‘Ik zou het niet weten...’
‘Denk eens na. Ge hebt waarschijnlijk toch jarenlang op schoolbanken gezeten.’
‘In een droom misschien.’
‘Nee, op een kindermolen op de kermis.’ Hij lachte luid. Zijn valse tanden bewogen in zijn mond.
‘Hebt gij zelf een kermismolen gehad?’ vroeg ik hem.
‘Ik niet, nee, mijn vader wel, die had een stoomcarrousel. Een magnifieke installatie met een orgel op de middenconsole en met gesculpteerde paarden en arrensleeën. Ikzelf heb jarenlang met een gebakkraam rondgetrokken. Chez Etienne, des gaufres biennes. Voor alle duidelijkheid; ik heet Arthur en niet Etienne. Maar Arthur, dat rijmde niet.’
‘Arthur rijmt toch op frituur.’
‘Het is dat ge onwetend zijt, anders zou ik me beledigd voelen. Een gebakkraam is geen frituur, meneer. Een gebakkraam, dat is haute cuisine. Frieten, dat is trouwens geen kermiseten. Frieten, dat is geen eten, tout court. Frieten, dat is flauwekul, dat zijn gebakken knollen, dat krijgt ge niet naar binnen zonder er een kwak mayonaise of mosterdpickles op te doen. Brusselse wafels daarentegen... En galetten en smoutebollen... Eet twee of drie goeie dikke wafels met wat fijne bloemsuiker en een dot slagroom, en ge weet dat ge gegeten hebt. Dan boert ge een uur later nog.’
Hij duwde op zijn buik. En hij opende zijn mond. Maar er ontsnapte gelukkig geen geluid. Vervolgens stak hij in een theatraal gebaar zijn handen omhoog, de ruggen naar mij toe.
‘Ge ziet, op mijn handen staan honderden witte vlekjes. Allemaal littekens. Honderden littekens. Van het opspattende bakvet, meneer. Ook een gebakkraam heeft zijn risico's. Nu ja, nog beter af en toe wat spetters van opspattend bakvet op uw poten dan in een schietbarak te moeten staan want daar kunnen ze u een tand of een oog uitschieten terwijl ge uw wisselgeld natelt. De foor, dat is allemaal ervaring, stielkennis en wetenschap, jongen. De mensen staan daar niet bij stil. Weet gij trouwens wat het belangrijkste gerief is bij een gebakkraam?’
Ik haalde de schouders op.
‘Eierkartons. Van die grijze kartonnen platen met putjes erin waar ge eieren in kunt zetten. 144 eieren per plaat.’
Ik keek hem vragend aan.
Hij knipoogde en zei: ‘Ge moet immers altijd een stapel lege eierkartons naast de barak hebben staan.’
Ik bleef hem vragend aankijken.
‘Ik zie het al, boeken kunt ge misschien wel schrijven maar het bus-