doe jij hier? Kom daar vanaf.’
‘Ik weet wie je bent,’ zei ik.
Victor pakte mijn arm en trok me van het hakblok. ‘Pak je kleren en ga weg.’
En wat ik ook zei, hij wilde niet luisteren.
Victor, luister naar me.
Ik weet wie jij bent, maar jij weet niet wie ik ben. Anders had je nooit tegen me gelogen, zoals je tegen al die anderen liegt. Je vader was slager
| |
| |
en je leeft onder een valse naam. Je bent geen leraar maar conciërge. Het kan me niet schelen.
Je doet niet open als ik aanbel, je neemt de telefoon niet op. Daarom heb ik dit verhaal geschreven. Ik heb je naam veranderd, niemand weet dat jíj dit bent.
Alleen jij en ik weten het.
Doe alsjeblieft de deur voor me open als ik aanbel.
|
|