| |
| |
| |
Piet Vollaard
MVRDV
Subversief realisme
Het Nederlandse paviljoen van het Rotterdamse architectenbureau mvrdv was het meest spraakmakende gebouw van Expo 2000, de laatste grote wereldtentoonstelling die in het millenniumjaar in Hannover werd gehouden. Niet omdat het ontwerp uitblonk in architectonische schoonheid, het paviljoen was eerder vreemd dan mooi, een ruw op elkaar gestapelde reeks onverenigbare delen, waarbij klassieke architectonische compositiemiddelen als harmonie, ritme en proportie geen enkele rol speelden. Daarmee verzekerde het paviljoen zich in elk geval van een opvallende positie in het grote veld van gladde nationale prestigeprojecten en konden de architecten rekenen op ruime aandacht van de vakpers. Op zichzelf was dit al een bijzondere prestatie, maar het zou de moeite niet waard zijn om het er nu nog over te hebben als het paviljoen niet een nog veel belangrijkere kwaliteit had. Het deed precies datgene waar de opdrachtgever om had gevraagd: de aandacht vestigen op Nederland. Het was in dat opzicht, ondanks de ogenschijnlijke gekte, een uiterst functioneel gebouw.
Paviljoens op een wereldtentoonstelling zijn propagandamiddelen. Vroegere wereldtentoonstellingen dienden primair voor informatieoverdracht over industriële vernieuwingen. Tegenwoordig is deze functie grotendeels overbodig geworden, de industrie heeft veel snellere methoden gevonden en de paviljoens zijn gebouwde reclamezuilen geworden die in de eerste plaats de nationale identiteit dienen uit te dragen. Daarbij moet het paviljoen concurreren met tientallen andere. De boodschap moet dus snel worden overgebracht, de bezoeker heeft weinig tijd. Een goed paviljoen is als een goede reclamespot, snel, duidelijk het merk erin hamerend en in staat om op te vallen in een zee van vergelijkbare boodschappen. En als een goede reclamespot vertelt het paviljoen een verhaal, maar het moet geen plat verhaal zijn, niet al te eenduidig. Over het algemeen hebben gebouwen echter niet zoveel te vertellen, het zijn ge- | |
| |
bruiksvoorwerpen die hooguit hun
functie of de status van hun bezitter willen uitdragen. Maar het waren juist deze aan de architectuur vreemde informerende en verhalende kwaliteiten waardoor het Nederlandse paviljoen van mvrdv zo opviel tussen de concurrentie.
De slogan van het Nederlandse paviljoen was ‘Holland schept Ruimte’. Nederland is in hoge mate een kunstmatig land. Onze landschappen zijn ontworpen en gemaakt en als het moet maken we er door inpoldering land bij. Sinds kort plannen we zelfs nieuwe natuur. Daarbij zijn we een dichtbevolkt land, we moeten woekeren met de beperkte ruimte die we hebben. Sinds de inpolderingen en de daarbij noodzakelijke, complexe waterhuishouding beheersen we de natuur met technologische middelen. De relatie mens-natuur-techniek, het overkoepelende thema van Expo 2000, is in ons land daarom altijd noodgedwongen vanzelfsprekend geweest.
Het ontwerp voor het paviljoen benadrukte die Hollandse twee-eenheid van natuur en techniek. Het was een uiterst kunstmatige stapeling van Nederlandse landschappen, van onder naar boven passeerden de bezoekers een duinlandschap gemaakt van golvende betonschalen, een kassenlandschap waarin de agrarische industrie de verhouding natuur-techniek op een geheel eigen manier presenteerde, een laag uitvergrote bloempotten met audiovisuele presentaties, een zeer overtuigend boslandschap waarbij pas gekapte boomstammen als kolommen voor de bovenliggende verdiepingen dienden, een regenlandschap waarvan de wanden bestonden uit doek waar water langs liep, om ten slotte te eindigen op het meeste Hollandse van alle landschappen: een polderlandschap op het dak, inclusief windmolens en een drijvende, met gras begroeide ‘vip-lounge’. Door alle onderdelen te stapelen, en niet zoals gebruikelijk bij paviljoens alles over het beschikbare terrein uit te smeren, werd de slogan ‘Holland schept Ruimte’ ook letterlijk gerealiseerd. Een groot deel van het voor het paviljoen beschikbare terrein kon onbebouwd blijven en als weiland worden ingericht. Doordat alle overi- | |
| |
ge paviljoens hun beschikbare terrein vol hadden gebouwd en dus dicht op elkaar gepakt stonden, viel het Nederlandse paviljoen extra op: het was niet alleen veel hoger dan de rest, het had ook nog eens de ruimte om al van veraf zichtbaar te zijn.
Alles bij elkaar was het ontwerp de perfecte vertaling van de slogan. Het gebouw zélf communiceerde zodanig, dat de in het gebouw tentoongestelde informatie er nauwelijks meer toe deed. De Amerikaanse architect Robert Venturi heeft in de jaren zestig als reactie op de nietszeggende modernistische architectuur een pleidooi gehouden voor een communicatieve architectuur, een architectuur die iets ‘vertelt’. Na onderzoek van populistische ‘wegwerparchitectuur’ onder meer in Las Vegas, onderscheidde hij twee vertellende gebouwsoorten: de ‘duck’ en de ‘decorated shed’. Een ‘duck’ is een gebouw in de vorm van zijn functie. Venturi toonde als voorbeeld een gebouwtje waar je kipproducten kunt kopen in de vorm van een kip; het gebouw is de letterlijke ‘vertaling’ van de inhoud. Een ‘decorated shed’ is een opgetuigde doos, een functionele loods met daarvoor een gevel die de achterliggende functie overdraagt. Veel casino's in Las Vegas waren dergelijke functionele dozen met uitbundige, aandachttrekkende gevels ertegenaan geplakt. Het paviljoen van mvrdv is onmiskenbaar communicatief, maar ontsnapt aan Venturi's indeling, het is noch een ‘duck’, noch een ‘decorated shed’. Als het ergens mee te vergelijken is, dan is het met de zogenaamde infographics, grafische vertalingen van statistische gegevens die de krantenlezers snel op de hoogte brengen van complexe materie. Die vergelijking is misschien niet zo gek, want mvrdv heeft iets met data, diagrammen en statistieken. Dat komt vooral tot uiting in een reeks onderzoeksprojecten die niet in de eerste plaats bedoeld zijn om te bouwen, maar die voornamelijk de grenzen van de mogelijkheden van de ruimtelijke ontwikkelingen aftasten. Ook sommige gerealiseerde gebouwen kunnen echter worden gezien als driedimensionale diagrammen die iets vertellen over de
kwantitatieve mogelijkheden of onmogelijkheden van de opdracht.
mvrdv behoort tot de generatie jongere architectenbureaus die sinds de jaren tachtig voor een opleving in de Nederlandse architectuur hebben gezorgd. Het bureau is opgericht in 1991 en de acronymische naam die Winy Maas, Jacob van Rijs en Nathalie de Vries voor hun bureau kozen is tekenend voor de manier waarop zij architectuur bedrijven. Het is geen volledig uitgesproken persoonsnaam, tot voor kort de gebruikelijke naamgeving van een archi- | |
| |
tect(enbureau), ook geen gemakkelijk in het gehoor liggende fancy naam, maar een alfabetische opeenvolging van initialen, een naam als een diagram. Dat het een manier van naamgeving is die tot op dat moment vooral bij reclamebureaus gangbaar was, is waarschijnlijk niet toevallig. Dat het een naam is die zelfs door kenners nauwelijks goed kan worden uitgesproken zal geen overweging zijn geweest, maar is wel exemplarisch voor het werk van mvrdv; een dwars en ongemakkelijk resultaat van een strikt logische manier van denken.
Bij vrijwel al hun ontwerpen is sprake van een dergelijke ijzeren logica, waarbij de ontwerpopgave in eerste instantie niet wordt bekritiseerd of van een artistieke draai wordt voorzien, maar tot letterlijk uitgangspunt wordt genomen. Op basis van de opgave worden reeksen varianten geproduceerd die de (on)mogelijkheden van het gevraagde programma van eisen tonen. Wordt er gevraagd om zoveel woningen op deze plaats? Dan is dit het gevolg (of eigenlijk: Dan zijn dit de zesentwintig mogelijke gevolgen). Deze bijna wetenschappelijke manier van werken is wezenlijk anders dan de voor architecten gebruikelijke. Daarbij wordt de analyse van de opgave natuurlijk evenmin vergeten, maar vooral in het begin van het ontwerpproces is toch veel meer sprake van een min of meer intuïtief, schetsend zoeken naar een oplossing voor het ontwerpprobleem. mvrdv lijkt deze eerste artistieke fase bewust over te slaan. Dat betekent niet dat er geen intuïtieve momenten in het proces te vinden zijn, integendeel. Deze manier van werken bevrijdt de ontwerpers van de dwang van ‘het magische artistieke moment’, waarbij het intuïtief tot stand gekomen eerste idee heilig wordt verklaard en daardoor het gehele verdere ontwerpproces dicteert en mogelijke andere oplossingen frustreert. Een traditioneel ontwerpproces verloopt in zekere zin van subjectief naar objectief, van een artistiek begin naar een ‘wetenschappelijke’, technische uitwerking. mvrdv draait dit proces om, van een ‘wetenschappelijk, technocratisch’ begin naar een moment van min of meer intuïtieve keuzes uit de reeks voortgebrachte oplossingsmogelijkheden. Want uiteindelijk moet er natuurlijk toch gekozen en ontworpen worden, een diagram is nog geen gebouw. Het resultaat van deze werkwijze is paradoxaal genoeg vaak vreemder en ogenschijnlijk artistieker en subjectiever dan bij een traditionele manier van werken. De logica van
de uiteindelijke vorm is zelden evident en vraagt vaak om uitleg. Maar die uitleg kan gegeven worden, mvrdv hoeft zich nooit te verschuilen achter oncontroleerbare ‘architectenverhalen’ of esthetische deskundigheid. Dat levert het bureau een stevige onderhandelingsba- | |
| |
sis op die noodzakelijk is om de vaak totaal ongebruikelijke ontwerpen door het langdurige, aan het bouwen inherente beslissings- en uitwerkingsproces te loodsen. Mooi is zelden een steekhoudend argument als het op bezuinigen aankomt. Mooi is toch al een begrip waar de ontwerpers van mvrdv slecht mee uit de voeten kunnen. De gebouwen zijn echter, ondanks de logica die eraan ten grondslag ligt, evenmin saai of voor de hand liggend. Ze zijn dwars, vreemd, eerder surrealistisch dan rationalistisch, humoristisch, hilarisch soms, maar altijd ‘anders’.
mvrdv kende een vliegende start doordat het in 1993 de opdracht kreeg voor een nieuw kantoor- en studiogebouw voor de vpro. Winy Maas en Jacob van Rijs werkten daarvoor bij Rem Koolhaas, Nathalie de Vries bij Mecanoo. Het bureau bestond voor de vpro-opdracht in feite alleen in naam en had meegedaan aan een aantal internationale ontwerpprijsvragen. Toen het nieuwe kantoor van de vpro in 1997 werd opgeleverd kreeg het bureau direct alle aandacht van de internationale vakpers. Villa vpro is onmiskenbaar een van de betere gebouwen die de laatste decennia in Nederland gebouwd zijn, het is misschien ook wel het beste, meest complete gebouw dat mvrdv tot nu toe heeft gerealiseerd. Maar het is, vooral door de rijkdom aan ruimten en architectonische oplossingen, minder exemplarisch voor de analytische werkwijze van mvrdv. Die werkwijze komt veel duidelijker tot uiting in het bijna gelijktijdig met Villa vpro opgeleverde Woonzorgcomplex (WoZoCo) aan de Amsterdamse Ookmeerweg.
Tussen de bestaande jaren vijftig woningbouw van Amsterdam-West werd gevraagd om nieuwbouw van 100 woningen voor 55-plussers. Een analyse van de plaatselijke bebouwingshoogte en van verschillende varianten ten aanzien van woningbreedte en -diepte, en de wens om het open karakter van de wijk zo min mogelijk aan te tasten, resulteerde in een woonblok van 9 verdiepingen als optimale oplossing. Er was slechts één probleem: in dit blok pasten maar 87 woningen. Dit probleem is opgelost en zichtbaar gemaakt door de 13 overgebleven woningen als vrijhangende blokjes aan de gevel op te hangen. De vraag waar de overgebleven woningen onder te brengen blijft hierdoor wel heel letterlijk ‘in de lucht hangen’. Vervolgens is het een kwestie van uitwerken. Voor het totale blok is gezocht naar maximale variatie door gebruik te maken van een beperkte set standaardelementen. Door per woning te schuiven met de positie van de keuken, de slaapkamer en het balkon zijn alle woningen
| |
| |
WoZoCo Amsterdam © Hans Werlemann
uniek. De balkons en de aangehangen woningblokjes zijn min of meer lukraak over de gevel verdeeld.
Het resultaat oogt allesbehalve vanzelfsprekend. Wie de achterliggende logica niet kent zal er eerder een dolgedraaide architectkunstenaar achter vermoeden dan een bureau dat analyse van de opgave vooropstelt. De creatieve kracht van een consequent uitgevoerde analyse blijkt tot uitzonderlijke resultaten te kunnen leiden. Het ontwerp kan ook, gekeken naar de extreme afwisseling, worden gezien als een commentaar op de ver doorgevoerde vraag naar individualiteit, of gelet op de dramatisch uitkragende woningen, als de
| |
| |
ultieme uitwerking van een tijdloos architectonisch thema: het tarten van de zwaartekracht. Niets architectonisch is mvrdv vreemd, het is de methode die het bureau in staat stelt om op dergelijke buiten de gangbare praktijk staande oplossingen te komen.
Bij het ontwerp voor het WoZoCo-gebouw kon vanuit een aan de opgave inherent probleem een uitzonderlijke vorm worden gegenereerd. Maar ook als dergelijke problemen afwezig zijn kan de diagrammatische, statistische methode tot bijzondere resultaten leiden. Voor de Vinex-wijk Ypenburg werd mvrdv gevraagd om op een rechthoekig terrein een wijkje van 119 standaard eengezinswoningen te ontwerpen. Een opgave van het soort dertien in een dozijn, met als meest rationele oplossing vier evenwijdig geplaatste rijen woningen. Om aan deze banale oplossing te ontsnappen, zonder daarbij te vervallen in een arbitraire ‘kunstzinnige’ architectuur, stelde mvrdv zichzelf de vraag: is het mogelijk om op basis van de doorsnee rijtjeswoning en door gebruik te maken van een beperkt aantal architectonische middelen toch een afwisselende en levendige woonwijk te maken? Het recept dat uit deze vraag voortkwam is uiterst eenvoudig. De rijtjes zijn opgeknipt in blokjes van verschillende breedte en vervolgens ten opzichte van elkaar verschoven. Tussen de verspreide blokjes met een breedte van een tot acht woningen zijn wandelpaden aangelegd. Parkeren gebeurt aan de randen van de wijk. De woningen zelf zijn geabstraheerd tot het archetypische huis: twee wanden en een schuin dak. Er is maar één soort gevelpui en één soort plattegrond (die overigens wel weer zo neutraal is dat bewoners de ruimten op verschillende manieren kunnen gebruiken). Ieder blokje is met een ander materiaal bekleed; rode dakpannen, aluminium platen, knalblauw polyurethaan, zwarte golfplaten, houten shingles, en groen kunststof met geleidedraden zodat deze woningen met klimop begroeid kunnen raken. Deze materialen zijn zowel voor het dak als voor de gevels gebruikt, wat met name bij de dakpanhuisjes een vervreemdend effect heeft. Verder zijn alle woningen voorzien van een glazen kas als tuinhuisje en zijn de tuinen afgezet met hagen en niet
met schuttingen. Alles bij elkaar heeft deze methode een aan het chaotische grenzende afwisseling opgeleverd, die doet denken aan de gezellige knusheid van woonerfwijken uit de jaren zeventig. Een gevoel van gezapigheid dat echter meer dan afdoende wordt gecompenseerd door de vervreemdende abstractie van de woningen, de merkwaardige kleurenwisselingen en het afwijkende materiaalgebruik. In Hageneiland is het alledaagse verzoend met het buitenissige door het toepassen van
| |
| |
een paar simpele, navolgbare bewerkingen en zelfopgelegde regels, die vervolgens zonder compromissen tot in hun uiterste consequentie zijn uitgevoerd.
De methode waarbij gezocht wordt naar uitersten op basis van objectieve data levert niet altijd resultaten op die zomaar gebouwd kunnen worden. In veel gevallen zijn de uitkomsten te vergaand, te extreem. Ze openen echter wel de ogen voor opties die gewoonlijk onzichtbaar blijven in de planningpraktijk die - door de grote hoeveelheid partijen die bij het bouwproces betrokken is en het daardoor noodzakelijke vele overleg - geneigd is tot het compromis. Om aan de restricties van deze praktijk te ontsnappen heeft mvrdv vanaf de oprichting naast het ‘gewone’ werk altijd onderzoeksprojecten uitgevoerd. Veel van dergelijke onderzoeken beginnen met een ‘Wat als?’-vraag. Wat als we de bebouwingsdichtheid opvoeren tot de, binnen de grenzen van regelgeving nog net toegestane, extremen? Welke gebouwen of steden levert dit op en welke onvermoede kwaliteiten? Of omgekeerd: stel dat we de bebouwingsdichtheid op andere plaatsen vergaand verdunnen? Dergelijke vragen werden gesteld in het onderzoeksproject Farmax (Maximum Floor-Area-Ratio). De uitkomsten gaven aan dat er alternatieven zijn voor de huidige bouwpraktijk waarbij het onderscheid tussen hoge en lage dichtheid, tussen stad en land vervaagt en waardoor Nederland langzamerhand vol raakt met steeds meer van hetzelfde.
De statistische methode kwam het best tot haar recht in het daaropvolgende project Metacity/Datatown. ‘Stel je een stad voor die uitsluitend in termen van data beschreven wordt, een stad die uitsluitend bestaat uit informatie. Een stad die geen gegeven topografie kent, geen voorgeschreven ideologie, geen representatie en geen context, louter pure data: Metacity/Datatown.’ Op basis van statistische gegevens en met als uitgangspunt een viermaal hogere bevolkingsdichtheid dan de bestaande, bouwde mvrdv een driedimensionale infographic die antwoord gaf op deze vragen. Metacity betrof het statistisch onderzoek naar de wereldbevolking en de grote wereldsteden. Datatown beschreef een hypothetisch Nederland dat bestond uit de ruimtelijke consequenties van gegeven getalsmatige karakteristieken. De uitkomst werd in de virtual-realityruimte gepresenteerd zodat de bezoekers de statistische realiteit daadwerkelijk konden ondergaan. Datatown bestond uit een reeks antwoorden op ‘Wat als?-vragen’. Stel dat de bewoners van Datatown met z'n allen in één groot volume met een maximale dichtheid zouden
| |
| |
Metacity/Datatown © mrvd
wonen, hoe groot is dit woongebouw dan? (Een kubus van 3,5 kilometer, 0,03 procent van het huidige oppervlak.) Of stel dat we allemaal in een vrijstaande woning met een dichtheid van Bloemendaal zouden wonen? (Dan zouden we 169 keer het huidige woningoppervlak nodig hebben.) Hoeveel agrarisch oppervlak is nodig voor een volledige voedselvoorziening? (Vijf keer het totale oppervlak van Datatown.) Wat als we onze elektriciteitsvoorziening geheel uit windmolens halen? Hoe groot is dan het windmolenbos? (De helft van het Datatown-oppervlak of een muur van 400 kilometer lang en 19 windmolens hoog.) Stel dat we onze afvalproductie niet verbranden, maar opslaan in heuvels? (Iedere dag produceert Datatown circa 300.000 ton afval, een 73 meter hoge heuvel van 1,5 miljoen kubieke meter.)
Datatown leverde uiterst merkwaardige, soms hilarische landschappen op: afvalbergen die zich kunnen meten met de Alpen, in tientallen verdiepingen gestapelde co2-productiebossen, en een grote hoeveelheid alternatieven voor de gemiddelde stad die we nu kennen.
Datatown is nooit bedoeld als een realistisch planningsvoorstel. Dat
| |
| |
dergelijke voorstellen, zodra ze wat dichter bij de werkelijkheid komen te liggen, desondanks tot pijnlijke inzichten kunnen leiden toont het project Pig City. De Haagse galerie Stroom vroeg mvrdv in 2000 om naar aanleiding van de heersende problemen rond varkenspest en mestoverschot de mogelijkheden van een geheel biologische varkensmesterij te onderzoeken. Nederland produceerde in dat jaar 16,5 miljoen ton varkensvlees, voornamelijk voor export. In 1999 woonden er bijna evenveel varkens als mensen in Nederland. Stel dat we niet collectief vegetariër worden en varkensvlees blijven eten, maar stoppen met de ‘onmenselijke’ praktijk van de huidige varkenshouderij. Hebben we dan, inclusief de voedselproductie en verwerkingsindustrie, genoeg ruimte voor een dergelijke varkensvriendelijke industrie? Niet zonder meer. Een biologisch varken vraagt, inclusief biologische voedselproductie, meer dan 1700 vierkante meter per varken. Alleen als we productie- en dierenverblijven gaan stapelen is er voldoende ruimte om de vraag te honoreren. Pig City, het theoretische model dat op basis van deze uitgangspunten door mvrdv werd voorgesteld, bestond uit 76 torens met de ongeëvenaarde hoogte van 622 meter (drie keer de hoogste toren van Nederland). Op de verdiepingen van 87 bij 87 meter zouden de scharrelvarkens worden gehouden. Grote balkons gaven de dieren de mogelijkheid te wroeten onder bomen in de buitenlucht. In de plint van de torens was een centraal abattoir gevestigd, de te slachten varkens werden met liften aangevoerd. Bovenin leverde een viskwekerij een deel van het voedsel voor de varkens. Verder bevonden zich in de torens een centrale mestverwerking en een biogastank die ruimschoots in de energievoorziening van de toren kon voorzien. Om transportkosten te beperken zouden 44 torens met exportkarbonade in de haven worden geplaatst, de overige torens stonden in de nabijheid van grote
varkensvlees consumerende steden.
Ondanks het diervriendelijke uitgangspunt en het uitdrukkelijk theoretische karakter van het project resulteerde de publicatie van Pig City in een storm van protest. Er was ofwel kritiek op de praktische uitvoerbaarheid, ofwel de ontwerpers werden beschuldigd van naïef, onethisch gedrag architecten onwaardig.
Dat Pig City niet meer deed dan de gangbare praktijk zichtbaar maken, zelfs verbeteren, ontging veel critici. Alleen vanuit de hoek van de architectuurpers - die de mvrdv-methode inmiddels wel kende - kwamen wat welwillender reacties. ‘Pig City is een combinatie van creatieve verbeelding en boekhoudkundig realisme. Als de varkensflat een utopie is, dan is het een utopie zonder idealen,’ schreef Hans
| |
| |
Pig City © mrvd / Wieland&Gouwens
Ibelings in de Volkskrant. Daarmee legde hij overigens wel de vinger op de zwakke plek van mvrdv's manier van werken. Het lijkt het bureau, door uit te gaan van de statistische realiteit zonder deze op voorhand kritisch te ondervragen, door deze realiteit in feite alleen maar te extrapoleren, te ontbreken aan de drang om deze (politieke) realiteit zélf te veranderen. Architectuurcriticus Roemer van Toorn heeft deze houding in de jaren negentig ooit als ‘Fris Conservatisme’ gekarakteriseerd. Conservatief, omdat het uitgaat van de bestaande situatie en de gegeven ontwerpopgave, omdat het de beperkingen van de bestaande regelgeving niet ondervraagt, maar eerder verkent en projecteert. Fris, omdat de resultaten onmiskenbaar aantrekkelijk, anders, vrolijk en optimistisch zijn.
Als mvrdv inderdaad het geloof zou missen in een kritische praktijk die tot maatschappelijke verandering leidt, dan verkeert het bureau daarmee in elk geval in groot gezelschap. Men zou het werk van mvrdv echter ook kunnen karakteriseren als een strategische kritiek van binnenuit. Een kritiek die door de droge letterlijkheid de absurditeit van de hedendaagse werkelijkheid blootlegt. Is de architectuur van mvrdv amoreel? Misschien. Maar welke moraal had u dan uitgedragen willen zien? Is de architectuur van mvrdv technocratisch? In zekere zin wel. Maar dan wel een provocatieve en soms subversieve vorm van technocratie die een eigen vorm van bevrijding in zich draagt.
|
|