zijn testament gebruikte (‘idealirad’) en vervolgens met de hand verbeterde (in ‘idealisk’), laat zich op verschillende manieren lezen: ideëel, idealistisch, met een ideële of idealistische strekking of tendens, met een ideëel doel, met een ideaal voor ogen, et cetera. Wat daarvan zij, Nobels algemene intentie is duidelijk genoeg. Alleen is het voor vele, ook voor vele Nederlandse schrijvers nog niet zo eenvoudig om eraan te voldoen.
Iemand als Gerrit Kouwenaar bijvoorbeeld, jarenlang vanuit Nederland als officiële kandidaat aan de Zweedse Academie voorgedragen, voldoet vermoedelijk niet aan dit tweede criterium, hoe voortreffelijk en in artistiek opzicht baanbrekend zijn dichterlijke oeuvre ook genoemd kan worden. Zijn werk heeft simpelweg niet de sociaal-idealistische, humanistisch-geëngageerde strekking die Alfred Nobel op het oog had en die de Zweedse Academie dan ook tot op heden bij vele van haar zesennegentig bekroningen expliciet heeft benadrukt.
Het is zelfs de vraag of de gedoodverfde Nederlandse Nobelprijskandidaat Harry Mulisch aan dit tweede criterium voldoet c.q. of hij er zelf wel aan zou wíllen voldoen. In de afgelopen jaren (De procedure, Siegfried) is hij als schrijver nog meer een bovenmenselijke mythebouwer geworden, een godgelijke schepper van kosmische verhalenstelsels, dan dat hij zich in of buiten zijn werk voor andere, in de werkelijkheid bestaande mensen en hun lotgevallen zou interesseren.
Zo gezien hebben Hella Haasse en Cees Nooteboom, elk op hun eigen wijze, een veel grotere kans om door de Zweedse Academie als schrijvers ‘in een idealistische richting’ te worden beschouwd en erkend. Haasse engageerde zich vanaf haar prozadebuut Oeroeg uit 1948 met de Nederlandse, de Europese en de Nederlands-Indische geschiedenis en betoonde zich sindsdien decennialang een veelzijdig en nieuwsgierig schrijfster. Nooteboom vond zijn menselijk en historisch engagement vooral buiten Nederland, met name in Duitsland en Spanje. Maar ook elders zette hij zijn literaire voetstappen, in de vorm van reisboeken, romans, gedichten en poëzie-vertalingen. Daarmee vestigde hij een betekenisvol schrijverschap op kosmopolitisch formaat.
Tot slot is er nog één fatale omstandigheid die het waard is om vermeld te worden, aangezien die naar mijn overtuiging jarenlang de kansen van Nederlandse schrijvers op de Nobelprijs in de weg heeft gezeten. Zoals algemeen bekend, is het aan onder meer leden van letterkundige academies, aan hoogleraren letterkunde en aan voorzitters van representatieve organisaties van schrijvers voorbe-