De Gids. Jaargang 167
(2004)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 101]
| |
Peter Altena
| |
[pagina 102]
| |
suffige intellectueel. Bij het opsteken van zijn zoveelste sigaret in het boek roept Frits: ‘Ik begrijp niet, hoe iemand een pijp kan roken’.Ga naar eind2. Het schroeit zijn mond kapot. Wat later weigert Frits zijn vader zijn tabaksdoos te geven om van de shag een pijp te stoppen. Geen principiële redenen, maar praktische: de doos met shag is zo veel te snel leeg. Het generatieconflict komt in De Avonden onder meer tot uitdrukking in de tabak. Jongeren rolden en rookten op kamers en in cafés sigaretten, hun vaders stopten thuis een pijp en bij het schoonmaken daarvan morsten zij. Na de Tweede Wereldoorlog was pijproken in Nederland niet langer ‘cool’, de sigaret daarentegen ‘hot’. De pijp kende in de tweede helft van de twintigste eeuw een aantal rolmodellen - prins Bernhard, Maigret en Mulisch -, die jongeren niet direct tot navolging verleidden. De heldhaftige Popeye telt niet, omdat hij zijn pijp gebruikt om er spinazie mee uit het blik te zuigen.
Naar verluidt was er in de achttiende eeuw een vergelijkbare tegenstelling tussen het snuiven en pruimen van tabak. Toen geen generatieconflict, maar een sociale tegenstelling. In de deftiger milieus werd gesnoven, terwijl de lagere sociale klassen de tabak in de mond hielden. Over het snuiven van tabak sprak Peter Steven Schuil op 5 april 1832 in Zierikzee, in het plaatselijk departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. De titel van zijn komische voordracht luidde veelbelovend ‘Een Snuifje’. Voorzichtig begon die dagen het circus te draaien van rondtrekkende dichters en sprekers, die rokerige zaaltjes en Nutsavondjes vulden met retorisch geweld en gevoelige verzen. De toon van Schulls voordracht werd gezet door ‘de geestige Sterne’, door hem naar voren geschoven als ‘een snuiver en een gevoelig snuiver’. Met het noemen van de naam van Sterne werd ook het soort humor dat de luisteraars verwachten mochten nader bepaald. Luim, die gnuifzieke vorm van geestigheid, zou het betoog regeren. Schuil liet niet slechts Sterne snuiven. Grote delen van de wereldbevolking deden het. Snuiven was ‘in’ in Holland: ‘alle marquante persoonen snoven en van alle partijen; kaat mossel en gerrit pape, namen tot verzet hunner staatkundige bemoeijingen een snuifje’.Ga naar eind3. De namen van Kaat Mossel en Gerrit Paape verwezen naar een voorbij tijdvak van partijzucht en politieke tegenstelling. Zij representeerden de kwade geesten van het volkse partijsentiment, van het verleden ook. Kaat Mossel was de wilde orangistische lintenverkoopster, die vanaf 1782 de oproerigheid ten gunste van de stad- | |
[pagina 103]
| |
houder furieus leidde. In de patriotse pers van haar eigen tijd werd Kaat Mossel neerbuigend als volksvrouw getypeerd: over verstand beschikte zij niet, zij was een vat vol hartstocht en buskruit. Gerrit Paape, een begaafde schrijver, bevond zich vooral vanaf 1794 in de voorhoede van het onverzoenlijke en radicale patriottisme. In de publieke opinie werd hij geketend aan zijn eenvoudige komaf. Anderen droegen hem zijn verleden als arbeider als schandvlek na. Deze ‘marquante persoonen’ snoven volgens Schuil bij wijze van verzetje. Met Mossel en Paape vertekende Schuil de politieke strijd van de late achttiende eeuw tot een ordinaire achterbuurtoorlog, gestreden door lieden van laag sociaal allooi. Aan de laatste twee decennia van de achttiende eeuw, die de Nederlanden op en over de rand van de burgeroorlog en in een Frans kielzog hadden gemanoeuvreerd, werd omstreeks 1832 met nauw verholen tegenzin herinnerd. Die duistere periode zat er ruim gerekend bijna een halve eeuw op. Op 5 april 1832 stond in Zierikzee vermoedelijk niemand op om de spreker tegen te spreken of hem te vragen naar zijn bronnen. Belangrijker voor hem was het om het snuiven en de politieke strijd tegelijkertijd als ‘vieux jeu’ af te doen. Het snuiven van Paape en Mossel is door Schuil vermoedelijk uit de eigen duim gezogen. Zinnig is wel de door hem geconstateerde tegenstelling tussen ingespannen staatkunde en ontspannen roken, die tussen onrust en tevreden geluk.
In zijn gedocumenteerde bijdrage aan het juist genoemde boek Rookgordijnen, getiteld ‘Vluchtige rook vereeuwigd’, wijst Eddy de Jongh op de geringe populariteit van het snuiven en pruimen in de beeldende kunst.Ga naar eind4. Wat in de mond zit of via de neus gaat, was visueel minder interessant. Het pijproken, in De Avonden net zo ouderwets als het snuiven in 1832, was onder schilders wél geliefd. Uitgeblazen rook zag er op schilderijen mooi uit en het daagde schilders uit om hun technisch kunnen te etaleren. Daarnaast bood het pijproken de schilders in iconografisch opzicht vele mogelijkheden: het kon zoveel betekenen! De vele betekenissen die het roken in de schilder- en tekenkunst van de zeventiende eeuw kon hebben, worden door De Jongh deskundig op een rijtje gezet. Vergeefs wordt daarbij gezocht naar ‘de contingentie van het Zijn’. Gerrit Paape, de man die in 1832 van snuiven werd beticht, laat in zijn omvangrijke oeuvre vrijwel niemand snuiven, maar gerookt wordt er door velen en vaak. Altijd pijp. Om Paape te verlossen uit de ketenen van Schuil wil ik hier de betekenissen nader beschouwen | |
[pagina 104]
| |
die hij als schrijver in tijden van oorlog en revolutie aan het roken van de pijp gaf. Niet alleen Gerrit Paape liet zijn personages een pijpje roken, maar ook in het werk van geestverwante tijdgenoten als Wolff en Deken werd op gezette tijden gerookt.
In de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, de roman die Betje Wolff en Aagje Deken in 1782 publiceerden, wordt eventjes gerookt. Toen Sara Burgerhart op het literair toneel verscheen, was het land in de Vierde Engelse Oorlog gewikkeld en al weer wat langer in de ban van de dwanggedachte dat alles minder werd. De oorlogsschepen die de haven niet durfden te verlaten en door de Engelsen desondanks vernietigd werden, bevestigden een diepere waarheid: het land zat moreel, economisch, financieel en politiek aan de grond. In die malaise wordt het weesmeisje Sara groter en voorzichtig volwassen. In 1782 was vroeger alles beter. Het land kende in de zeventiende eeuw een tijd waarin alles blonk en schitterde. Parallel daaraan lopen de levenslijnen in de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart: in het leven van Sara is het verleden op het moment van vertellen de beste tijd. Het was de tijd dat haar ouders nog leefden. Sara herinnerde zich het geluk van weleer. Haar vader heette Jan, zoals dat in Holland hoorde. Haar moeder was een weeskind geweest, maar wat kapitaal had haar in staat gesteld een goed huwelijk te doen met allerbeste Jan. Het was niet alleen een goed huwelijk, maar ook een gelukkig huwelijk. Myne Ouders lazen veel, en zagen deeze zucht in my met goedkeuring. Nog zie ik hen in onzen tuin, op de bank zitten, als Vader zyn pypje van rust, zo als hy het noemde, rookte, en Moeder hem iets voorlas, terwyl ik op des goedaartigen mans knie zat te luisteren, of te spelen. Nog zie ik hoe hy my, gevolgt door myne glimlachende Moeder, in huis draagt. ô! Dat waren gouden dagen; waren het niet?Ga naar eind5. In het hart van de huiselijkheid passen pijp en lectuur. Het verkleinwoord ‘pypje’ laat zien hoezeer de pijp gedomesticeerd was. Dat was in de tijd van Jan Steen wel anders: in de zeventiende eeuw, op de genrestukken van Steen, waren huishoudens waar pijp gerookt werd van streek.Ga naar eind6. Roken en lezen zijn een eeuw later, in de wereld van Wolff en Deken, intussen ‘zuchten’ die gecultiveerd worden op dierbare momenten van rust. Rust na hard werken en lectuur om te ontspannen. In het paradijs van de ‘gouden dagen’, zoals burgers | |
[pagina 105]
| |
zich dat omstreeks 1782 voorstelden, gingen Adam en Eva gekleed, las Eva en rookte Adam een pijp. In het leven van Sara en in het dagelijks leven in de Republiek ging het erom het verloren pijprokersgeluk te hervinden. Het moest wakker worden gekust door een betrouwbare prins. Sara gaat in de roman haar moeizame weg in de richting van een goed huwelijk, zoals haar moeder was gegaan. Die weg valt Sara zwaar, belaagd als zij wordt door een aantrekkelijk gebekte losbol. Zoals Sara moest de Republiek volgens veel patriotten de weg van herstel inslaan om het geluk van de voorvaderen te herwinnen. Die weg van herstel vroeg een aanpak die alle levensterreinen omvatte. Staatkundig herstel moest verbonden zijn met herstel van economie, nijverheid en ‘huishoudkunde’. In de formulering van het zogenaamde ‘Leids ontwerp’, het patriotse beginselprogramma dat onder de zelden geciteerde titel Ontwerp om de Republiek door eene heilzaame vereeniging der belangen van Regent en Burger van binnen gelukkig, en van buiten gedugt te maaken in 1785 in Leiden verscheen, heette het: Maar zoo lang men de Staatkundige Ontwerpen niet met de Huishoudkunde veréénigt; zoo lang de eene niet gegrond word op de andere, en de Herstelling der Manufactuuren, de herleeving der Nyverheid niet gezogt word in eene Grondwettige Herstelling onzer Republiek; zoo lang zullen zoortgelyke ontwerpen de gewenschte uitwerking missen, gelyk de ondervinding leert, datze die tot nog toe gemist hebben.Ga naar eind7. Slechts een totaalaanpak kon de Republiek en meisjes als Sara redden van een wisse ondergang. Dat inzicht is ook te vinden in de bijdrage van Gerrit Paape aan de discussie: de Grondwettige Herstelling van het Geluk der Nederlandsche Maatschappy, volgens de wysgeerte en menschkunde, in 1787 in Rotterdam uitgegeven. In het begin van zijn verhandeling in brieven vergeleek hij de ‘Maatschappy of het Gemeenebest’ met een gezin, ‘alwaar de Ouders voor het welzyn der Kinderen zorgen’.Ga naar eind8. Als de maatschappij volgens Paape op iets leek, dan was het wel op het ‘huisgezin’. Die vergelijking is wel vaker gebruikt en intussen afgezaagd. Paape verschaft de vergelijking in het vervolg een historisch en biologisch fundament. Het gezin heeft ooit geleid tot ‘het eerste denkbeeld eener Maatschappy of Gemeenebest’: door het gezin is de mens op het idee gekomen om grotere eenheden te vormen. De ‘Natuur’ heeft in het ‘Vaderlyk gezin’ het model gegeven waarnaar ‘grooter Maatschappyen’ gevormd moeten worden. | |
[pagina 106]
| |
Belangrijker dan de bepaling van de originaliteit van de vergelijking is de vaststelling dat in de verbeelding van het gezin tegelijkertijd ook de ‘Nederlandsche Maatschappy’ werd verbeeld. Sara is zo in de ogen van veel lezers in 1782 de verweesde Republiek. Grondwettige herstelling is herstel van het geluk in persoonlijk en maatschappelijk leven. Dat herstel komt in een ‘Vaderlyk gezin’ en in een ‘Vaderlyke’ maatschappij voor rekening van de vader. Op de vaders komt het in de toekomst aan: De Vader, die deezen naam in volle kragt verdient, en die alleen het Voorbeeld voor den Vader der Maatschappy opleevert, geeft zig niet over aan de buitenspoorigste Driften en ergerlykste Losbandigheeden! [...] Hy zal zig niet laaten vinden by de tooneelen, die tot grof vermaak van het dom gemeen zyn ingerigt! hy treed niet als een jeugdigen Losbol daar heenen; verzuipt zig niet in den sterken drank en verleid de maagdlyke Onschuld niet, door zyn gezag noch goud!Ga naar eind9. Die ‘onwaardige vaders’ waren in 1782 en 1787 maar al te zeer bekend. In de roman van Wolff en Deken treedt er zo'n losbol op, de heer R, die het op de ‘maagdlyke Onschuld’ van Sara gemunt heeft. Buiten de roman wilde stadhouder Willem v, die door zijn aderen bourgognewijn liet stromen en het volgens de georkestreerde geruchten met meisjes buiten de deur hield, wel erg lijken op deze anti-vader. In de eigentijdse satire rookte de erfgenaam van stadhouderlijke macht, de man die de zetel van de Vader des Vaderlands bekleedde, uiteraard geen vertrouwenwekkende pijp.
In de Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, in het ‘Leids ontwerp’ en in de Grondwettige Herstelling van Paape gaat het uiteindelijk om het hervinden van geluk. Het pijprokersgeluk dat er niet is, ooit of misschien zelfs nimmer was. Het utopisch geluk, dat zich verbeeld vindt in scènes met pijprokende mannen, vraagt om onruststokers die met straatrumoer en geweld de verwerkelijking van de droom nastreven. Gerrit Paape, Betje Wolff en Aagje Deken lieten zich in hun persoonlijk leven niet op pijproken betrappen, ze hadden het te druk met hun onvrede. Sara's zoektocht naar geluk in haar persoonlijk leven volgde hetzelfde spoor als de activistische zoektocht naar geluk in het maatschappelijk leven. Traditioneel in het persoonlijke en maatschappelijke leven was de gelijkstelling van geluk en deugd.Ga naar eind10. Eigentijdser was de vereenzelviging van geluk en Verlichting. | |
[pagina 107]
| |
Die lijn, volgens welke Verlichting voorzichtig tot geluk leidt, wordt zichtbaar in de levensgeschiedenis van Gerrit Paape, zoals hij die optekende in zijn in 1792 in Dordrecht verschenen Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap. Met de inval van de Pruisen in 1787 lag de vertrouwde geluksdroom aan diggelen. Net als Wolff en Deken was Paape de weg naar het vrije Frankrijk ingeslagen. Met zijn autobiografie, een geschiedenis van zijn leven en zijn filosofie, richtte Paape zich vanuit ballingschap tot zijn lezende landgenoten. Het was niet bepaald een autobiografie waarvan de lectuur gemakkelijk gecombineerd kon worden met een rustig pijpje. Voor de rechtbank van zijn lezers bepleitte de schrijver zijn eigen zaak en in het verlengde daarvan de zaak van de verdreven patriotten. Om zijn ijver voor de goede zaak te bewijzen nam hij in zijn autobiografie een enorme bibliografie van eigen werk op. Verder beschreef hij zijn leven zo dat het leek alsof alle lotgevallen en ontmoetingen hem onafwendbaar in de richting van de Verlichting en de revolutie hadden gedreven. In Delft, waar Paape in 1752 geboren was en nadien opgroeide, werd hij als dertienjarige door zijn vader bij een plateelfabriek gebracht om er in de leer te gaan als plateelschilder. Over dat onderricht is Paape in zijn autobiografie niet zo te spreken. Veel meer leerde hij van zijn vader en van Thomas van Dijk. Deze Thomas, een ‘Ambagtsgezel’ in het plateel, onderwees de jonge Paape in ‘vrolijke wijsgeerte’. Die ‘wijsgeerte’ is er niet een van de schoolbanken, maar van het dagelijks leven. Op een dag zag Paape hoe Thomas' zoon Christoffel in de sloot spartelde en zijn best deed om de veilige wal te bereiken. Omdat de vader merkte dat zijn zoon niet het risico liep om te verdrinken ‘zettede hij zig in het gras neder; sloeg vuur, ontstak zijn pijp en zag het goede werk, met de uitterste bedaardheid, aan’. Nadat Christoffel een paar vergeefse pogingen gedaan had om uit de sloot te raken, riep hij zijn vader toe: ‘Is het nu tijd om te rooken?’ Jongen lief! antwoorde Thomas: voor mij is het tijd om te rooken, en voor u is het tijd, om uit de sloot te leeren klouteren, waarin gij door uwe eigen schuld gevallen zijt.Ga naar eind11. De pijp symboliseert de onverstoorbaarheid, waarin wijsheid schuilgaat. Met zijn pijp ook trotseerde hij de vrome praatjes van lieden die hem verweten de kerk te verzuimen: ‘In dit geval stak hij altoos zijn pijp aan en rookte met den grootsten smaak.’ Thomas' ‘vrolijke wijsgeerte’ is stoïcijns van karakter. Zijn ‘beredeneerde ze- | |
[pagina 108]
| |
denlijke ongevoeligheid’ komt naar eigen zeggen voort uit de onwil ongelukkig te zijn. Het in de wereld bestaande ongeluk laat hem net niet Siberisch, maar veel scheelt het niet. Zo was de Jan Burgerhart van Wolff en Deken niet. De vader van Sara vond de rust om te roken thuis, in het gelukkig gezelschap van zijn vrouw en dochter en na inspanningen. De teloorgang van dit geluk verplicht de nazaten tot actie. Thomas van Dijk is als roker een solist: hij vindt rust in zichzelf, te midden van woelige baren. Tot politiek activisme en maatschappelijk geluksstreven zet deze pijproker ogenschijnlijk niet aan. Indirect is Paape aan het pijproken van Van Dijk veel verschuldigd. Het uitblijven van vaderlijk ingrijpen dwingt de zoon tot zelfstandigheid, tot praktische Verlichting. Zoals de vader van Jantje in ‘De pruimeboom’ van Van Alphen zijn zoon aanvankelijk slechts stil beluisterde en hem even vrij liet denken. De ruimte en tijd om te dwalen, die de vader zijn kinderen en de meester zijn leerlingen gunt, stimuleren de moed om zélf te denken. Zelf denken en zelfredzaamheid banen voor Christoffel van Dijk en Gerrit Paape de weg naar inzicht, onafhankelijkheid en - conform de idealen van de Verlichting - naar persoonlijk geluk. Vanzelfsprekend is dat geluk allerminst. Het moet worden bevochten. De pijp van de leermeester, die voor de leermeester zelf ‘een pypje van rust’ is, stimuleert zo indirect tot geluk. Dat geluk en die rust waren voor Paape en andere gebannen patriotten in 1792 ver te zoeken. Paape probeerde het wel om Thomas in ‘vrolijke wijsgeerte’ na te volgen, maar zijn temperament veroordeelde hem tot onrust en schrijven. Het ontbrak de meeste patriotten in ballingschap aan mogelijkheden om het pijprokersgeluk te vinden.
Pas in 1794 konden de patriotten terug naar het vaderland. In het kielzog van de Franse revolutielegers zochten de verdrevenen hun nieuwe, liefst eervoller plaats in de ‘Nederlandsche Maatschappy’. Willem v, de onwaardige vader, had het veld geruimd en het zoeken was naar een betere vader, een ‘bestevaêr’. De Bataafse Revolutie, zoals de met Franse steun gerealiseerde ommekeer genoemd werd, zou voor weinig minder dan het geluk van de Nederlanders moeten zorgen. Over de vraag hoe dat dan moest, verschilden de meningen hevig. Dat bleek wel tijdens de vele vergaderingen en gesprekken. Overal werd gepraat én gerookt. In de Vrolijke Caracterschetsen en satirique levensbeschryvingen, een satirische roman die Paape in 1797 het | |
[pagina 109]
| |
licht deed zien, trekt de anonieme hoofdpersoon door het landschap van de babbelzieke revolutie: Ik stapte het koffiehuis binnen. Een dikke tabakssmook overviel en omsingelde mij, zo als ik pas binnen de deur was. Een gesuisch en gebrom, even gelijk als dat van etlijke zwermen en bijen, trof mijne ooren; [...].Ga naar eind12. De ‘dikke tabakssmook’ beneemt de bezoeker het zicht. Waar aan het geluk van de nieuwe ‘Nederlandsche Maatschappy’ gewerkt wordt, wordt met inzet gesproken en pijp gerookt. De pijp, ooit het embleem van het geluk, benevelt nu het heldere zicht op het geluk. Het wemelde intussen van de wegen naar de ‘Grondwettige Herstelling’. De scholen van het geluk wedijverden met elkaar. De geschiedenis ‘leerde’ voortdurend en voortdurend wat anders, het toneel was ook al een school en de Franse Revolutie was in de woorden van Paape zelfs de ‘hooge school’. De lessen die op die scholen opgestoken werden, bevestigden over het algemeen al eerder ingenomen standpunten, maar tot een consensus kwam het niet. Het Vaderschap in de nieuwe stadhouderloze Republiek werd door velen opgeëist: het meervoudig vaderschap van de gewestelijke autonomie of toch het primaat van een Nationale Conventie? In die impasse, waarin veel zou blijven zoals het was, beginnen twee bevriende buren een reis om te zien of de Bataafse Revolutie iets van het gewenste geluk heeft gebracht. De reizigers heten Jaspert en Julfert en de reis vindt plaats in het bestek van de satirische roman De knorrepot en de menschenvriend, die Gerrit Paape in 1797 enkele maanden na zijn Vrolijke Caracterschetsen liet verschijnen. De boezemvrienden Jaspert en Julfert hebben tegenstrijdige temperamenten. Jaspert is de ‘lachende en weldaadige menschenvriend’ en Julfert de knorrepot, die eeuwig moppert en van zich afbijt ‘als een zieken hond’. Jaspert is in het boek de geboren pijproker: Op een vroegen morgen rookte Jaspert zijn pijp: zijn gelaat stond zo helder en vrolijk als dat der opgaande zon aan den wolkenloozen hemel. Hij beschouwde de wonderen der natuur, en was met alles vergenoegd.Ga naar eind13. Van het plan om vol dankbaarheid de lof van de schepping te zingen wordt hij weerhouden door Julfert, ‘die met furie zijn slaapmuts aftrok en ze tegen een hegge smeet’. Met ‘de uitterste bedaardheid’ | |
[pagina 110]
| |
slaat Jaspert zijn woedende buurman gade, waarop hij doodgemoedereerd zijn pijp uitklopt. Deze Jaspert heeft in zijn blijmoedig roken wel iets van Thomas van Dijk. Bedaard, dat was Thomas ook. Bedaardheid was in de tweede helft van de achttiende eeuw langdurig een van de hoogste deugden. Wie zijn hartstochten in de greep had, was een evenwichtig en bedaard mens. Verstandige beslissingen en verantwoordelijk vaderschap in gezin en maatschappij vroegen bij uitstek bedaardheid. De bedaardheid van Jaspert is echter die van Joris Goedbloed. Hij duidt alles ten goede. Hij mist duidelijk de eigenzinnigheid van Thomas van Dijk. Met zijn buurman verschilt Jaspert van mening over de vraag of de nieuwe regenten deugen. Om dat te onderzoeken ondernemen zij een ‘patriottische wandeling’. Op die wandeling ondervinden beide vrienden enige tegenslag: van een belangrijke plaats van Julferts broek was een knoop afgesprongen en de tondel, waarmee Jaspert het vuur voor zijn pijp kon slaan, was nat geworden. Het probleem van Jaspert wordt gemakkelijk opgelost, maar op de kwestie van de knoop van Julfert lijkt de nieuwe maatschappij niet berekend. Nergens een kleermaker te bekennen. De ontbrekende knoop brengt het maatschappelijk tekort aan het licht. Sommige kleermakers van weleer zijn omhooggevallen en achten zich te goed om een knoop aan te zetten. Het werk wordt uiteindelijk opgeknapt door een patriotse kleermaker, die teruggekeerd is uit ballingschap en in armoede verkommert. In een ‘vaderlandsch logement’ beleeft het duo een vergelijkbaar avontuur met een vergelijkbaar verschil in reactie: Jaspert tevreden, Julfert ontevreden. Bij binnenkomst zien zij de kastelein, een bol heerschap met een blozend gezicht ‘waarop gulhartigheid, trouw, edelmoedigheid en menschenliefde te leezen was’.Ga naar eind14. Hij zit bij de haard, staat bij de binnenkomst van de reizigers niet op, neemt zijn hoed niet af en laat het korte pijpje in zijn mond zitten. Wel heet hij de bezoekers welkom en roept zijn knecht om voor de heren ‘pijpen; confoirtje; tabak en al den santekraam’ te brengen. Een fles wijn wordt geopend en de pijpen worden gestopt. Ook - opmerkelijk - Julfert rookt. In de café-idylle worden Jaspert, Julfert en de kastelein gestoord door de luidruchtige en aanmatigende entree van een viertal voorname staatslieden. De vier leefden kennelijk niet in de tijden van vrijheid, gelijkheid en broederschap: zij eisen een voorkeursbehandeling en commanderen dat het een lieve lust is. De rust van de kastelein is weg: hij dient de praatjesmakers van repliek en knijpt daar- | |
[pagina 111]
| |
bij zijn pijpje ‘in stukken’. Driftig grijpt hij wat later naar een ander kort pijpje. De staatslieden, die in hun voorkeur voor ‘bourgonjewijn’ al laten weten welke traditie zij voortzetten, krijgen geen voorkeursbehandeling. Over het gedrag van de kastelein ontstaat een meningsverschil tussen Jaspert en Julfert. Voor Julfert, die de kastelein een man naar zijn hart acht, is duidelijk dat de nieuwe staatslieden kleine kinderen zijn. Het gedrag van de kastelein is naar het idee van Jaspert te vrijmoedig. Hij zoekt ook naar begrip voor het gedrag van het viertal gasten. De meningsverschillen vergezellen het duo op de reis. In het zestiende hoofdstuk smijt Julfert, die zijn reisgezel al rokend alle misstanden heeft horen vergoelijken, uit woede zijn pijpje in de sloot. Jaspert blijft roken, maar in zijn roken zit allengs te veel wereldvreemdheid. De rustige en tevreden pijproker is een anachronisme geworden. De Bataafse Revolutie heeft geen rust en geen geluk gebracht. Wie nadenkt, weent van woede en smijt zijn pijpje weg. Wie dan nog bedaard is en zich met een pijpje laat vinden, mist hartstocht voor de vaderlandse zaak.
Het verlangen in Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart, in het ‘Leids ontwerp’ en in de Grondwettige Herstelling naar het herstel van het geluk, dat verloren is gegaan, is nog vol goede moed. De samenhang tussen het gezin en de maatschappij wordt in de jaren voor 1787 alom gezien en gehoopt wordt dat een integrale aanpak succes zal bieden en de tevreden pijproker in het gezin zal terugvoeren. In de jaren van de Bataafse Revolutie heeft de goede moed patriotten als Paape langzaam maar zeker verlaten: het geluk blíjft elders! Waar de regenten weigeren zich in de maatschappij als verstandige vaders te gedragen, daar is geen rust om te roken. De pijproker, die vóór 1787 het symbool was van het geluk, wordt na 1794 een sufkop, die recht praat wat krom is. Schrijvers die dat geluk met hartstocht hadden gewenst, zagen vol drift hoe na 1794 de kans op maatschappelijk geluk verspeeld werd. Als bij afspraak stierven omstreeks 1803 in een kort tijdsbestek de luidruchtigste radicale schrijvers. In december 1803 overleed Gerrit Paape in Den Haag aan waterzucht. Begraven werd hij in alle stilte in de Kloosterkerk. Betje Wolff en Aagje Deken verlieten eind 1804 vlot na elkaar het toneel. Onruststokers dood en begraven, opgeruimd stond netjes en de nieuwe eeuw kon fris beginnen. Goedgemutst stopten de zo bedaarde mannelijke burgers van Zierikzee in 1832 na de voordracht van Schuil hun pijpje. | |
[pagina 112]
| |
Met dank aan Myriam Everard, Susanne Gabriëls, André Hanou en Marleen de Vries voor goede raad. |
|