De Gids. Jaargang 168
(2005)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 524]
| |
Micha HamelSollicitatie1. Voorafgaand aan het gesprek een broodje kip-kerrie;
vooravonds een Griekse dis. 2. Klaag bij binnenkomst
over tocht, sluit zelf het raam. 3. Geef een hand, neem
ogenblikkelijk het woord, verwijder terloops een stofje
van het colbert. 4. Doorbreek de vorsende blik met een grol
die u joviaal hijgend lachen doet. 5. Buig hierbij - uw toekomstig
meerdere onafgebroken in het vizier - geestdriftig ver over tafel.
6. Wimpel met korte pufjes van gespeelde twijfel diens eerste voorstel af.
7. Versmaad zuchtend een compromis. 8. Blaas van verontwaardiging
zijn uiterste aanbod omver. 9. Schuif gauw uw eisen onder zijn
neus. 10. Sleur onderhandelingen langs baas’ verbazing
via desoriëntatieGa naar voetnoot*) uw territorium in. 11. Schroef slinks de dop van
uw pen. 12. Overleg uw rammelend ceevee. 13. Boer warme walmGa naar voetnoot**) uit
bierbuiks diepte. 14. Onttakel onverdroten - bekend is de reeks - aura,
air, space bubble, lebensraum. 15. Sloop alle mensenkennis tot in zijn murwe
brein elk adequaat handelen - zieltogende noodaggregaten graag - blokkeert.
16. Laat, eenmaal tot zaken gekomen, gerust
een zachte ruft.
| |
[pagina 525]
| |
StrandenWat voor kleur heeft zand? Zonder zon
gaat het niet: in het zand met zand spelen. Niet honderd procent
hemelsblauw de lucht: wolkplukken zijn er door aanlandige winden
amorf gestompte hompen luchtkasteel in. Maar dan meneer homo sapiens:
die bolleboos schept uit de muil van de gretige zee zijn gezinsformaat verschansing,
- Daar maar?
Ook in geval van een aangekondigde overstroming: zand in zakken
doen: zand tegen water, water tegen zand, het water altijd ijskoud
van het smelten of de harde wind.
een solide zomerhuis met een vlaggenmast van een ijslollystokje waaraan fier het lila papiertje
wappert. Navelstaren, smakeloos, maar mag. Menig kwal wordt door fluorgroene schepjes
begraven in een terp. Gejoel. - Hé mam, kek hesje! - Even omkijken! (...even kijk ik om:
aarde plus hemel zijn alwéér nieuw gemaakt; en door wie anders dan door de elementen
die gedurig & plichtmatig onder steeds wisselende belichting aan de planeet knabbelen.)
- Mag ik?
Lillende billen showen spookachtige onderdelen van het blanke ras. Toch
is er ook reden tot lachen: eten genoeg, en de gehuurde stoel blijft even staan
in je rooie dijen. (Als je opstaat om mij in te smeren.)
Zeegeur kleeft met zonnebrand tussen drooggezouten kwabben. Taart na taart na taart
moet ik smikkelen - hier twee oliebollen - dank je, héérlijk. Soepel door de vingers vallend
tussen tenen kruipend vanavond in bed nog schurend - Die kleur is in de mode deze zomer
- Wat voor kleur, papa? Schijnbaar op commando antwoordt het streeploze zonlicht royaal
met grijs wit beige khaki oker geel rood bruin roze groen zwart doorzichtig zandkleur-zand.
- Kom je?
Een zeilende meeuw, met zijn schuwe, haast schuldbewuste koppie muurvast tussen de hoge
schouders ingeklemd imiteert serieus een cello. Ik wil hem/haar even aaien, geruststellen,
want zo slecht klonk het niet, maar argwaan of eerdere ervaringen maakten de oogjes reeds
droef: hij/zij weigert voor mij te landen. Zou dit muzikale exemplaar, geklommen op de
ladder van de evolutie, óók hier komen om patat te eten, of is hij/zij gewoon een dagje uit
van de vuilnisbelt.
| |
[pagina 526]
| |
Na de zoveelste maal uit zee te zijn gekropen - Wél warm genoeg - tracht het gezinshoofd zichzelf
op een luwte - om te zwemmen, hoor! - te trakteren. Maar een dansant beletterde pagina flappert
weerbarstig en prikt wit de ogen in, omdat - nee niet in m'n ogen, niet doen, níet in mijn ogen
strooien! - vaders zonnebril in etui verdomme nog op het gangtafeltje ligt.
Bij ijzel, op het tuinpad, ja, bij ijzel op het tuinpad wél zand
strooien, zand tegen het wegglijden. De mens, als kerstboom
behangen met allerlei hulpmiddelen, horloge balpen sleutels
telefoon, stort rinkelend ter aarde, want op die runder-, varkens-of
kangaroe-leren zolen glijdt hij weg, zelfs op die zorgvuldig
bewerkte andermanspoten glijdt hij knullig weg, dagelijks
node missend de praktische duimteen, en véél, véél onnozeler
dan dat hertje, wiens vacht hij ook nog stelen moest. Eindelijk
in bed, ligt hij nóg met zijn slaapbril op, tegen het ochtendlicht.
Kort daarop lopen er drie schoenen
onder, kalft de burcht af, en zakt hopeloos onze kuil in als er een langharige
zee-hond overheen roetsjt.
Van schrik laat ik mijn appel vallen.
- Zullen we?
Douchend, stofzuigerend neurie
ik rozig een requiemmetje voor
die parelmoeren fledders die
na te zijn gestrand, ook nog
gedood werden, vermoord
door kinderen, mijn kinderen, zo
uitgelaten en zonder schaamte, spijt
Op stranden spoelen soms bootresten aan, jerrycans, vodden, plastic-tas-flarden, lege
sardineblikjes. Vandaag werd dat ons bespaard, waren dat onze stranden gelukkig
niet, functioneerden de verdedigingswerken naar behoren. Architect en ingenieur krijgen
hiervoor een pluim, worden aanstonds geridderd op grond van hun verdienste voor hun
mooie land.
| |
[pagina 527]
| |
SupermarktOver asfalten zonnedek op suizende stadsfiets naar betegelde hal
met vorstelijke schappen, waar dagelijks een dozijn piepjonge
Arabierendochters met zonder nonnenkapjes ravotten onderling.
Mespunten blikkeren kattig bij kaas en worst; dierlijk houdt men de
sterkste in het oog; onafgebroken loert de steekvlam van jaloezie op hun
huwbare hart. Een enkel vilein woord herschikt subiet het klassement.
De miniemste beweging die toenadering mocht beduiden vervormt
in sensitieve bewakingscamera's tot bewijs van rasechte hoogmoed.
Denkelijk zal de leepste woestijnvos zich om deze prooi nog beklagen.
Behoedzaam ruilen we signalen uit, versleuteld, daar in alle oorschelpen
trilhaartjes bij duizenden zijn scherpgesteld. Horden woedende broers
kunnen niet louter als donderdagmiddagse luchtspiegeling worden gezien.
Een van mij haartje te gretige - een glimp van doorzicht gevende - reactie
verbrijzelt de spiegelwand van de ondergrondse verhoorkamer, en een elftal
verarmde prinsessen kirt eersteklas vurig doch besmuikt om mij, om mij,
ik, die hoofden vol schotelogen middels hygiënisch taalgebruik
koppensnellen kan, op wellevend krakende gaatjesschoenen
zijn wagen bestuurt, maar het allerliefst onaangedaan vertrekt.
Maar die gekooide roofdieren, die behaagziek, met flitsende ogen
en nauwelijks verhulde roekeloosheid, een schijngevecht opvoeren voor
het passerend publiek, jagen uiteindelijk op een verhaal, dus
schieten bliksemsnel alle gezichten in de beginstand, zusterlijk, generaties
indringers werend. Onder één bedrijfsjas houdt een vermetele eenvoud
zich schuil, die smeulende fakkel, de opstandige kern van een volgzaam hart.
En als opgestroopte mouwen fijnbehaarde onderarmen laten zien, kleine
handen vaardig, met een vaal elastiek de homp belegen in papier pakken,
kraakt zonder verdere toverspreuk open een koperbeslagen deur.
| |
[pagina 528]
| |
Er stromen vrouwen uit die omzichtig spiedend plaatsnemen op haar plek, lichter,
meewariger, maar nauwelijks minder hevig getormenteerd. Ze verhalen een wirwar
van anekdotes, hun levens, en vertrekken in kakelende stoet richting nooduitgang.
Als door de muzak ons zwijgen wordt versterkt is het mijn beurt terug te
schakelen van droomhoofd naar burgermanskop om te geven en te ontvangen
muntgeld, en een stuurse grimas.
Typisch die blik die neerslaat
ten teken van verwijt, bij liefkozing
zeker, maar waarschijnlijk ook bij
vaarwel, rouw en harteleed.
‘Heeft u misschien wat kleingeld?’
vraagt de stumper aan de uitgang.
‘Ik wel,’ zeg ik,
naar waarheid.
Om mijn gekerstende bruid mee te laten begooien.
Of op haar ogen te leggen, te zijner tijd. Enkel aan u te geven
indien zij besluit gekust, gewassen en geparfumeerd
in vijf doeken te gaan rusten op haar rechterzij.
| |
[pagina 529]
| |
Wiegelied
| |
[pagina 530]
| |
(van een Arabische prins die ooit gooit mooi zijn olie op het
heetgebakerd kampvuur van uw pampa-hart. Laat u niet
door een meute waterlanders blussen die hun drollen spoelen
met het drinkbaar goud. Spring op de eenhoorn, galoppeer
naar de bron en steek de hens in uw goed opdat in uw
gloeiend bloeiend blauwbloedstromend meisjeslijf
glorierijk de globe tolt en smelt.)
Raadselachtig glimlacht de maan
die ziet iets in de sterren staan
Mondje toe
Toekomst wacht
Papa's koningin
dag dag dag dag
Droom uw leven in uw hand
verleen gratie aan dit land
neem voor geen barbaar de wijk
droom u slapend rijk
Dit wiegelied is gecomponeerd ter gelegenheid van het Amsterdamse Grachtenfestival 2004 dat als thema blauw bloed had. |
|