hij de anderen stuk voor stuk haarscherp waarneemt; zijn bureau vervult hem zelfs met een zekere argwaan, zo kaal en keurig, de stoel netjes bijgeschoven. Hij gaat zitten, draait om zijn as, laat de stoel op en neer gaan en zet zijn computer aan; dan leunt hij achterover, vouwt de handen achter het hoofd, wendt zijn bovenlichaam linksom, rechtsom. Kom, eerst koffie halen - zo, daar zijn we weer, op de goede afloop dan maar; hij neemt een forse slok en tuurt naar zijn computerscherm, waar hij naast het laatst ingekomen bericht precies het tijdstip ziet dat zijn digitale horloge vertoonde, gisteren, op die hoek van de straat. - Antwoord op een stuk dat hij pal voor zijn vertrek nog opgelucht had verzonden; niets leek toen dringender dan dat, hij was er al dagen mee bezig geweest en dat hadden zijn laatste dagen kunnen zijn, het uur waarin hij het afrondde zijn laatste uur. Hij wordt licht in het hoofd, 17:53, op dat moment zat zijn collega dus aan de andere kant van de stad nog veilig achter haar bureau en veel mensen waren al even zo veilig thuis, aan tafel zelfs, etensgeuren, getik van bestek. Zoals ook, op precies datzelfde tijdstip, mensen aan de andere kant van de aardbol hun bed opzochten en op weer een ander gedeelte er juist uit kwamen, geeuwend trekt iemand de gordijnen open en knijpt zijn ogen dicht tegen de zon. Op precies datzelfde moment stond hij daar op die straathoek, in zijn oren de echo van de klap en het loeien van sirenes, en keek op zijn horloge: aan zijn lot ontkomen. - Zijn lot? Of het hare?
Verstrooid trekt hij een bureaulade open en tuurt naar de inhoud, als om houvast te vinden bij de vertrouwde aanblik: potloden en balpennen door elkaar, overal paperclips, verknoopte elastiekjes, een confetti van rondjes uit de perforator ontsnapt. Visitekaartjes, een pluizig eind touw, een kogellager, notities door een nietje bijeengehouden. Wat zou iemand doen die dit uit moet ruimen - de hele la omkeren boven een vuilniszak? De blonde vrouw had stellig een keurig bureau, elk voorwerp een vaste plek in zijn vakje; werktuiglijk zoekt hij dopjes bij ballpoints, verzamelt een hand vol paperclips, gooit de roestige weg. Op welke plekken en tijdstippen zou haar handschrift nog voortleven, heeft ze iemands agenda ingevuld tot ver in het jaar, thuis een kalender, een fotoalbum, zou ze kinderen hebben - hij mag er niet aan denken.
Tegen de lunchpauze heeft hij nog steeds geen spat uitgevoerd dus hij besluit door te werken, maar als de kantoorzaal leeg is staat hij op, loopt naar het raam en kijkt zijn collega's na, pratend en lachend steken ze de straat over op weg naar de broodjeszaak. Zou dat er anders uit hebben gezien als het lot gisteren niet haar had gekozen, maar hem, zijn kop in plaats van dat lange blonde haar, in een