| |
| |
| |
Boeken
Jan J. Boersema
Kanttekeningen bij het non-debat over ID
Opmaat
Afgelopen voorjaar had minister van Onderwijs Maria van der Hoeven een gesprek met Spinoza-prijswinnaar en biofysicus Cees Dekker en daarvan deed ze verslag op haar weblog. Op zichzelf een aardige en eigentijdse manier om de samenleving bij het politieke werk van alledag te betrekken, maar het kan onvermoede effecten hebben. Uit het verslag werd duidelijk dat Dekker, behalve over zijn specialiteit, de nanotechnologie, met veel verve over zijn affiniteit met het gedachtegoed van de Intelligent Design (id) had verteld en dat de minister daar zeer in geïnteresseerd bleek te zijn. Tekende zich hier een wetenschappelijk verdedigbare middenpositie af tussen het creationisme dat vasthoudt aan het orthodoxe scheppingsgeloof en het moderne evolutionaire denken? Ze liet blijken over deze materie en meer in het algemeen over de relatie geloof en wetenschap een maatschappelijk debat te zullen entameren. Ook voorzag ze consequenties voor het biologieonderwijs.
Haar opvattingen en plannen bleven niet onopgemerkt. Een lawine aan reacties kwam op gang. Voor de minister viel er weinig meer te entameren. De media sprongen erbovenop, het regende ingezonden stukken, redactionele commentaren en zelfs Kamervragen bleven niet uit, uiteraard van d 66. De minister zal ook niet gedacht hebben dat ze nog eens het gerenommeerde wetenschappelijke tijdschrift Science zou halen. En toch zien we haar in het nummer van 3 juni afgebeeld in een nadenkende pose onder de kop ‘Is Holland Becoming the Kansas of Europe?’ Kansas, het bolwerk van creationisme waar rechtszaken zijn gevoerd om de evolutieleer uit de scholen te houden.
| |
| |
De schrijver van het stuk, Martin Enserink, weet het niveau van het id-debat, zoals dat tot die tijd in ons land gevoerd is, goed te typeren. ‘Als de minister haar zin krijgt zal Nederland afzakken naar het peil van het ultraconservatieve Kansas,’ zo beluistert hij in de Tweede Kamer. ‘Wil ze terug naar de Middeleeuwen?’ leest hij in een NRC-redactioneel. ‘We moeten altijd waakzaam zijn, want ook in Nederland lopen veel mensen rond die zó bereid zijn om Darwin te castreren,’ tekent hij op uit de mond van geneticus Ronald Plasterk, die samen met biochemicus Piet Borst tot de felste opposanten van id behoort. Tot nu toe dus een non-debat met een hoog Pavlov-gehalte.
De meeste geluiden waren sterk anti-id, ongehoord fel en nogal eens op de persoon. De twee Nederlandse wetenschappers die zich positief over id hadden uitgesproken, Dekker en zijn vu-kompaan de wiskundige Ronald Meester, moesten zich overal verantwoorden, ze kwamen aan werken nauwelijks meer toe. Toen ze begin juni een bundel met artikelen over id aanboden aan (inderdaad) minister Van der Hoeven, was het zaaltje te klein en het boek meteen uitverkocht. Op die bijeenkomst mochten de aanwezigen ook de ‘coming out’ van eo-coryfee Andries Knevel beleven. Hij bekende daar ‘en public’ niet langer creationist te zijn, maar id'er, voor hemzelf en voor insiders een betekenisvol verschil. De paar mensen die al wat langer met de discussie over id bezig waren, zagen het allemaal met verbijstering aan.
In dit artikel wil ik allereerst kort de inhoudelijke kern en herkomst van het id-concept schetsen, vervolgens een voorlopige balans van het (on)debat opmaken en daarbij ook ingaan op de felheid en toon in de verschillende bijdragen, en ten slotte een suggestie doen voor een vervolg van de discussie. Of er een serieus vervolg komt, is overigens de vraag. Inmiddels lijkt alles al gezegd, de stellingen zijn over en weer betrokken en de vraag rijst of een maatschappelijk debat nog zin heeft en zo ja, waarover het dan moet gaan.
| |
Inhoud
De gedachte dat deze werkelijkheid niet toevallig is ontstaan, maar dat er een bepaald ontwerp aan ten grondslag ligt, is al heel oud. Al net zo oud is trouwens de gedachte dat, als er sprake is van een ontwerp, er ook een ontwerper moet zijn, of deze ontwerper nu God (christenen, moslims), Demiurg (Plato), Kosmische Intelligentie (de stoïcijnen), Klokkenmaker (ds. Paley) of de Opperste Bouwmeester van het Heelal (Abraham Kuyper) genoemd wordt. Nu leek de gedachte aan een ontwerp en een ontwerper sinds de onstuitbare op- | |
| |
mars van de evolutietheorie binnen de wetenschappelijke wereld nagenoeg verdwenen, maar door recente publicaties van twee Amerikanen, de biochemicus Michael Behe en de wiskundige William Dembski, lijkt daar verandering in gekomen. Beiden komen op wetenschappelijke gronden tot een herwaardering van het concept ‘design’. Ze ontkennen de werkzaamheid van evolutie niet, maar stellen kortweg dat intelligente oorzaken onmisbaar zijn om het ontstaan van sommige complexe structuren, bijvoorbeeld een bacteriële zweepstaart, in de natuur te verklaren. Darwinistische mechanismen schieten hier tekort volgens de aanhangers van id.
Nu was het darwinisme met de regelmaat van de klok mikpunt van religieus gemotiveerde kritiek, maar met de publicatie van de Berkeley-jurist Phillip Johnson (1991), die wel als vader van hete id wordt gezien, en met name door de boeken van Behe en Demski, verschoof het accent naar de wetenschap en leek er een alternatief te komen.
De theorie van id rust op twee kernconcepten. Het eerste, irreducible complexity, onherleidbare complexiteit, is afkomstig van Behe (1996) en betreft het feit dat er ingewikkelde structuren zijn waarin alle onderling samenhangende onderdelen goed moeten werken, wil het geheel kunnen functioneren. Vroeger was het oog hiervoor paradigmatisch, maar nu fungeert de bacteriële zweepstaart, de flagel, als zodanig. De aandrijving van de flagel blijkt een ongelofelijk complex proces. Er hoeft maar één schakeltje te ontbreken of kapot te gaan en de hele motor functioneert niet meer. Het lijkt een alles-of-niets-systeem, en niet af te leiden uit voorlopers die minder complex zijn. Hoe kan zoiets dan via een blind kansspel en geleidelijk geëvolueerd zijn, vragen id'ers zich af? Dit brengt ons op het tweede kernconcept, complex specified information (csi), dat vooral is uitgewerkt door Dembski (1998, 1999, 2002). Hij stelt dat de kans op sommige complexe structuren zo onwaarschijnlijk klein is dat deze niet door toevalsprocessen (willekeurige mutatie en/of toevallige veranderingen in het natuurlijk milieu) kunnen zijn ontstaan. ‘Natural causes cannot account for csi,’ volgens Dembski (in Pennock: 569).
In Nederland is de recente discussie rond id begonnen met een artikel van Dekker en Meester in Skepter (2002). Inmiddels heeft ook de filosoof René van Woudenberg zich bij dit tweetal gevoegd, en na afzonderlijk over het onderwerp gepubliceerd te hebben, ligt er nu dus een bundel onder redactie van alle drie, het eerste Nederlandstalige boek waarin id breed en in zijn historische en filosofische context wordt neergezet. Van koekoek één zang is in de bundel geen sprake, en wat er zoal gezongen wordt, is lang niet allemaal pro-id. Eigenlijk
| |
| |
komt alleen Cees Dekker als onvervalste id'er uit de bundel naar voren, en ook hij blijkt er een van het nuchtere ‘of het echt tot iets leidt, de tijd zal het leren’-soort. Collega-redacteur Meester worstelt vooral met het sleutelbegrip toeval, maar distantieert zich met zoveel woorden van de term id (‘ongelukkig gekozen’) vanwege de haast niet te vermijden koppeling van design met een Designer. Hij spreekt liever van ‘externe informatie’. Van Woudenberg blijft op eigen, filosofisch, terrein door aannemelijk te maken dat toeval en ontwerp elkaar als wetenschappelijke concepten niet hoeven uit te sluiten.
De kernbegrippen zijn over komen waaien vanuit de Verenigde Staten, maar als de bundel één ding duidelijk maakt, dan is het wel dat we hier in Nederland, als het aan de schrijvers ligt, absoluut geen Kansas mogen verwachten. Zij zoeken een open, genuanceerd en vooral wetenschappelijk debat.
| |
Onderscheid
Wat onderscheidt nu deze id'ers van de ‘normale’ kritische evolutionisten? Snijdt de kritiek op het neodarwinisme hout? Kunnen of moeten de feiten die de id-aanhangers in de werkelijkheid aantreffen opgevat worden als ‘sporen van ontwerp’? Kan id als een echt wetenschappelijk alternatief voor het neodarwinisme gelden? Wat zijn de eventuele consequenties voor het onderwijs?
Wie de bundel leest en enigszins thuis is in het onderwerp kan deze vragen - en dat is toch wel verrassend - in beginsel beantwoorden. Zo lijken id'ers zich te onderscheiden van evolutionisten omdat ze bepaalde kritische vragen stellen, bijvoorbeeld over de oorsprong van het leven, over extreem kleine kansen, over de kosmologische constanten of over het geleidelijk ontstaan van ‘onherleidbare complexiteit’. Maar uiteindelijk blijken dat normale wetenschappelijke problemen die ze hooguit wat uitvergroten, wat hun goed recht is. Ze onderscheiden zich hierin niet wezenlijk van kritische neodarwinisten, zie bijvoorbeeld het special issue over ‘hetgeen we niet weten’ dat het wetenschappelijk tijdschrift Science uitbracht ter gelegenheid van het eigen 125-jarig bestaan. Zelfs van de bacteriële zweepstaart, het pièce de résistance van het id, valt niet aan te tonen dat de complexiteit principieel onherleidbaar is en we kunnen het dus beter houden op ‘nu nog onherleidbaar’ of ‘nu nog maar zeer gedeeltelijk herleidbaar’ (zie Arno van 't Hoog 2005).
Nee, het grote punt is dat ze, en dat geldt zeker voor de Nederlanders, enorme moeite hebben met toeval, doelloosheid en het (blinde) mechanisme van de evolutie als dé motor. In de woorden van Cees
| |
| |
Dekker: ‘Het essentiële onderscheid tussen toevalsgedreven darwinisme en intelligent ontwerp is wát de evolutie drijft: zijn dat louter interne materiële oorzaken, of wordt er daarnaast ook externe informatie toegevoegd door een ontwerpende intelligentie?’ Volgens de echte id'ers wijst alles op het laatste en dat is ook precies het heikele punt.
| |
Wetenschap?
Informatie die van buiten wordt toegevoegd en dan ook nog zonder dat we enig idee hebben hoe en wanneer, dat gaat nog beduidend verder dan de opvatting van sommige wetenschappers die menen dat de evolutie wel degelijk een doel kan hebben en/of ‘zelfordenend’ kan zijn. Het gaat ook verder dan wetenschappers die de rol van het toeval ter discussie stellen, zoals Conway Morris, die meent dat alle leven op aarde toewerkt naar een beperkt aantal uitkomsten die ‘besloten liggen in de wetten van de natuur’ (Conway Morris 2004). Trouwens, ook veel evolutionisten menen dat ‘blind toeval’ niet alleen en voortdurend de koers van de evolutie bepaalt, maar dat selectiedruk veel belangrijker is. Bepaalde mutaties en veranderingen kunnen hierdoor selectief bevoordeeld worden zodat er convergentie optreedt in een bepaalde richting. Tussenstadia kunnen daarbij wel degelijk een selectief voordeel hebben, ook al is het systeem nog niet ten volle ontwikkeld. Bestudering van de ontwikkelingsgeschiedenis van het oog heeft dit laten zien, en waarom zou dat in de toekomst voor structuren als de zweepstaart ook niet zo kunnen gaan.
Het aannemen van ‘iets externs’ is strikt genomen niet strijdig met de gangbare wetenschap, want niet te falsifiëren, maar als het ware buitenwetenschappelijk. Een dergelijk postulaat, Dekker spreekt van een haast onontkoombare conclusie, heeft echter geen heuristische betekenis. Het leidt, zo blijkt ook uit deze bundel, niet tot een uitvoerbaar wetenschappelijk program. Het leidt, zo is gebleken, ook niet tot een zinnige discussie, hooguit tot geschamper over wie of wat dat externe dan wel mag zijn. De poging van Dekker, in Biovisie, om deze lacune te vullen leidt evenmin tot vragen die ook al niet door evolutionisten gesteld zijn, of gesteld zouden kunnen worden. Piet Borst, hier wel zakelijk, maakt dat in een reactie voldoende duidelijk. Kortom, naar mijn idee is id geen wetenschappelijk alternatief. Het is, in Dekkers eigen woorden, een luis in de pels.
De redacteuren van de bundel maken in de inleiding duidelijk dat ze geen creationisten zijn. Het is echter de vraag of het grote verschil
| |
| |
dat de Nederlandse id'ers zien tussen hun wetenschappelijke benadering en het creationisme, dat ‘het bijbelverhaal van Genesis als uitgangspunt neemt voor een wetenschappelijke verklaring’, wel zo groot is als zij in hun bundel stellen. De geschiedenis van het creationisme laat zien dat ook daar de claim van wetenschappelijkheid voluit werd gemaakt. Zie hiertoe het mooie boek van de wetenschapshistoricus Ronald Numbers (1993) en de recente studie van Larry Witham (2002).
| |
Waarom zo fel en op de persoon?
Het werk van Behe en Dembski zelf was in Nederland nauwelijks aanleiding tot enig debat, maar het werd anders toen er in 2002 in eigen land wetenschappers bleken te zijn die zich positief over id uitlieten. Plasterk en Borst pakten ze ongehoord hard aan in hun wekelijkse columns. De Leidse hoogleraar Gittenberger, verbonden aan museum Naturalis, sprak ironisch over id'ers als ongelovige Thomassen: ‘ze hebben aan hun geloof niet genoeg, ze willen harde wetenschappelijke bewijzen’. Regelmatig werd op de man gespeeld (‘Dekker worstelt met zijn verleden’, ‘Sinds wanneer weet een wiskundige iets van evolutie?’) Slechts sporadisch en alleen onder strakke regie, ik spreek uit ervaring, kwam er enig debat tussen de spraakmakende opposanten en id'ers tot stand.
Het bontst maakte Gaby van Caulil, de hoofdredacteur van Biovisie, het. Hij introduceerde een Nederlandse variant van het berufsverbot door zich nota bene in een redactioneel te keren tegen het voorstel om Dekker tot lid van de knaw te benoemen. id'ers zouden in dat illustere gezelschap niet thuishoren. Dat Dekker was voorgedragen vanwege zijn eminente wetenschappelijke prestaties, hij is al een paar jaar internationaal de meest geciteerde Nederlandse fysicus, was Van Caulil kennelijk ontgaan. Deze agitatie ging zelfs Piet Borst te ver, Dekker was wat hem betreft welkom in de knaw en ‘als hij gekke dingen gaat zeggen zijn Plasterk en ik er gelukkig ook nog’. Een bescheiden en wijs man, die Borst.
Nadat de minster onbedoeld een ware hype had gecreëerd met haar weblog bleef het karakter van de meeste reacties ongemeen fel en bovendien, zo bleek al in de inleiding, vaak ongenuanceerd. De aanvallen bleven ook regelmatig op de persoon gericht, zij het dat daarbij dit keer de minister werd aangesproken (‘wat wil deze juf, ze moet zich zelf laten bijscholen’). Er kwamen ook meer reacties los van collega-wetenschappers. Zo maakte een aantal hoogleraren van de vu in een groot artikel in de Volkskrant duidelijk hoe solide de evolutieleer in elkaar stak, dat ze het hele id-gedoe onzinnig vonden
| |
| |
en dat het zeker niet als vu-gedachtegoed moest worden gezien.
Hoe is die ongehoorde felheid van de zijde van de evolutionisten te verklaren?
Ik opper een paar mogelijkheden en beoordeel die op hun waarschijnlijkheid.
De eerste is de meest voor de hand liggende. Men is het gloeiend oneens met de argumenten en oprecht boos over de onwetenschappelijkheid van de opvattingen van de id'ers en stelt dat alles daarom publiek aan de kaak. Als verklaring is het echter onwaarschijnlijk en in ieder geval ontoereikend. Onwetenschappelijkheid alleen blijkt zelden een reden om fel van leer te trekken tegen iets of iemand. Er moet iets bij komen, bijvoorbeeld angst dat de bestreden opvattingen tot andere niet gewenste zaken zullen leiden. In dit geval angst voor ‘Kansas’, voor Amerikaanse toestanden: verbod voor het neodarwinisme op scholen, verplichting creationisme of id te onderwijzen; machtige religieuze lobby's die zich met curricula bemoeien, en dergelijke.
Deze angst is in ieder geval regelmatig publiekelijk geuit en kan dus zeker als verklaring dienen. Het maakt ook begrijpelijk waarom men pas in actie komt als het id-virus naar ons land dreigt over te slaan. In Amerika hebben ze wel meer vreemde opvattingen, maar alsjeblieft niet hier. In hoeverre deze angst ook gerechtvaardigd is, valt moeilijker te beoordelen. Duidelijk is dat hij groot onrecht doet aan de opvattingen en de intenties van de Nederlandse wetenschappers die tot nu hierover schreven en spraken. De meeste critici reageerden helemaal niet op hun opvattingen, maar op de ongewenste Amerikaanse toestanden. Verder zal er bij sommigen ook een onderstroom van antireligieuze sentimenten meegespeeld hebben, want hoe de id'ers ook hun best deden om de wetenschappelijkheid van hun argumentatie te benadrukken, het feit dat ze allemaal christen waren kón natuurlijk niet toevallig zijn. En religie, zo is de opvatting van veel Nederlandse intellectuelen, hoort niet thuis in het openbare domein en al helemaal niet in het wetenschappelijk discours. Een non-debat was het resultaat.
Zelf brengen de id'ers een ander punt naar voren ter verklaring van de felle reacties, en dat is de bewering dat de evolutieleer veel meer is dan een wetenschappelijke theorie en eigenlijk gezien moet worden als een levensbeschouwing, een seculiere religie. Dit is een lastig te hanteren argument. Je beweert dat de ander eigenlijk even religieus is, maar het alleen niet wil erkennen. Dat leidt eerder tot woede dan tot een goed gesprek. En terecht, want je moet volgens de regels van een debat alleen opvattingen bestrijden die ook worden aan- | |
| |
gehangen en een opposant niet eerst iets in de schoenen schuiven. De meeste hedendaagse evolutionisten redeneren tamelijk ‘down to earth’ en zien die theorie ‘slechts’ als het beste paradigma om binnen te werken. Maar er zit historisch gezien meer in dan veel evolutionisten willen toegeven. Zo heeft de evolutiegedachte filosofische en levensbeschouwelijke wortels die al ver vóór Darwin te traceren zijn. De wetenschapsfilosoof Michael Ruse bijvoorbeeld, als geen ander thuis op dit terrein, noemt 1700 een verdedigbaar ‘keerpunt’ in het denken over ontwikkeling (2005: 263). Vroege evolutietheorieën waren in het begin van de negentiende eeuw al onderdeel van een politiek ideologische strijd tussen intellectuelen uit Londen en die uit ‘Oxbridge’, zo blijkt uit een fascinerende studie van Adrian Desmond (1989). Ook de toepassing en de veronderstelde reikwijdte van het darwinistische gedachtegoed gaat veel verder dan de ‘feiten’ toelaten, hetgeen weer tegengeluiden uitlokt, bijvoorbeeld in de polemische bundel van Hilary Rose and Steven Rose (2000). Het is in de loop van de tijd inderdaad een mens- en maatschappijvisie geworden, naast en voor sommigen in het verlengde van een wetenschappelijke verklaring voor ‘het ontstaan der soorten’ (Numbers & Stenhouse 1999; Hoßfeld & Brömer
2001; Ruse 1989, 2001, 2005). En in bepaalde varianten dus zeker een ‘secular religion’ (Ruse 2003). Maar je kunt deze hele historische context moeilijk van toepassing verklaren in individuele gevallen.
Nu moet ik, als ik me een kleine uitweiding mag veroorloven, toegeven dat ik die angst voor ‘Kansas’ in bepaald opzicht wel begrijpelijk vind. Meer in het algemeen ben ik heel beducht voor de invloed van ideologie in combinatie met geld(schieters) en juristen op het onderwijs en onderzoek zoals we die met name in de vs zien. De rol van particuliere ‘funding’ is in de vs vele malen belangrijker dan de overheidsfinanciering. Dat geldt eigenlijk voor alles, behalve het leger en de ruimtevaart. Men heeft ook een andere attitude: met eigen, particulier geld ben je pas echt onafhankelijk, met ‘state funding’ niet. Veel donaties dienen inderdaad uitsluitend een algemeen wetenschappelijk belang, zoals kankeronderzoek of nanotechnologie. In die gevallen is er geen bemoeienis met de inhoud van het werk, je kunt hooguit vraagtekens plaatsen bij de selectiviteit van de geldschieters: waarom zoveel voor kanker en nauwelijks iets voor lepra?
Maar in de vs is het ook heel gewoon dat particulieren miljoenen in projecten of instituten steken om daarmee hun eigen levensbeschouwelijke ideeën te verspreiden en verder uit te werken en concurrenten of concurrerende ideeën te bestrijden. De wijze waarop varieert van openlijk via weinig transparant naar geheim en illegaal.
| |
| |
Fundamentalistische geldschieters onderscheiden zich op dit punt weinig van olietycoons, en als we Charles Groenhuijsens observaties mogen geloven, zien we aan de Amerikaanse topuniversiteiten op grote schaal dat het toelatingsbeleid voor kinderen van grote geldschieters, vaak rijke alumni, niet uitsluitend gebaseerd is op intellectuele kwaliteiten. Het is bepaald niet ondenkbaar dat deze beïnvloeding ook in andere landen gaat toenemen, al dan niet vanuit de vs. De Nederlandse overheid en veel universitaire bestuurders geven er geen blijk van dit gevaar serieus te nemen, getuige het enthousiasme dat zij aan den dag leggen om onderzoek en onderwijs ook in ons land in toenemende mate privaat te laten financieren. Nogmaals, de Nederlandse id'ers kun je dit allemaal niet aanwrijven, maar het vormt op afstand wel de context van de angst.
| |
Hoe verder? Onderwijs en maatschappelijke discussie. Onderwijs
Nu er door de minister een koppeling is aangebracht met het biologieonderwijs en met name met het onderwijs aan gelovige moslims, daarover een paar korte opmerkingen.
Op grond van het bovenstaande lijkt me dat id niet in het biologieonderwijs thuishoort. Wel zou het onderwijs in de evolutieleer aan kracht kunnen winnen door deze nieuwe luis in de pels. In het algemeen moet onderwijs niet alleen gericht zijn op hetgeen we weten, maar ook gevoel bijbrengen voor het vele dat we nog niet weten en wellicht nooit zullen weten. Dat geldt overigens ook voor het academisch onderwijs. Beweringen als ‘de evolutietheorie staat als een huis’ (Gittenberger) of de suggestie dat de evolutietheorie in staat is om bijna elk fenomeen bevredigend te verklaren (Jeroen van der Bergh e.a.) staan enigszins in contrast met de fundamentele vragen zoals die bijvoorbeeld in het genoemde themanummer van Science worden beschreven.
Dat de scheppingsleer in de zin van creationisme uit het curriculum van de biologie, waar het tot veler schrik nog in staat, geschrapt moet worden, lijkt me ook evident. De leraren biologie, zo bleek uit een in alle haast uitgevoerd onderzoekje, weten er ook geen raad mee (voor een korte samenvatting verwijs ik naar het artikel van Gaby van Caulil in Biovisie van 3 juni 2005). Wat daarentegen wel een duidelijke plaats in het onderwijs en ook in het biologiecurriculum verdient, is het verschijnsel religie als uiting van menselijk sociaal en individueel gedrag, misschien wel het meest typerende en onderscheidende men- | |
| |
selijk gedrag. De vraag waarom we in alle tijden en in alle culturen religie zien, lijkt me ook biologisch van belang. Kunnen we dat wel afdoende verklaren met behulp van evolutionaire principes?
Voor het onderwijs over ‘het ontstaan van alles’, bijvoorbeeld in het leerhuis, lijkt me de eerder genoemde bundel van Dekker c.s. wel een aanwinst. Bijna alles wat erin staat over de geschiedenis van het idee van design, aan kritische analyse van het evolutionaire denken of over het begrip ‘ontwerp’, is de moeite waard en bijzonder nuttig als men kritisch denkende leerlingen wil opleiden. Wel doet men er dan goed aan om er de boeken van Numbers, Ruse en Witham naast te lezen.
De koppeling van dit onderwerp met het onderwijs aan moslimleerlingen die de evolutieleer afwijzen levert mijns inziens geen nieuwe argumenten voor de inhoud van de leerstof op. Deze leerlingen en studenten dienen hetzelfde onderwijs te krijgen als ieder ander, rekening houdend met de vrijheid van onderwijs zoals we die in Nederland kennen.
| |
Debat, maar waarover?
Afsluitend nog twee opmerkingen over het gewenste debat.
Allereerst het wetenschappelijke debat, dat de schrijvers van de bundel nadrukkelijk zeggen te zoeken. In dat verband hadden ze er goed aan gedaan ook religiewetenschappers aan het woord te laten in hun bundel. En dan met name over de plaats van scheppingsverhalen in verschillende culturen, de religieuze bedoeling van dit soort oorsprongsverhalen en over het verschil tussen geloofsopvattingen en religiewetenschap. In discussies met creationisten, zo is mijn eigen ervaring, blijken deze niet alleen vaak onbekend met de resultaten van onderzoek op dat terrein, men lijkt het ook te mijden. Onkunde, soms op een basaal niveau: ‘Twee scheppingsverhalen in Genesis? Hoezo?’ De vu-bioloog Jan Lever, van wie in de bundel een mooie lezing uit 1995 is opgenomen, maar die overigens niet zoveel met id te maken heeft, heeft zich in het verleden zeer beijverd om een dergelijke dialoog op gang te brengen in de gereformeerde wereld. Dat heeft niet alleen tot een beter begrip van de evolutiegedachte geleid, maar ook en vooral tot een andere lezing van de religieuze ontstaansverhalen in Genesis, een lezing die meer recht doet aan het karakter van de tekst. Zolang de id'ers deze ‘weg van Lever’ nog niet publiekelijk zijn gegaan, zullen hun ideeën door creationisten en fundamentalisten van allerlei slag worden gezien als welkome steun en zullen ze zelf, huns ondanks, het gevaar blijven lopen tot het ‘Kansas van Europa’
| |
| |
gerekend te worden. Gaan ze die weg wel, dan zal, zo is mijn verwachting, de veronderstelde spanning tussen de bijbelverhalen en de evolutieleer grotendeels verdwijnen en de neiging om wetenschappelijk ogende alternatieven te omarmen, sterk afnemen (Ruse 2001).
Dan het door de minister gewenste brede, maatschappelijke debat over wetenschap en levensbeschouwing, heeft dat nog kans van slagen? Niet als de thema's en de ‘kampen’ dezelfde blijven, wel als we daar verandering in kunnen brengen. Wel, als we los kunnen komen van de historische belasting en van het creatie-evolutie-onderwerp en in de richting kunnen bewegen van fundamentele maatschappelijke thema's zoals ‘zorg’, ‘arbeid’, ‘fundamentalisme’, culturele verscheidenheid’, ‘veiligheid’ en ‘duurzame ontwikkeling’. Wel, als we de traditionele kampen, het al of niet gelovig zijn, kunnen vermijden en ons afvragen hoe de wijze waarop we tegen deze thema's aankijken verbonden is met íéders levensbeschouwing. Dat kan alleen vruchtbaar gebeuren als we de identificatie van ‘levensbeschouwing’ met religie, religie met kerk- en moskeebezoek loslaten en ervan uitgaan dat iedereen, ook agnosten en atheïsten, een levensbeschouwing heeft. Levensbeschouwing in de zin van een ‘philosophy of life’ of ‘wereldbeeld’, een samenhangende manier van tegen de werkelijkheid en je eigen plaats daarin aankijken. Voor een religieus iemand kan zijn religie een centrale plaats innemen of zelfs samenvallen met zijn of haar levensbeschouwing. Voor minder godsdienstige of niet religieuze mensen komen daar andere elementen voor in de plaats. Dit voorkomt ook dat levensbeschouwing (opgevat als godsdienstigheid) wordt gezien als iets in de privé-sfeer, zoals zelfs het Sociaal Cultureel Planbureau gewoon is te doen (1998: 138 e.v.).
Een goede illustratie van het nut om de verschillende levensbeschouwingen in verband te brengen met maatschappelijke vraagstukken levert de recente Duurzaamheidsverkenning van het mnp/rivm. Daarin worden vier ‘wereldbeelden’ beschreven die op een samenhangende wijze gecorreleerd blijken te zijn met door het nipo onderscheiden waardeoriëntaties en uiteindelijk met het concrete gedrag. Op die manier wordt niet alleen het belang van een specifiek wereldbeeld duidelijk, maar ook de betekenis van maatschappelijke waarden voor het leven van alledag. Alles in een onderlinge samenhang die het ver uittilt boven het versmalde gebabbel over de ‘normen en waarden’ van het kabinet. Voor het door minister Van der Hoeven gewenste maatschappelijke debat is dit prachtig uitgangsmateriaal. Het brengt meteen de duurzaamheidsproblematiek zelf wat meer onder de aandacht van het huidige kabinet. Ook geen overbodige luxe.
| |
| |
| |
Literatuur
Behe, Michael (1996) Darwin's Black Box: The Biochemical Challenge to Evolution. The Free Press, New York. Nederlandse vertaling (1997) De zwarte doos van Darwin. Ten Have, Baarn. |
Behe, Michael J. (2004) Irreducible Complexity: Obstacle to Darwinian Evolution. In: Dembski W.A. & M. Ruse (Eds.) Debating Design: from Darwin to DNA. Cambridge: Cambridge University Press, Cambridge pp. 352-370. |
Bergh, Jeroen van der e.a., Evolutie is Intelligent Design. De Volkskrant, 18 juni 2005. |
Bionieuws (3 juni 2005) met o.a. artikelen van Gaby van Caulil: ‘Helft docenten behandelt schepping met tegenzin’ (p.1), Cees Dekker: ‘Experimenten die id kunnen aantonen’ (p.11) en twee reacties op Dekker door Piet Borst: ‘Natuur is stupid design’ (p.12) en Edi Gittenberger: ‘Zweepstaart wankelt’ (p.12). |
Conway Morris, Simon (2003) Life's Solution. Cambridge University Press, Cambridge. Nederlandse vertaling (2004) Hoe het leven de dingen regelt. De mens als noodzakelijke uitkomst van de evolutie. Veen, Diemen. |
Dekker, Cees & Ronald Meester (2002) Pleidooi voor een open houding ten aanzien van de historische oorsprong van het leven. Skepter, 15/4, december 2002 (met een vervolgdiscussie in Skepter 16/1, maart 2003, en Skepter 16/3, september 2003). |
Dembski, William A. (1998) The Design Inference: Eliminating Chance through Small Probabilities. Cambridge University Press, Cambridge. |
Dembski, William A. (1999) Intelligent Design. The Bridge between Science and Theology. Inter-Varsity Press, Downers Grove. |
Dembski, William A. (2002) No Free Lunch. Lanhan Rowmna & Littlefield Publishers, |
Dembski, William A. (2004) The Design Revolution. InterVarsity Press, Downers Grove. |
Dembski William A. & Michael Ruse (Eds.) (2004) Debating Design: from Darwin to DNA. Cambridge: Cambridge University Press, Cambridge. |
Dekker, Cees; Meester, Ronald en René van Woudenberg (red.) (2005) Schitterend ongeluk of sporen van ontwerp? Over toeval en doelgerichtheid in de evolutie. Ten Have, Kampen. |
Desmond, Adrian (1989) The Politics of Evolution. Morphology, Medicine, and Reform in Radical London. Chicago University Press, Chicago. |
Enserink, M. evolution politics: Is Holland Becoming the Kansas of Europe? Science, vol. 308, 3 June 2005, 1394. |
Groenhuijsen, Charles (2005) Amerikanen zijn niet gek. Over Bush en baseball, misdaad en miljonairs, kerken en casino's, porno en politiek. Uitgeverij Balans. |
Hoog, Arno van 't, Het wankele icoon van Intelligent Design. Biovisie, 17 juni 2005, p.12. |
Hoßfeld, Uwe & Rainer Brömer (Hg.) (2001) Darwinismus und/als Ideologie. Verhandlungen zur Geschichte und Theorie der Biologie, Band 6 Verlag für Wissenschaft und Bildung, Berlin. |
Johnson, Phillip E. (1991) Darwin on Trial. Regnery Gateway, Washington dc. |
Meester, Ronald (2004) Ontwerp in de natuurwetenschap, een zinvol concept? Radix, 30, 1-20. |
mnp/rivm (2004) Kwaliteit en toekomst. Verkenning van duurzaamheid. Milieu- en Natuurplanbureau (mnp - rivm), Sdu uitgevers. |
Numbers, Ronald L. (1993) The Creationists. The Evolution of Scientific Creationism. University of California Press, Berkeley, ca. |
Numbers, Ronald R. & John Stenhouse (1999) Disseminating Darwinism. The Role of Place, Race, Religion, and Gender. Cambridge University Press, Cambridge. |
Pennock, Robert T. (Ed.) (2001) Intelligent Design Creationism and its Critics. Philosophical, Theological, and Scientific Perspectives. mit Press, Cambridge, ma. |
Rose, Hilary and Steven Rose (eds.) (2000) Alas, Poor Darwin Arguments against Evolutionary Psychology. Jonathan Cape, London. |
| |
| |
Ruse, Michael (1989) The Darwinian Paradigm. Essays on its History, Philosophy, and Religious Implications. Routledge, London. |
Ruse, Michael (2001) The Evolution Wars. A Guide to the Debates. Rutgers University Press, New Brunswick, nj. |
Ruse, Michael (2001) Can a Darwinian be a Christian? The Relationship between Science and Religion. Cambridge University Press, Cambridge. |
Ruse, Michael (2003) Darwin and Design. Does Evolution have a Purpose? Harvard University Press, Cambridge, Massachusetts. |
Ruse, Michael (2003) Is Evolution a Secular Religion. Science, vol. 299, 1523. |
Ruse, Michael (2005) The Evolution-Creation Struggle. Harvard University Press, Cambridge, ma. |
Science (1 juli 2005) Volume 309 125 Questions What Don't We Know? En de Special section met 25 geselecteerde questions (pp. 75-102). |
scp (1998) Sociaal en Cultureel Rapport 1998. 25 jaar sociale verandering. Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk. |
Witham, Larry A. (2002) Where Darwin meets the Bible. Creationists and Evolutionists in America. Oxford University Press, Oxford. |
Woudenberg, René van (2003) Toeval en ontwerp in de wereld. Damon, Budel. |
|
|