| |
| |
| |
Edzard Mik
Stilleven met zandhoop
Je weet nooit wanneer ze dat doen, dat ze hun kleine hoofdjes omhoogsteken en vervuld van huiver, met van angst brandende ogen, naar binnen kijken. Ze zijn er ineens, je ziet ze niet aankomen. Ze kruipen onder het keukenraam door. Misschien dat ze elders met als vleugels gespreide armen over de eindeloze galerij rennen, dat geloof ik zeker, maar bij mij kruipen ze onder het keukenraam door, ze krimpen tot marmotten ineen waar mijn huis begint, kruipen knietje voor knietje over het oude, gore beton, richten zich een paar meter verder op en duiken in de stilte van de grijzende hemel gelijk weer omlaag. Soms zie ik ze dan dagen niet, maar het kan ook dat ze me al na een uur weer willen aankijken, hoe ik daar zit in het helle neonlicht van mijn keuken, roerloos op een houten stoel, met bleekblauwe ogen, een blozend gezicht dat als een zon uit een uitwaaierende, geel verschoten baard omhoogrijst.
Ik ben hun afgrond, dat zie ik aan hun gefascineerde ontzetting. Meer dan als ze over de reling hangen, ervaren ze bij mij een duizeling die hen tegelijkertijd aantrekt en doet afgrijzen. Er moet iets zijn in mijn stilzitten, iets in de combinatie van mijn gladde, appelachtige gezicht en het onstuimig woekeren van mijn baard. Ik denk dat ik alles ondergraaf wat zij thuis leren, dat hele disciplinaire systeem van hun ouders, maar ook de zoete ouderlijke liefde, alles wat kinderen in hun bewegingen tot de orde roept en ze productief probeert te maken. Ze zouden zich willen verliezen in de wirwar van mijn baard, ze zouden over de kronkelingen van de baardharen naar binnen willen kruipen, tot in het wenkend verdwijnpunt van hun doodsverlangen.
Eén kindje doet niet mee aan het staren. Zij heeft geen vrees voor mijn baard. Zij kijkt mij altijd met een samenzweerderige blik aan als zij in haar rode gezwollen jack voor het raam langs loopt, haar ogen lichten dan goudachtig op, als van een insect. Soms belt ze aan en laat ik haar binnen. Ze woont op dezelfde galerij, denk ik, maar eerlijk gezegd weet ik niet waarom ik dat denk. Van geen van de kinderen weet ik waar ze wonen, alleen dat ze af en toe hun gezicht laten zien. Mis- | |
| |
schien is ze mijn buurmeisje, heeft ze haar met zaagsel volgepropte aapjes, beertjes en konijntjes aan de andere kant van de muur opeengestapeld. Ik kan me haar daar voorstellen, aan de andere kant van de muur, tussen die pluchen beesten. Hoe ze met haar ruw gespeelde ellebogen steunend op de vensterbank, haar waanwijs kinnetje in de kom van haar handen, net als ik de godganse dag door de tralies schuin naar beneden tuurt.
Als ze bij mij binnenkomt vraagt ze altijd gelijk of ik het ook gezien heb. Natuurlijk heb ik het ook gezien. Het kan je moeilijk ontgaan als je de hele dag voor het raam zit. Ze weet heel goed dat ik om dezelfde reden naar buiten kijk. ‘Ja, hij is weer gegroeid,’ zeg ik dan, mijn immer aanhoudende opwinding hierover camouflerend met een flauw lachje rond mijn mondhoeken. ‘Ik zag het vannacht, het licht van die laatste lantaarnpaal aan de linkerkant is er nu helemaal achter verdwenen, achter die zandhoop. Misschien lag je al op je bedje toen het gebeurde, maar die hoop heeft zichzelf van het laatste beetje licht beroofd, 's nachts is daar nu een groot donker gat, alsof de maan definitief door de aarde is verzwolgen. Ik begrijp wel dat de mensen hier hun gordijnen dichttrekken en hun flat niet meer uit durven gaan.’
En ook zij doet dan haar verslag. Niet dat die hoop snel groeit, elke dag komt er waarschijnlijk maar een beetje bij, er is niet elke dag iets nieuws te vertellen, en soms is haar verslag voor weken hetzelfde, kiest ze zelfs identieke woorden, alsof ze die letter voor letter in haar kleine, blonde hoofdje heeft vastgespijkerd. Maar ze neemt elke verandering waar, ze heeft een ongelooflijk onderscheidingsvermogen. Daarin herkennen we elkaar, we zien scherper, helderder dan andere mensen. Zij is op de lagere galerijen geweest, ze heeft ze allemaal afgelopen, zegt ze. De eerste drie galerijen liggen nu geheel in de schaduw van de berg, van daaruit zie je alleen nog maar zand, een muur van zand, zonder begin, zonder einde, grauw en uitzichtloos als de novemberhemel. Als je daar bent, weet je niet hoe ver dat zand van je vandaan is. De korreligheid brengt je in verwarring; er is korreligheid waarneembaar, of op zijn minst een indruk van korreligheid, maar je weet niet hoe groot de korrels zijn, dus ook niet hoe ver je ervanaf bent, en wat dat eigenlijk inhoudt: korreligheid. Ze zegt dat je duizelig wordt als je er te lang naar kijkt en dat ook je gedachten ervan gaan draaien. Alleen als je je hoofd in de nek legt, zie je hoog boven je een smal lint van zilverachtig licht dat zich tussen de flat en het zand probeert te wringen.
Vanaf de vierde galerij zie je het licht als een mantel om de logge zijkanten glippen; pas daar krijg je het besef dat het een berg zand is die het uitzicht wegneemt, ergens eindigend in een hoogste punt.
| |
| |
Want hoe groot en uitgestrekt een zandhoop ook is, hij heeft altijd een hoogste punt, en dat geeft hoop. Het meisje zegt dat dat hoogste punt inmiddels de zevende verdieping heeft bereikt. Ik geloof haar graag, maar ik kijk er vanboven tegenaan, ik kan alleen maar zeggen dat ik hem dichterbij zie komen, vroeger uiterst traag, zo traag als continenten uit elkaar drijven, maar de laatste jaren steeds sneller, sinds kort zelfs van dag tot dag omhoogrijzend, met kristallijne korrels die door een onbestemde, massieve druk van onderaf langs de flanken omlaag rollen, en zo voor een moment de illusie geven van een eigen, van de rest onderscheiden leven.
En omdat ik hoog zit, vertelt het meisje me wat er beneden precies gebeurt. Hoe de struiken, die dertig jaar geleden met doodsverachtend optimisme zijn geplant, één voor één bedolven raken, hoe ook de kruinen van een paar bomen tot en met het laatste, in de wind trillende twijgje zijn verdwenen, hoe het zand zich over de stoep en de vakken van het parkeerterrein welft en inmiddels tot aan het fundament van de flat is gekomen. Het meisje zegt dat het zand al onder de glazen toegangsdeur door stroomt. Wie naar buiten wil - en dat wil bijna niemand meer - moet telkens uit alle macht, met zijn volle, levende gewicht, de deur tegen de opeenhoping van zand in openduwen, zodat de onderkant een kwart cirkel ervan wegveegt. Je kunt dan nog net langs de gevel de zijkant van de flat bereiken, en vervolgens, wadend door stekelig struikgewas, ook de onverwachte opluchting van een straat die recht en geasfalteerd van de flat af loopt.
Ze blijft vaak nog even bij mij aan de keukentafel zitten, het meisje, en samen wachten we dan tot de vrachtwagens van de plantsoenendienst in de verte met een lijzige bocht de straat indraaien. Ergens achter de berg stappen ze uit, dat kunnen we nooit zien, maar ineens duiken ze overal op en klimmen in wijdvallende oranje overalls, de spade over de schouder, tegen de helling omhoog. Ze scheppen dan met halfslachtige zwaaibewegingen wat zand naar beneden, lijken niet goed te weten waar te beginnen, missen de overtuiging dat ze de uitdijende zandhoop werkelijk de baas zouden kunnen zijn. En dat kan ook niet, want onder hun voeten groeit hij gelijk weer aan, en nooit hebben we mogen meemaken dat er met die spaden ook maar een laagje van was afgeschraapt.
Ze zijn meestal de hele dag bezig, ten minste tot vier uur. We hebben ze ook een enkele keer 's avonds zien scheppen, van de kanten beschenen door schijnwerpers, het omhooggeworpen zand als een vonkenregen in het felle licht. Maar altijd wordt uiteindelijk het zweet op het voorhoofd gedept, gaat de spade weer op de schouder, en dalen de mannen vermoeid door de vruchteloosheid van hun arbeid de berg
| |
| |
af. Ze zijn het gewend geraakt dat hun scheppen weinig uithaalt, het is al vele jaren zo. Iedereen is eraan gewend geraakt, aan die berg. De inspanningen om hem te verwijderen zijn minder en minder geworden, ik geloof dat men met de berg heeft leren leven. Je zou je zelfs kunnen voorstellen dat de mensen in de flat blij zijn hun uitzicht te verliezen. Deze flat had een teveel aan uitzicht: aan de ene kant de stad met al haar aandoenlijke daken, haar gekrioel en ondermaanse bezigheden, aan de andere kant de grazige weilanden en stram over het landschap marcherende hoogspanningsmasten, alles eindigend bij de onverbiddelijke lijn van de horizon en de ontelbare lijken die daarachter liggen opgestapeld; wie kan dat dag in dag uit aanzien, wie kan zoveel relativering van zijn eigen, bekrompen bestaan verdragen?
Ons kan het afnokken van de werklui in ieder geval niet teleurstellen. Het meisje voelt zich in het geheel niet bedreigd door het zand. Haar ogen beginnen te glinsteren, haar handen te trillen, elke keer als zij met mij over het zand praat. Het maakt haar vrolijk dat de zandhoop zwelt, dat hij het geploeter van de mannen in de oranje pakken vergeefs maakt, en dat hij het schamele decor van haar kleine wereld toedekt en langzaam maar zeker met zijn onverschillige massa aanschurkt tegen de flat waarin het lot haar heeft ondergebracht.
Ze probeert me wel eens te pesten, 's ochtends, als ik nog in bed lig. Ze belt dan drie keer aan, lang, dwingend, en roept door de deur: ‘Hij is weg! Hij is weg! Doe open, hij is weg!’ Ik speel het spelletje mee. Vlieg uit bed, trek mijn pyjama aan, ren door de gang, ruk in geveinsde paniek, met opengesperde ogen, de deur open. Daar staat ze dan, schaterend tegen een uiteengeslagen wolkenlucht, achter haar als altijd het wassende zand.
We weten beiden dat die berg niet zomaar kan verdwijnen. Alleen ik zou dat kunnen doen, de zandhoop laten verdwijnen. Maar behalve het meisje en ik weet niemand dat, en dus wordt er geen beroep op mij gedaan. En omdat ik er zelf niets aan doe, niets aan wil doen, groeit die hoop elke dag verder. Het is nu moeilijk voor te stellen dat hij zo'n dertig jaar geleden - toen de flat gebouwd werd en ik als fris geschoren jongeman, weliswaar zonder werk maar met alle mogelijkheden van de wereld, hier op de bovenste etage mijn intrek nam - waarschijnlijk niet meer dan een molshoop was in de ruigte van een vergeten stukje grond.
Hoe kon ik weten van die kleine oneffenheid, hoe kon ik weten dat ik de oorzaak was van zijn groeien? Dat is me pas jaren later duidelijk geworden, toen ik bij het aansteken van het gasfornuis mijn baard aan de vlam van de aansteker had geschroeid. Laat ik eerst vertellen dat ik vanaf de eerste dag in de flat mijn baard had laten staan. Ik had
| |
| |
de moed niet meer mij te scheren, ik weet niet waarom. Ik denk wel eens: misschien raakte ik verlamd door het adembenemende uitzicht en het besef dat er in deze volmaakt geordende wijk met zoveel afgepaste, nadrukkelijk geconserveerde leegte niets meer te verlangen viel. Feit is dat ik nooit mijn flat uit kwam, nooit met de lift afdaalde om de post uit mijn postvakje te halen, de boodschappen door de buurvrouw liet doen, en kleren, boeken en huishoudelijke apparaten bij een postorderbedrijf bestelde.
De dag na het ongeluk met mijn baard was uit de zandhoop een forse hap genomen. Het duurde maanden voordat baard en zandhoop aangegroeid waren en hun gebruikelijke, inerte vorm hervonden hadden. Eén keer heb ik, met kloppend hart alsof ik een doodzonde beging, een plukje haar uit mijn baard getrokken en afgeknipt. Weer was ook de zandhoop pijnlijk aangetast. Ik wist toen dat het groeien van de één het groeien van de ander uitlokte, alsof baard en zandhoop zich in elkaar spiegelden.
Het schenkt mij een diepe bevrediging de zandhoop te zien groeien. Het zet iets recht, het stelt zich tegenover het afbrokkelen van mijn onbeweeglijke leven. Ik weet niet hoe lang ik nog zal bestaan. Ik heb langzamerhand de leeftijd dat het elke dag voorbij kan zijn. Ik heb weinig hoop, weinig verlangens. Ik heb eigenlijk maar één verlangen, noem het maar een laatste wens. Ik zou nog willen meemaken dat de zandhoop ook mij het uitzicht geheel beneemt. Dat het zand de hoogste galerij bedekt en dat het opklimt tegen de ramen. En als ik uiteindelijk ineenzak achter de keukentafel, wil ik dat hij samen met mijn baard nog een paar dagen doorgroeit, zodat met de laatste zandkorrels ook het laatste glimpje licht uit mijn keuken zal verdwijnen.
|
|