De Gids. Jaargang 168
(2005)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 734]
| |
Alan Lightman
| |
[pagina 735]
| |
25? Hij heeft nooit een dag gemist, uw vader. Regen of sneeuw, hij kwam altijd.’ Meneer Chee aarzelde. ‘Ik wist niet dat hij hier woonde.’ Ellen werd overspoeld door een golf van schaamte toen ze zich voorstelde wat meneer Chee en andere gasten moesten denken van dit vervallen bakstenen gebouw, dat zo dicht bij de remise van de bussen lag dat je de uitlaatgassen kon ruiken. Het stucwerk dat in brokken van de muren viel, de lift die niet werkte, de uitgewoonde flatjes. Ellen had Jake voorgesteld de gasten in zijn hotel te ontvangen, maar hij had voor zichzelf en zijn dochter een kamer genomen in het goedkoopste hotel dat hij kon vinden, het Sherwood Arms, voor 79 dollar per nacht. Meneer Chee begon weer op adem te komen. Hij wreef nog eens in zijn handen en bette zijn hoofd met een zakdoek van gele zijde. ‘Uw vader was een goed mens,’ fluisterde hij Ellen toe. Vervolgens legde hij zijn hand even op haar schouder, alsof hij haar wilde troosten, en liep de flat in. Ellen wierp door de openstaande deur een blik naar binnen en zag Jake druk met meneer en mevrouw Arnold praten. Mevrouw Arnold, een kloeke vrouw met één mank been, had haar lavendelkleurige hoofddoekje nog om. Meneer en mevrouw Arnold waren oude vrienden van de familie. Jaren geleden hadden ze een café gehad in het Theatre District, vlak bij waar Ellens vader zijn dagelijkse wetenschapsvoorstellingen gaf, op de hoek van Broadway en 46th Street, vijfendertig jaar op dezelfde plek. Mensen die op weg waren naar theaters als het Marquis, het Lunt-Fontanne of het Plymouth bleven vaak vijf minuten staan kijken wanneer Milt elektrische vonken liet overspringen of een u-vormige buis verhitte, zodat de vloeistof erin heen en weer schommelde, of met magneten vreemde patronen in metaaldeeltjes trok. Wanneer Milt niet met zijn handkar groenten door de stad reed, was hij op die straathoek te vinden. Hij zei altijd dat mensen in het Theatre District slimmer waren dan de gemiddelde New Yorker. Meneer Chee was net achter de deur verdwenen, toen een zekere heer Papadopoulos, ook een kleine kruidenier die bestellingen van Milt afnam, hijgend en puffend boven aan de trap verscheen. Met zijn blik op de vloer in plaats van op Ellen gevestigd, betuigde meneer Papadopoulos zijn deelneming. Toen begon de muziek: ‘Three Coins in the Fountain’. ‘Dat ken ik,’ zei meneer Papadopoulos met een flauwe glimlach om zijn lippen. ‘Mijn excuses voor de muziek,’ zei Ellen. ‘Niet nodig,’ zei meneer Papadopoulos. ‘Ik houd er wel van. Die | |
[pagina 736]
| |
muziek herinnert me aan mijn vrouw.’ Hij trok zijn vlinderstrikje recht en liep de flat binnen. Toen Ellen de deur dichttrok, rook ze de knoflookgeur uit een van de andere flats. De geur drukte zwaar op de bedompte, veel te warme lucht in het snikhete gebouw. Een straaltje zweet gleed over haar rug omlaag. Hoe lang had ze hier al gestaan, vroeg ze zich af. Nog een paar minuten, en ze zou naar binnen gaan. Een vrouw met een schitterende blauwfluwelen jurk en grote ringoorbellen kwam moeizaam tree voor tree de bovenste trap op. ‘Ben jij dat, Ellen?’ riep ze. Ze bleef even staan en hapte naar adem. ‘Ja, je bent het. Laat me je eens bekijken. Hoe lang is het geleden dat ik je gezien heb? Vijftien, zestien jaar? Je bent nog steeds een geweldige schoonheid, liefje.’ Ze hijgde. ‘En je hebt nog altijd een prachtfiguur. Ik wou dat ik jouw figuur had. Je zult wel voortdurend worden lastiggevallen door mannen die je in bed proberen te krijgen.’ ‘Susan,’ zei Ellen. ‘Fijn dat je er bent.’ Ze omhelsde Susan en kuste haar, maar de kus die voor haar wang bedoeld was, belandde op haar geëpileerde wenkbrauw. ‘Hoe gaat het met je?’ ‘Goed,’ zei Susan. ‘Heel goed. Maar hoe gaat het met jou? Het spijt me van Milt. Hij was me d'r eentje, nietwaar? Maar ik had een zwak voor hem. Je vader was een van mijn favoriete neven. Hij is ten minste snel heengegaan, niet zoals je moeder.’ Susan hield zich aan de balustrade vast, nog altijd niet op adem gekomen, en streek haar jurk glad. ‘Hoe oud ben je nu, Ellen?’ ‘Vijfenveertig.’ ‘Jezus, je ziet er goed uit voor vijfenveertig. Je ziet er goed uit voor vijfendertig.’ ‘Hoe is het met je man?’ vroeg Ellen. ‘Je loopt een heel eind achter,’ zei Susan met een sardonisch lachje. ‘David en ik zijn negen jaar geleden gescheiden. Ik weet niet waar hij is, en ik wil het niet weten ook. Ik doe mijn best om niet aan hem te denken.’ Ellen voelde dat ze iets verkeerds had gezegd en begon ongemakkelijk te friemelen. Ze was op Susan gesteld, ondanks haar tactloze manier van doen. ‘Mijn gezicht is een ravage,’ zei Susan. ‘Een zeventig jaar oude ravage.’ Ze zuchtte en pakte een poederdoos en een lippenstift uit haar lovertjestas en begon zich op te maken. Toen ze klaar was, gaf ze het spiegeltje aan Ellen. ‘Alsjeblieft, liefje,’ zei ze, ‘je staat hier waarschijnlijk al een eeuwigheid.’ Ellen bekeek zichzelf in de kleine ovalen spiegel. Ze was inderdaad een knappe vrouw, met amandelvormige ogen, glanzend kastanje- | |
[pagina 737]
| |
bruin haar dat net tot haar schouders kwam en jukbeenderen die zo fragiel waren dat haar gezicht eruitzag alsof het was ingepakt in een juwelendoosje. Alleen de rimpels in haar hals verrieden haar leeftijd. Ze fronste naar het spiegelbeeld en leende Susans borstel om haar haar te fatsoeneren. Daarna trok ze het parelsnoer dat haar moeder haar had gegeven recht. Eerder die dag had ze geaarzeld of ze het snoer wel zou dragen. Het maakte haar verdrietig, maar om een of andere reden wilde ze haar moeder gedenken. Plotseling zag Ellen voor zich hoe ze jaren geleden Susans poederdoos en lippenstift had geleend tijdens een van de jaarlijkse bezoekjes van Susan. Ellen moest twaalf of dertien zijn geweest; ze woonden toen in Bleeker Street. ‘Ze ziet eruit als een jonge godin,’ had Susan gezegd toen Ellen helemaal opgemaakt was. ‘Ja,’ zei Ellens moeder goedkeurend. ‘Wat vind jij, Milt?’ Zelfs toen al betwijfelde Ellen of haar vader, die gewoonlijk rondliep in een sweatshirt en sportschoenen en die altijd ongeschoren was en altijd naar rotte groente rook, wel in staat was tot het herkennen van iets moois of fijns. ‘Ze is een superschoonheid,’ had hij tot haar verbazing gezegd. In de flat begonnen de Chordettes ‘Mister Sandman’ te zingen. Ellen kon horen hoe Jake en een vrouw met de plaat meezongen: ‘Mister Sandman, bring me a dream...’ ‘Is je man er ook?’ vroeg Susan. ‘Hoe heet hij ook alweer? Lance, toch?’ ‘Lance, ja. Lance had geen zin om te komen,’ zei Ellen. ‘Hij heeft pa nooit ontmoet. Hij is in Cleveland gebleven.’ ‘En Henry? Heb je daar nog contact mee?’ ‘Nee,’ zei Ellen. ‘Maar ik geloof dat hij opnieuw getrouwd is.’ Susan zweeg even om het nieuws te laten doordringen. ‘Milt hield me aardig op de hoogte over jou, alles wat hij van Jake hoorde. Je weet hoe dol hij op je was. Ellen knikte, terwijl ze in stilte bad dat haar oudtante er niet verder over door zou gaan. Susan stond voor de deur van de flat, maar deed hem nog niet open, alsof ze op iets wachtte. Ze draaide zich om naar Ellen. ‘Ik kan gewoon niet geloven dat Milt in dit krot heeft gewoond.’ Ze legde haar hand tegen haar wang. ‘Ik zou hem geld hebben gegeven, Ellen. Als hij het had gevraagd, had ik hem geld gegeven. Maar hij heeft het nooit gevraagd.’ Susan zuchtte. ‘Laten we maar naar binnen gaan.’ Binnen, in de kleine huiskamer, stonden mensen in groepjes te eten en te drinken. Meneer en mevrouw Arnold waren in gesprek met Tania, de vierentwintigjarige dochter van Jake, die zelf met een hoogrood hoofd op de bank zat en verhalen uitwisselde met meneer Chee en meneer Papadopoulos. Een zekere mevrouw Abernathy, die eerder | |
[pagina 738]
| |
op de dag gebeld had en die nog les had gegeven op Milts oude middelbare school, Public School 79, stond verderop bij het raam met Dan Henderson, de huisbewaarder, en een zekere ‘juffrouw Ursula Elkin,’ die in de flat aan de overkant van de gang woonde. Het volume van de gesprekken zwol aan, nam weer af, zwol weer aan, als de golven van een oceaan. Om de paar minuten liep er iemand naar de keukentafel, waarop blokjes fabriekskaas, toastjes, pretzels, donuts, twee kleine flessen Wild Turkey-bourbon en drie flessen witte wijn klaar waren gezet. Ellen voelde haar handen trillen. Wie waren deze onbekenden in haar vaders flat? Ze wist niet met wie ze waarover moest praten, en dus nam ze plaats in de gestoffeerde stoel naast de kast, een stoel die ze zich nog van Bleeker Street herinnerde. Het was een flatje van niets, er konden amper tien mensen in. De vorige dag was Ellen overal doorheen gegaan, de hele ordeloze bende - de woonkamer, de kitchenette, de badkamer, de twee kasten, haar vaders slaapkamertje met de kale matras. Ze had het schrijnend en vreemd gevonden om te zien waar haar vader al die jaren had gewoond, de vertrekken waarin hij leefde, de stoelen waarop hij zat, het eten dat hij at en dat nog in de koelkast stond. De tranen sprongen haar in de ogen. In een van de lades vond ze haar vaders oude, gedeukte stopwatch. Terwijl ze de stopwatch in haar hand hield, had ze zich herinnerd hoe hij haar op een ochtend had gevraagd de tijd van een slingerbeweging op te nemen wanneer hij start en stop riep. Mevrouw Arnold, die nu haar hoofddoekje had afgedaan en wat wijn had gedronken, praatte over Lavinia, de moeder van Ellen. Op de achtergrond zong Fats Domino ‘Blueberry Hill’. ‘Lavinia was een bijzondere vrouw,’ zei mevrouw Arnold, en ze nipte van haar wijn. ‘Ze was altijd bezig in een nieuw boek over het een of ander. Ze wist alles wat je maar kon weten over Maleisië. Ik weet niet eens waar Maleisië ligt. Wat tragisch dat ze zo jong is gestorven. Hoe oud was ze?’ ‘Veertig,’ zei Jake vanaf de bank. ‘Ze is twee weken na haar veertigste verjaardag gestorven.’ ‘Het is alsof ik haar gisteren nog gezien heb, zo goed herinner ik me haar,’ zei mevrouw Arnold. ‘Lavinia was de slimste vrouw die ik ooit gekend heb. Weet je dat ze een keer een boekhoudfout heeft gevonden in een van de kasboeken van de winkel? Ongelooflijk! Op een dag was ze bij ons op bezoek, de boeken lagen open op tafel, ze liet er toevallig haar oog op vallen, je weet wel, zoals je naar een tijdschrift kijkt, en toen zag ze een fout. Een hartstikke slimme vrouw, dat was ze. Lavinia had in het leven alles kunnen bereiken als ze niet te vroeg was doodgegaan.’ | |
[pagina 739]
| |
‘Nee, hoor,’ zei Ellen kalm. ‘Ze mocht van pa niet werken. Van pa mocht ze amper de deur uit.’ Mevrouw Arnold nam nog een slokje wijn. De anderen hadden hun gesprekken gestaakt en luisterden nu mee. ‘Zo hard mag je niet over hem oordelen,’ zei mevrouw Arnold. ‘Hij liet haar de deur niet uit,’ zei Ellen. ‘Mamma wilde wel eens het huis uit. Ze wilde werken. Maar dat mocht ze niet van pa. Hij was bang dat ze hem zou bedriegen of zo. Ze heeft een keer naar een kantoorbaan gesolliciteerd, en toen ze thuiskwam, sloeg hij haar.’ Ellen leunde met haar hoofd achterover. ‘En reken maar dat we het geld goed konden gebruiken. Maar dat was niet de hoofdzaak. Mamma wilde gewoon iets van de wereld zien.’ ‘Zo ken ik Milt helemaal niet,’ zei mevrouw Arnold. Ze vroeg met een blik om bevestiging van haar man, maar die staarde haar alleen wezenloos, verbouwereerd aan. ‘Zo was hij,’ zei Ellen. ‘Mamma klaagde er nooit over, tegen niemand.’ Ellen wist niet waarom ze dat gezegd had. Het was waar, maar ze had het niet moeten zeggen, niet nu. ‘Tja.’ Mevrouw Arnold aarzelde, alsof ze niet wist wat ze met die pijnlijke situatie aan moest. Ze sloeg haar ogen neer, en weer op. ‘Iedereen moet weten dat Milt de afgelopen jaren elke ochtend naar de flat van mijn dochter kwam om op haar zoontje te passen. Dat doet niet iedere man. Milt was een zachtaardig mens.’ ‘Amen,’ zei meneer Henderson, de huisbewaarder. Even werd er niets gezegd. ‘Ik mis hem,’ zei Jake. Hij stond wankelend op van de bank. ‘Ik haal nog een drankje. Nog iemand iets?’ Ellen stond bij het enige raam en keek naar buiten. Het uitzicht stelde niet veel voor. In een steeg in de diepte zag ze de resten van een ledikant liggen. Aan de overkant stond een ander flatgebouw; de rijen ramen flakkerden van het blauwe licht van de televisies erachter, aan de ijzeren reling van elk minuscuul balkon het silhouet van wasgoed. Beneden op straat klonken claxons. Iemand zette ‘Rock around the Clock’ van Bill Haley op. ‘Heb je wel eens een wetenschapvoorstelling van Milt gezien?’ vroeg mevrouw Arnold aan Susan, bijna schreeuwend om boven de muziek uit te komen. ‘Nee,’ antwoordde Susan. ‘Dat genoegen heb ik nooit gehad.’ ‘Ze dachten dat hij goochelaar was. Ik weet nog dat er vijftien jaar geleden, zo lang geleden moet het geweest zijn, een keer een meisje was dat zeker wist dat Milt iets in zijn mouw verborg. Ze vroeg hem zijn overhemd uit te trekken, kun je je voorstellen? En dat deed hij. Het was winterweer, net als nu, maar hij trok zijn jas en overhemd uit | |
[pagina 740]
| |
en stond daar rillend zijn experiment, of wat het ook was, uit te voeren. Het meisje lachte, en hij lachte ook.’ In gedachten beleefde Ellen een van die keren dat zij naar de hoek van Broadway en 46th Street was gegaan om haar vader goedendag te zeggen. Ze was na school op weg naar het huis van een vriendin, ergens bij West 50th Street. Er stonden wat mensen om haar vader heen en hij voerde een van zijn experimenten uit, iets met glazen staven en een waterstroom. Boven zijn hoofd wapperde een spandoek aan een gebouw. De stoep lag bezaaid met papieren koffiebekers en strooibiljetten. Haar vader zag eruit als een dakloze of een orgeldraaier. Mensen wierpen hem, haar vader, kleingeld toe. De munten rolden over de tegels. Voordat hij haar kon zien, ging Ellen ervandoor. Ze rende de straat uit, en nog een, en nog een; ze wilde worden opgeslokt door de grote gapende muil van de stad, ze wilde van de aardbodem verdwijnen en nooit meer terugkeren naar die straathoek waar haar vader voor gek stond. ‘Ik zal u iets over Milt vertellen dat beslist niemand weet,’ zei juffrouw Ursula Elkin. Dit was de eerste keer dat Ellen juffrouw Ursula Elkin ontmoette. Ze leek achter in de zestig, droeg vuurrode lippenstift en had een vuurrode boa om haar nek geslingerd. ‘Ik woon in die flat daar,’ zei ze, en ze liep naar het raam. Ze wees naar een raam in het gebouw aan de overkant, recht tegenover Milts flat, op nog geen zes meter afstand. ‘Daarzo. Bijna elke avond kon ik zien hoe Milt weer aan zijn tafel zat te schrijven. Ik weet niet wat hij schreef, maar hij deed het elke avond, soms vier of vijf uur aan één stuk. En onder het schrijven zong hij altijd. Ja, je kon hem horen. Hij was dol op oude nummers uit de jaren vijftig. ‘Rock around the Clock’. Of ‘Young at Heart’ van Frank Sinatra. ‘Bye Bye, Love’. Dat was van de Everly Brothers, als ik me niet vergis. ‘Blueberry Hill’. Op dat punt begon juffrouw Ursula Elkin zelf ‘Young at Heart’ te zingen. ‘Ik weet waar hij aan werkte,’ zei Jake nu zo dronken dat hij amper overeind kon blijven en steun moest zoeken aan de keukenbar. ‘Hij maakte berekeningen voor de Tweede hoofdwet van de thermodynamica.’ ‘Sakker...’ zei juffrouw Ursula Elkin. ‘Ik had al zo'n gevoel dat hij een soort genie was.’ ‘Pa was totaal bezeten van de Tweede hoofdwet van de thermodynamica. Laat het me even uitleggen, dames en heren. De Tweede hoofdwet van de thermodynamica stelt dat alles met een slakkengangetje naar de verdoemenis gaat. Niets meer, niets minder.’ Jake sprak met dikke tong, zodat meneer Papadopoulos moest vragen of hij het nog eens wilde zeggen. | |
[pagina 741]
| |
‘Dat wist ik,’ zei juffrouw Ursula Elkin. ‘Ik wist dat alles naar de verdoemenis gaat. Dus daar werkte hij aan.’ Ze schudde haar boa op. ‘Pa verzamelde graag gegevens over dingen in verval,’ zei Jake. ‘Guh-ge-vuns. Je weet wel, broodroosters die in de fik vliegen. Spiraalveren die niet meer veren. Nieuwe gaten in zijn sweatshirts. Daar was hij dol op. En dat bracht hij onder in wiskundige vergelijkingen. Massa's vergelijkingen. Op de middelbare school had hij één jaar natuurkunde gevolgd, en meer had hij niet nodig. Hij schreef tien of elf notitieboekjes vol met vergelijkingen over de Tweede hoofdwet van de thermodynamica. Dat was zijn levenswerk. Met die notitieboekjes begon hij toen ik tien of twaalf jaar oud was. Weet je nog, El?’ ‘Ja,’ zei Ellen. Ze kreeg een draaierig gevoel in haar maag, dat vertrouwde gevoel van terug-zijn in de waanzinnige wereld van haar vader. Jake vulde zijn glas nog eens bij met Wild Turkey. ‘Pa zei dat het hele land sinds halverwege de jaren vijftig naar de knoppen ging. Het hele godvergeten land. Het was één groot kosmotologisch voorbeeld van de Tweede hoofdwet van de thermodynamica.’ ‘Sakkernondeju,’ zei juffrouw Ursula Elkin. ‘Milt was me d'r eentje,’ zei Susan. ‘Ik vind dat Milt wel een beetje gelijk had’, zei huismeester Henderson, een man van rond de vijftig met een pokdalig gezicht dat was verfraaid door een fijn snorretje. Hij had al een tijdje naar Tania staan lonken en wierp nu een veelbetekende blik in haar richting. ‘Het enige waar mensen in dit land om geven, is geld. De U.S of A gaat naar de verdommenis.’ ‘Amerika is een geweldig land,’ zei meneer Chee. ‘Hier heb ik mijn fortuin gevonden.’ ‘Geld, geld, geld,’ zei meneer Henderson. ‘De dingen zijn niet meer wat ze geweest zijn,’ zei meneer Papadopoulos. ‘Ik zit in de kledinghal. Toen ik in de jaren zestig mijn winkel opende, was de hele buurt leeg. Nu is het overal stampvol. Je hebt er drie blokken met fitnesscentra, zonnecentra en warenhuizen. Er is geen ruimte meer om te ademen.’ ‘In New York had je nooit ruimte om te ademen,’ zei meneer Henderson. ‘Maar nu gaat het alleen nog maar om geld, wat ik u zeg.’ ‘Die notitieboekjes liggen hier ergens,’ zei Jake. Waar zijn ze? Hij wankelde door de woonkamer en keek in de lades van twee tafeltjes, in de kast, onder de bank. Toen hij ze daar niet vond, ging hij naar de slaapkamer. Ze konden horen hoe er lades werden geopend en gesloten. ‘Waar zijn die dingen?’ schreeuwde Jake. ‘Die boekjes lagen hier | |
[pagina 742]
| |
gisterochtend. Ik heb ze zelf gezien. Heb jij ze gezien, El? Blauw waren ze.’ ‘Misschien heb ik ze weggegooid,’ zei Ellen. ‘Ik weet het niet zeker. Ik heb gisteren heel wat spullen weggegooid. Het was hier een zwijnenstal.’ ‘Hoe heb je dat kunnen doen?’ klonk de schrille stem van juffrouw Ursula Elkin. ‘We moeten ze zoeken. Waar heb je ze in gegooid? Heb je ze in de groene vuilcontainers op de begane grond gedaan? We zouden naar beneden kunnen gaan om te kijken. Laten we allemaal naar beneden gaan.’ Tania kwam op de bank naast Ellen zitten. ‘Kunnen we even praten, tante Ellen?’ fluisterde ze. ‘Ja hoor,’ zei Ellen. Ze had altijd van Tania gehouden. Nu zag ze hoe knap haar nichtje was geworden, met haar lichtblauwe ogen en gladde, roomblanke huid. En Tania droeg haar grootmoeders gouden oorbellen, die Ellen zich nog goed herinnerde. ‘Ik heb een vriend,’ fluisterde Tania glimlachend. ‘Hij heet Nick. Hij heeft een goede baan bij een transportbedrijf. Ik ben zo blij dat ik met je kan praten.’ ‘Ik ben ook blij,’ zei Ellen. ‘Ik ben blij voor jou.’ ‘Nick is echt heel lief voor me,’ zei Tania. ‘Maar hij is niet alleen lief. Hij respecteert me ook. En hij heeft een goede baan en zo.’ Tania draaide zich op de bank om, zodat ze met haar rug naar haar vader toe zat. ‘We willen trouwen,’ fluisterde ze. ‘Wil je dat aan mijn vader vertellen? Ik geloof dat hij Nick niet mag.’ ‘Ik zal morgen met Jake praten,’ zei Ellen. ‘Hou je van Nick?’ ‘Meer dan van wie dan ook,’ zei Tania. Haar ogen glansden. ‘Ik heb foto's gezien van jou toen je mijn leeftijd had. Je was echt beeldschoon. Niet dat je nu niet mooi bent. Ik heb geloof ik een beetje van jouw schoonheid geërfd. Niet veel, maar een beetje. Dat zei Nick toen hij foto's van jou zag.’ Ellen gaf een kneepje in Tania's hand en lachte. ‘Wat moet je een lef hebben gehad om uit huis te gaan,’ zei Tania. ‘Ik bedoel toen je naar Los Angeles ging. Hoe was het om op jezelf te zijn?’ ‘O, dat was heerlijk,’ zei Ellen. Ze dacht terug aan de broeierige dag in juni toen ze voor de laatste keer de flat aan Bleeker Street verliet. Na het overlijden van haar moeder had ze vier jaar lang geprobeerd bij haar waanzinnige vader te wonen, vier jaar lang een gevoel alsof ze onder water in een doos opgesloten zat, en dan ineens de uitgestrektheid van de ruimte. Toen ze vertrok had haar vader gezegd: ‘Je komt wel terug. Ik weet dat je terugkomt.’ En zij had bij zichzelf gedacht dat ze nooit zou terugkeren. Ellen draaide haar hoofd om Tania aan te | |
[pagina 743]
| |
kijken en zag hoe teer haar handen waren. Met zulke handen kon ze ballerina worden. ‘Ik werkte bij een bank,’ vervolgde Ellen. ‘De eerste tijd was fantastisch. 's Avonds ging ik vaak naar cafés. Geen verlopen kroegen, maar leuke cafés. Ik speelde een spel met mezelf: ik wilde alle soorten drank proeven.’ Ze lachte. ‘Ik was pas negentien. Ik ontmoette een hele hoop mannen. Vooral engerds.’ ‘En wanneer ontmoette je Henry?’ ‘Even denken. Dat was een hele tijd later. Henry werkte ook bij de bank. Hij was aardiger dan de meeste jongens met wie ik uitging, en hij kon ontzettend grappige verhalen vertellen. Maar toen we getrouwd waren, bleek hij ook een engerd te zijn.’ Ellen nam een slok van haar bourbon. ‘Ik werd ziek, hij liet me in de steek, en toen zijn we gescheiden.’ ‘Ik heb Henry een keer ontmoet. Weet je dat nog? We zaten met z'n allen in een restaurant in Philadelphia met Jake's verjaardag. Lance heb ik nooit ontmoet.’ ‘Niemand heeft Lance ooit ontmoet, en dat wil hij zo houden.’ ‘Zit alles goed tussen jou en Lance?’ ‘Ja hoor,’ zei Ellen. ‘Alles is oké. Lance wilde niet naar de begrafenis van pa, en dus is hij in Cleveland gebleven.’ ‘Je zou Nick moeten zien. Hij heeft gezegd dat hij graag drie kinderen wil. Echt. Maar ik wil nu niet aan kinderen denken. Ik wil mijn opleiding afmaken.’ ‘Slimme meid,’ zei Ellen. Ze boog zich naar Tania over en kuste haar op de wang. ‘En ik zal met je vader praten.’ Ze keken allebei naar Jake, die met zijn ogen dicht in een hoek op de vloer was gezakt. ‘Ik geloof dat ik nu maar ga,’ zei Tania. ‘Wil je niet op Jake wachten?’ ‘Nee, ik wil nu weg. Ik kom alleen ook wel in het hotel. Dag, tante Ellen. Bedankt voor wat je gezegd hebt.’ Tania pakte haar jas en vertrok snel, zonder iemand anders gedag te zeggen. Ellen stond op, rekte zich uit en liep naar de keuken. De twee flessen bourbon waren bijna leeg. Naast de broodrooster herkende ze de foto van Milts broer Harry, die op jonge leeftijd in Korea was gesneuveld. Ellen herinnerde zich de foto van het huis aan Bleeker Street. Ze keek er nog enkele ogenblikken naar, terwijl ze bedacht hoe knap Harry eruitzag in zijn smetteloze marine-uniform. Ze begon erg moe te worden van de bourbon en de lange dag. Het was al na middernacht. ‘Waar blijft iedereen vannacht?’ vroeg mevrouw Arnold. Ze stond bij de deur met haar jas in haar handen. Naast haar stond haar echt- | |
[pagina 744]
| |
genoot, die de hele avond niets had gezegd. ‘Wij hebben een logeerkamer.’ ‘Ik zit in het Lincolnhotel,’ zei Susan. Daar ga ik altijd heen. Maar bedankt voor het aanbod.’ ‘Jake en Ellen? Jake, hoor je mij?’ ‘Tania en ik zijn al onder de pannen,’ prevelde Jake zonder zijn ogen te openen. ‘Waar is Tania?’ ‘Die is al weg,’ zei Ellen. ‘En jij, Ellen?’ ‘Ik dacht erover om hier te blijven.’ ‘Nou, dan heeft iedereen een plekje,’ zei mevrouw Arnold. ‘Dan gaan wij ervandoor.’ Ze was even stil. ‘We waren erg op Milt gesteld. Hij had een goed hart.’ Ineens, onverwacht, begon mevrouw Arnold te huilen. Ze stond enkele ogenblikken zachtjes te huilen bij de deur en vertrok toen met haar man. ‘Ik moet ook eens opstappen,’ zei Susan. ‘Ik ook,’ zei meneer Henderson, die sinds het vertrek van Tania in zijn eentje had zitten drinken. ‘Ik duik zo ook mijn bed maar eens in,’ zei juffrouw Ursula Elkin. ‘Ik zal het missen dat ik Milt niet meer aan zijn berekeningen zie werken. En ik zal zijn gezang missen. Ik kon hem helemaal in mijn flat aan de overkant horen zingen, weet u dat. Ik zal die oude liedjes die hij zong missen.’ Ze schudde haar hoofd mistroostig. ‘Waar zijn die verdomde notitieboekjes?’ wist Jake kreunend uit te brengen. ‘Gisteren lagen ze hier nog.’ ‘Wat jammer,’ zei juffrouw Ursula Elkin. Ze liet haar blik langzaam de kamer rond gaan, alsof ze zich exact probeerde te herinneren waar iedereen had gezeten, en vertrok. Iedereen was nu weg, behalve Jake en Ellen. Jake was naar de bank verhuisd, waar hij zich had opgerold in een soort foetushouding. Achter de deur kon Ellen de laatste vertrekkende voetstappen gedempt horen tikken op de stenen traptreden. Ze deed twee lampen uit, zodat de kamer in het schemerlicht van een klein keukenlampje achterbleef. De twee lege bourbonflessen wierpen grillige, bochtige schaduwen op de wand, als dansers die een bizarre dans uitvoerden. Ellen zat enige tijd in een stoel tegenover de bank te luisteren naar Jake's zware ademhaling. Jake kwam in beweging, deed zijn ogen open, keek om zich heen en zag Ellen, waarna hij zijn ogen weer dichtdeed. ‘Daar was ook niet veel aan,’ zei hij zacht, met dikke stem. ‘Nee.’ | |
[pagina 745]
| |
‘Nou, dan moest ik maar eens opstaan en naar het Sherwood Arms gaan.’ ‘Doe niet zo mal, Jake. Blijf gewoon liggen. Je kunt op de bank slapen. Tania redt zich heel goed alleen.’ Jake strekte zijn benen. ‘Waar slaap jij, El?’ ‘Ik slaap in pa z'n bed.’ Jake slaakte een lange zucht. ‘Nu zijn alleen wij nog over, hè.’ Pa is er niet meer. Ik kan het niet geloven. Ik kan het niet geloven.’ Hij verschoof op de bank, met zijn ogen nog steeds gesloten. ‘We hebben niet veel bereikt, hè, El? Zo is het nou eenmaal.’ ‘Slaap jij maar eens goed uit,’ zei Ellen. ‘Jaah,’ zei hij. Binnen een paar seconden lag hij te snurken. Ellen trok zijn schoenen uit en legde een kussen onder zijn hoofd. In haar vaders slaapkamer kleedde ze zich uit. Omdat ze geen lakens kon vinden, bedekte ze de matras met handdoeken. Ergens tikte een klok. Tik, tik, tik. Het geluid weergalmde in haar hoofd, resoneerde door haar hele lichaam. Ze had slaap nodig. Ze zou tot de middag slapen, of misschien een hele week. Ze ging liggen en deed haar ogen dicht. Toen ze zich op het bed uitstrekte, voelde ze een bobbel onder de matras, een kleine maar onmiskenbare oneffenheid, waardoor ze nog ongemakkelijker lag. Tik, tik. Ze kwam met tegenzin overeind en tilde de matras op. Daar vond ze een blauw notitieboekje. ‘Mijn god,’ zei ze bij zichzelf. Wat moest ze ermee doen? Ze zou het de volgende dag aan juffrouw Ursula Elkin geven. Afwezig sloeg ze het op een willekeurige bladzijde open. Het was volgepend met keurige regels getallen en wiskundige symbolen waar zij geen touw aan vast kon knopen. Maar in de kantlijn had haar vader enkele woorden geschreven. ‘Ik ben er bijna!!!’ luidde een zin. ‘Alles staat hier,’ een andere. ‘Perfectie.’ Ellen las de woorden nog eens en volgde met haar vinger langzaam de lijnen van het vertrouwde handschrift. Ze stelde zich voor hoe haar vader die woorden 's avonds laat, achter zijn bureau in het licht van een lamp had zitten schrijven, hoe hij zingend aan de Tweede hoofdwet van de thermodynamica had gewerkt. Op dat moment drong het tot haar door dat hij altijd had bezeten wat zij altijd had gemist: geluk. Haar vader had geleefd. Ellen liet het notitieboekje op de vloer vallen. Slap van de uitputting viel ze terug op het bed. Jake had gelijk. Ze had niet veel bereikt, en jong was ze niet meer. Binnenkort zou het met haar schoonheid gedaan zijn, en dan zou ze niets meer hebben. Hoe had dit allemaal kunnen gebeuren, jaar na jaar? De jaren waren zo klein. Morgen zou ze de laatste dingen voor de begrafenis regelen. Ze zou besluiten moeten nemen over de bloemen en de muziek en of | |
[pagina 746]
| |
er een auto gehuurd moest worden. Ze zou Susan om geld moeten vragen. En dan de reis terug naar Cleveland, haar receptionistenbaantje bij de streekkrant, de vier kamers in haar lege huis. Haar hoofd bonsde. Ze lag een tijdje naar het plafond te staren. Daarna raapte ze haar vaders notitieboekje van de vloer en legde het naast zich op bed. Ze zou het zelf houden. Ze zou het houden, dacht ze, terwijl de klok maar doortikte en Jake zich in de kamer ernaast omdraaide in zijn droomloze slaap.
vertaling: heijo willem alting |
|