menleving bereid een substantieel deel van zijn vermogen op te offeren.
Het tegenstemmetje van de onrechtvaardigheid, dat net als Nozick zegt dat niemand iemand anders iets mag afnemen, al was het ook de staat, verhoogt nog eens de morele waarde van die houding. De ware deugd laat zich pas voelen als zij pijn doet - en toch wordt volbracht, omdat daarbij iets hogers op het spel staat dan die pijn. Dat hogere is de erkenning dat ‘de mens en burger’ - in de formule van de eerste verklaring van diens Rechten - niet eerst een individu en pas veel later, noodgedwongen zelfs, een maatschappelijke werkelijkheid is.
Belastingheffing zegt het omgekeerde. Ze drukt de gezamenlijkheid uit waarin iedere staatsburger a priori opgenomen is wil hij ‘burger’ zijn, en die waarin ieder mens deelt wil hij gelden als lid van de soort. Ze behelst het besef dat het grootste dat een gemeenschap kan voortbrengen, haar beschaving, slechts als een collectief bezit en voorwerp van zorg bestaan kan. De heffing die het individu in welbegrepen eigenbelang slechts als roof kan ondergaan, transformeert zich tot een investering in zijn collectieve menselijkheid: een pleonasme dat reeds aangeeft hoe kunstmatig de idee is dat de mensheid zou zijn opgebouwd uit eenlingen.
De verleiding van die laatste overtuiging ligt bestendig op de loer, en sommige ideologieën maken er hun dogma van. Dan wordt de strijd tegen belastingdruk bijna een mensenrechtenstrijd en moet de staat gedwongen worden tot het functionele minimum waaruit het gemeenschappelijke leven gaandeweg verkwijnt. Dan geldt het ‘ieder het zijne’ niet als een maat van rechtvaardigheid, maar van toeval, gewiekstheid en maatschappelijk geluk - besmuikt geholpen door het feit dat nu eenmaal niet iedereen voor een kwartje wordt geboren.
De democratische belastingheffing brengt het kwartje en het dubbeltje bijeen - of in ieder geval iets verder in elkaars nabijheid. Daarin onderscheidt zij zich van de feodale heffing die het geld (of goederen) van de minderen naar de machtigeren liet stromen - en van de vrijheid-blijheid van het individu die, achter het voorwendsel van gelijke kansen, voornamelijk beantwoordt aan de wet van de zwaartekracht: véél geld trekt méér geld aan.