De Gids. Jaargang 167
(2004)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| ||||||||
David BosGa naar eind1.
| ||||||||
[pagina 74]
| ||||||||
Alleen al de naam Veronica belooft wat voor biografen. Ze is afgeleid van vera ikon, ‘ware afbeelding’ - in het bijzonder de afdruk van Jezus' gezicht op een zweetdoek, hem aangereikt op weg naar Golgotha. De vrouw die dat zou hebben gedaan, kreeg in de overlevering de naam Veronica. Wist Schmidt dat? Was het dus met voorbedachten rade dat ze een schaap naar haar gelijkenis schiep? Als je haar mag geloven, gingen preken en dergelijk godsdienstonderricht volkomen aan haar voorbij. Misschien kende ze deze naam alleen uit Werumeus Bunings daverende ‘Ballade van den boer’: ‘Er stonden drie kruisen op Golgotha,/ Maar de boer hij ploegde voort./ Magdalena, Maria, Veronica,/ Maar de boer hij ploegde voort.’ Dan nog lijkt de schrijfster behalve een naam ook een setting te hebben overgenomen: drie vrouwen rond één man - zij het geen boer of Lam Gods maar iets daartussenin. Sinds het verschijnen van Schmidts memoires, de studies van Hans Vogel, Joke Linders en vooral Annejet van der Zijl is veel bekend over het leven van de auteur. Sporen daarvan zijn gemakkelijk te herkennen in de Veronica-verzen. Neem het dagje op Schiphol, waar het schaap onverhoeds ‘de lucht in [gaat] met een wildvreemde piloot’. De ontstelde reactie van de dominee (‘let op, hij wil haar schaken’) en de dames (‘die gingen op de startbaan liggen snikken’) wordt begrijpelijk als je weet dat de auteur als zeventienjarige stiekem een rondvlucht maakte, en de nacht doorbracht met een van de vliegeniers.Ga naar eind6. Meer verbanden tussen leven en werk komen aan het licht als je, aan de hand van Marcel Raadgreeps bibliografie, nagaat wanneer Schmidt de verschillende afleveringen schreef. Het vliegavontuur bijvoorbeeld publiceerde ze een jaar na het overlijden van haar vader. Enkele dagen voor diens dood verscheen het avontuur van Veronica en haar vrienden in een luchtballon. Als die losslaat van z'n ankers, zetten de dames Groen het op een jammeren (‘we komen achter 't ijzeren gordijn of zo terecht’) maar straalt Veronica: ‘we gaan door de wolken heen tot aan de hemelpoort.’ Zou dat niet een verwijzing zijn naar het voorland van ds. Schmidt? Zo is er nog veel meer voor wie zoekt naar de mens achter het schaap. De dames Groen bijvoorbeeld zijn volgens Linders gemodelleerd naar de drie gezusters Levetzov (adellijke, Duitse dames, bij wie Schmidt in 1932 logeerde) en een beetje naar moeder Schmidt. Je zou ook kunnen denken aan Maatje en Marie de Groene (de ongetrouwde dochters van een herenboer in het dorp waar Schmidt opgroeide), aan Annie en Nellie Kram (de dochters van de plaatselijke notaris; de oudste trouwde met een zekere Groen) of | ||||||||
[pagina 75]
| ||||||||
zelfs aan de twee Anna Maria Geertruida's die Annie M.G. (alias ‘Zus’) waren voorgegaan: de eerste kwam levenloos ter wereld, de tweede overleed op haar derde. Maar wat word je nu wijzer van zulk speurwerk? Het is nalezing op een afgegraasd weitje; aan Schmidts biografie voegt het weinig toe, terwijl Veronica's fiere verschijning verschrompelt tot een doorzichtig alias. Om deze versjes te vatten hoef je niet meer te weten dan de lezers voor wie Schmidt ze destijds schreef. Je moet alleen beseffen wat een schaap, wat een dame en wat een dominee is. Het spel dat de schrijfster daarmee speelt, komt aan het licht als je meer dan een enkel versje analyseert - en niets daarvan hieraan toeschrijft a) dat de auteur zelf zoiets beleefde, b) dat het goed rijmt of lekker loopt, of c) dat het grappig is. Je moet blijven waar de auteur je hebben wil: aan de oppervlakte, in de speelruimte van Veronica en haar vrienden. | ||||||||
2Hoe oud is Veronica? Jonger dan ‘de oude dames Groen’ en dan de dominee, die op zekere dag vijftig wordt. Als het schaap eens verjaart, staan er zeven kaarsjes op de taart. Naar menselijke maatstaven is ze dus een kind. Maar hoeveel is een schapenjaar? De tekeningen van Fiep Westendorp, die sinds de eerste Querido-editie (1972) bij de versjes staan, benadrukken Veronica's jeugd: het schaap is veel kleiner dan haar menselijke vrienden. Op een van de tekeningen zit ze op schoot bij de dominee, en op een andere houdt een van de dames Groen haar zelfs onder de arm, alsof ze een tas of een schoothondje was. Maar volgens de originele tekeningen van Wim Bijmoer, die werden opgenomen in de boekedities door De Arbeiderspers (1951-1961), is Veronica niet of nauwelijks kleiner van stuk dan de dames en de dominee. Dat is in overeenstemming met de tekst, want Veronica wordt aangesproken met ‘juffrouw’ en ‘u’. Soms gedraagt, en uit ze zich zoals een juffrouw betaamt, of vertoont ze kunsten die weinig zevenjarigen haar nadoen. Maar vaker blijkt haar smaak nogal kinderlijk (sprookjes- en prentenboeken, schommelen, poffertjes en ijs, geen lof of raapjes), net als haar taalgebruik (‘luns’, ‘luusiefer’). Dat laatste geldt echter ook voor de dames Groen en soms zelfs voor de dominee. Dat Veronica bemoederd wordt, zegt al even weinig over haar leeftijd, want ook de dominee moet zich die dameszorg laten welgevallen. Anders dan hij geeft Veronica echter vaak blijk van haar afhankelijkheid: ‘He, zeurde 't schaap Veronica, he, magge we daarbinnen?’, ‘mag ik een ijsje, da- | ||||||||
[pagina 76]
| ||||||||
mes Groen?’, ‘Mag ik mijn bedje uit?’ Wat Veronica vooral klein maakt, is dat ze een schaapje heet, met krulletjes, oogjes, oortjes, sokjes, een ruggetje, een beursje, een bedje, een hoedje, en (zo wordt telkens herhaald) met voetjes en een staartje. Nu worden verkleinwoordjes veel gebezigd in huize Groen, vooral door de dames. Op gezette tijden stellen zij voor om een bordje, kopje of glaasje van het een of ander te gebruiken. Zo'n verkleiningsuitgang zegt weinig over de maat van de verfrissing, maar des te meer over de waarde die daaraan wordt gehecht. Ook waar het over ‘ons schaapje’ gaat, wordt eerder affectie uitgedrukt dan een afmeting aangegeven. Maar tegelijkertijd wordt zoiets meegedeeld over Veronica zelf: zij is een aandoenlijk wezen. Dat komt niet alleen door haar leeftijd, maar ook door haar sekse, en de diersoort waartoe ze behoort. Die drie dimensies, zo zal blijken, hangen nauw met elkaar samen. | ||||||||
3Veronica heet een juffrouw, soms zelfs een dame, maar waaruit blijkt verder dat ze een ooi is en geen ram? In de mensenmaatschappij van de jaren vijftig onderscheidden mannen en vrouwen zich nog duidelijk door hun kleding. Veronica echter heeft enkel sokken aan, en die zijn uniseks. Wanneer ze kookt of afwast, draagt ze een schort, maar dat doet ook de dominee als hij eens een handje helpt. Meer houvast bieden accessoires als haar met bont gevoerde laarsjes en een ‘snoezig’ hoedje met blauwe bloemetjes. Dat Veronica ‘briljantine’ op haar krulletjes doet, zegt niets, want in de jaren vijftig smeerden mannen dat minstens zo graag. Andere haarbewerkingen zijn seksespecifieker: net als de dames laat Veronica zich watergolven. Dat ze naar dezelfde kapsalon gaat als de dames is al veelzeggend, want vijftig jaar geleden was er nog een scherpe scheiding tussen dames- en herenkappers. Eerstgenoemden legden zich toe op krullen zetten, laatstgenoemden op knippen en scheren. Het is daarom dubbel mis dat de dominee op een warme zomerdag voorstelt om Veronica te scheren. Daaruit spreekt miskenning van de soort waartoe zij behoort (een salonfähig schaap is geen poedel, laat staan een heester) maar ook van haar geslacht. Vandaar misschien dat de dames zo krachtig protesteren: ‘dat mag niet, dominee!/ Het schaapje bloot? Dat zouden wij beslist niet overleven’. Dominees vergissing is voorstelbaar, want Veronica is nogal jongensachtig. Anders dan de dames Groen houdt ze van een verzetje, | ||||||||
[pagina 77]
| ||||||||
Illustratie van Wim Bijmoer [uit Annie M.G. Schmidt, Het hele schaap Veronica, 1951]
van wilde spelletjes, van avontuur, en is ze niet bang voor andere dieren, noch voor vreemde mannen. Ze treedt weliswaar op als ballerina, maar doet dan ‘een hele woeste dans’, en als er in huize Groen gemusiceerd wordt, beukt ze op de pauken. Is Veronica een tomboy? Of zegt haar woeste gedrag eerder iets over de leeftijdsgroep of de diersoort waartoe ze behoort? | ||||||||
4Mensen zijn ook dieren, zeggen zij die hun Origin kennen, maar het culturele onderscheid tussen dezen en gene zit diep in althans de Nederlandse taal. Paarden daargelaten hebben dieren immers poten, een kop en een bek; ze vreten, paren, jongen of werpen, als ze al niet kuit schieten of leggen. In Veronica's naaste omgeving echter worden zulke termen zorgvuldig vermeden; men spreekt er, als gezegd, van haar ‘voeten’ of ‘voetjes’, enzovoort. Alleen de dominee vergaloppeert zich eens, als een picknick van de vrienden wordt verstoord door Veronica's maagschap: ‘'k Heb ook familie hoor, maar 'k zou me schamen als mijn tante/ met alle vier haar poten op het tafellaken stond.’ Bij een andere gelegenheid echter is hij het | ||||||||
[pagina 78]
| ||||||||
juist die haar eer verdedigt: ‘dat neem ik niet. Zij heeft geen kop, maar net zo'n hoofd als u.’Ga naar eind7. Sterker nog, de dominee stort zich ‘met vlammende kaken’ op een belastingambtenaar die Veronica aanslaat als zijnde vee. Even razend reageren de dames op de valse opmerking van ‘een lieve nicht’ over de dansvoorstelling van Veronica: ‘'t Is mooi, maar 't blijft per slot een schaap’. De verontwaardiging van Veronica's vrienden toont hoe dierbaar zij hun is, maar ook hoe gevoelig soortverschil ligt. Net als (vandaag de dag) ras of klasse is het haast te pijnlijk voor woorden. Het lijkt trouwens nauw samen te hangen met dergelijke vormen van sociale ongelijkheid, want meer dan eens is er sprake van ‘arme schaapjes’. Veronica schaamt zich niet voor haar afkomst (‘geboren? In de wei.’), maar de dames en de dominee blijken (net als hedendaagse adoptiefouders) te worstelen met het verschil in achtergrond: ‘wat moeten wij nu zingen: Daar buiten loopt een kindje? of: Hier binnen ligt een schaap?’ Veronica mag niet minder zijn maar dat ze anders is, valt niet te ontkennen. Haar lichaamsbouw alleen al: ‘de dame heeft vier voeten, ze heeft er twee van voren en van achteren ook nog twee.’ Dat ze een hoefdier is, weerhoudt Veronica niet van pianospelen (‘met twee voeten, weet u, ja, die twee van voren’) en liften (‘Zo stonden ze te wenken met hun duimen, op de berm.’). Volgens de illustraties van Wim Bijmoer is ze bovendien een rechtopgaande viervoeter. Fiep Westendorp daarentegen beeldt haar dikwijls af on all fours; zij maakt het schaap niet alleen kleiner, maar ook beestachtiger. Veronica's dierlijkheid zit vooral van achteren, in haar staart. Dat uitsteeksel blijkt een zwakke plek: het bevriest, het kriebelt, en verraadt haar als ze zich verstoppen wil. Wie een staart heeft, zal het vast nooit ver schoppen in de mensenmaatschappij, want zo'n lichaamsdeel duidt op wispelturig, onbeteugeld, ongetemd gedrag. Van achteren gesproken: nogal wat dieren laten alles lopen. Veronica niet, maar toch beschouwen de anderen haar als niet geheel zindelijk. Wanneer er getuinierd wordt, vragen de dames namelijk uitgerekend haar om mest te kruien. Is dat niet een steek? Een ander in het oog springend verschil tussen mensen en dieren is dat laatstgenoemde geen kleren dragen. De meeste soorten lopen gedurig naakt of juist altijd in een vacht, pels of vederdos. ‘Bij ons groeit al het ondergoed vanzelf al op het lijf,’ constateert Veronica tevreden. Juist daardoor zijn schapen en dergelijke echter afhankelijke wezens: ze kunnen zichzelf niet naar believen aan- en uitkleden. Mensen zijn hun daarbij graag van dienst, zo is eerder gebleken, maar dat is niet zonder gevaar. Een schaap dat zich uit haar | ||||||||
[pagina 79]
| ||||||||
vacht laat helpen, zet namelijk niet alleen haar eerbaarheid maar ook haar ziel op het spel: van dier dreigt ze te degraderen tot ding. Aan dat gevaar staan alle soorten bloot, maar de nuttige in het bijzonder. Hoe meer een dier te bieden heeft, immers, des te groter is het gevaar dat het enkel wordt beschouwd als een onbezield productiemiddel of een levenloos product: wol, melk, eieren, paardenkracht of het heel erge, vlees. Dat laatste lot is Veronica op een haar na beschoren als ze bij de kapper onder de droogkap gaat: Hoeng, zei het schaap Veronica, hoeng ee aa weeuw aa hange.
Wat zegt u? vroeg de dominee, geschrokken en ontdaan.
Hang, zei het schaap Veronica, hang ee aa weeuw aa wange...
Meneer! schreeuwde de dominee. Meneer! Het schaap brandt aan!
Ook thuis dreigt verdinging: Veronica's staart wordt aangezien voor een vatenkwast, en als ze eens in een sloot is beland, wordt ze weliswaar humaan in bad gedaan (‘ik ben nog nooit gewassen!!/ Ja, zeiden toen de dames Groen, zo gaat het nu bij ons.’) maar schoongeboend met groene zeep en soda. Na die wasbeurt heet ze ‘hagelwit’, als in een wasmiddelreclame. Een volgende keer, nadat Veronica nog dieper is gevallen, wordt ze zelfs chemisch gereinigd - als was ze een kledingstuk, tapijt of gordijn. Met gevoel voor gruwelijk detail meldt de schrijfster: ‘Er zat een keurig strookje met een nummer aan haar staart.’ Zulke voorvallen geven te denken: wordt Veronica wel erkend als levend wezen? Zien haar vrienden haar wel als volwaardig persoon? Vooral de dames overstelpen haar weliswaar met goede zorg, met lekkernijen en lieve woordjes, maar die liefdesbetuigingen hebben iets neerbuigends of zelfs onheilspellends: de Groenen, wier liefde door de maag gaat, kunnen Veronica wel opeten. ‘Het is zo gevaarlijk binnen, zo gevaarlijk voor een spin,’ waarschuwden de vrienden van Sebastiaan. Mutatis mutandis geldt dat ook hier. Huize Groen blijkt bij nadere beschouwing niet de veilige, vredige fifties-samenleving waar men het vandaag de dag voor houdt. Soort-, sekse-, klasse-, generatie- en geloofsverschillen staan er op scherp. Om die spanningen aan het licht te brengen, moet worden bezien hoe Veronica's huisgenoten zich verhouden tot haar en tot elkander. | ||||||||
5In de verhouding tussen de dames Groen is wrijving ver te zoeken; ze vinden, voelen, doen en zeggen altijd precies hetzelfde. Ooit, be- | ||||||||
[pagina 80]
| ||||||||
weren ze, waren ze zelfs verloofd met een en dezelfde huzaar. Ook die heeft er echter geen speld tussen kunnen krijgen: ‘wij gaven hem de bons.../ Maar als wij aan hem denken, gaan wij altijd samen schreien’. De damessymbiose houdt zelfs stand in die zeldzame gevallen waarin het lot van de een iets anders is dan dat van de ander: als Veronica het hooi uit één schoentje heeft opgegeten, of als een olifant de hoed van ‘de ene dame Groen’ verslindt. Eén enkele keer daagt iets van verdeeldheid. Als de vrienden erop uit zullen trekken op twee tandems, krijgen de dames woorden over het reisdoel. Maar die onenigheid wordt, zoals zo vaak, gesmoord in gemeenschappelijke zorg voor de leeftocht (‘we moeten toch nog broodjes smeren? Broodjes met beleg?’). Doordat ze eensgeestes, en bijna zelfs één vlees zijn (‘wij zitten met ons been’, ‘nu krijgen wij de hik’), staan de dames sterk. Terwijl twee van de drie avonturen beginnen met een opmerking of voorstel van Veronica, hebben zij in de helft van de gevallen het laatste woord. Meestal behelst dat een niet te versmaden voorstel als ‘gauw een zoute stengel met een lekker glaasje rood’. De Groenen houden het zo gezellig; wanklank wordt overstemd (‘van ruzie krijg je trek’), bitterheid wordt weggespoeld (‘ik ben wel diep gegriefd, maar geef mij nu een mokkapunt’) en tegenspraak de mond gestopt. Bovendien weten de dames zo hun vrienden aan zich te binden. Als het schaap en de dominee hun eens de rug toekeren, stellen ze zichzelf gerust: ‘o, ze komen wel terug! Vanmiddag bij de thee!’ Zo ook wanneer de dominee hen en het schaap in de steek lijkt te hebben gelaten: ‘straks komt hij wel weer hier./ Wij hebben toch de koude kip, de taartjes en het bier.’ Zelfs zonder lekkers slagen de dames erin om avonturen terug te brengen tot huiselijke proporties. Nadat de dominee een drenkeling heeft gered, sturen ze hem ‘ogenblikkelijk naar bed’, en als hij met veel geweld is verlost van een holle kies, beloven ze die te verwerken tot een broche. Dit domesticeringsstreven blijkt ook in het aquarium (‘De schol van onze visboer past toch beter in de pan.’), in het museum (‘We gaan maar naar de Nachtwacht toe. Dan weet je wat je hebt.’) en tijdens een buitenlandse reis (‘langs de Franse alpen met ons eigen koekepan’). De dames, hoe benauwd ze ook mogen wezen, lopen over van nuchterheid. Anders dan de dominee en het schaap laten zij zich niet meeslepen door een film of inspireren door de aanblik van het firmament: ‘Nou, 't is een mooie ster hoor, en we zijn echt aangedaan.’ Het ontbreekt hun, zo constateerde Roland Holst in zijn pastiche, aan gevoel voor ‘droom en toover’; fantasie, poëzie noch filosofie is aan hen besteed. | ||||||||
[pagina 81]
| ||||||||
6Heel manifest zijn de tegenstellingen tussen de twee andere personages: de dominee en Veronica. Die laatste is geen mak, maar een mondig schaap, dat tegenspraak niet schuwt. In de verhouding met de dames blijft het bij gesputter; hun gezag trekt Veronica niet in twijfel. Tegen de dominee echter verzet ze zich soms met kracht. Al in het vijfde versje komt het tot een aanvaring, als de dominee voorleest van de wolf en de zeven geitjes: Hi, zei het schaap Veronica, hoe kan dat nou gebeuren...
Zo'n geitje kan niet in de klok, al is het nog zo klein.
't Is welles, zei de dominee, zit u toch niet te zeuren,
zo'n hele grote Friese klok, zoiets zal het wel zijn.
Nou, zei het schaap Veronica, ik ken toevallig geiten,
maar 'k heb er toch nog nooit een met een Friese klok ontmoet.
Wat drommel! riep de dominee, hier heb ik toch de feiten!
Eh, zei het schaap Veronica, de feiten zijn niet goed.
Veronica's scepsis geeft te denken: als ze de dominee niet gelooft, volgt ze dan wel de Goede Herder? Dreigt ze niet, zoals zoveel mondiger geworden schapen van haar tijd, af te dwalen van de kudde? Hoe ver Veronica gaat, blijkt tijdens een dagje vissen. Als ze niet willen bijten, en de dominee dat wijt aan het aas, noemt Veronica dat een zwak excuus. Wanneer hij later toch beet heeft, kleineert ze zijn vangst, en als hij dan nog vertelt dat hij ‘als knaap’ ooit een enorme snoek heeft gevangen, veegt ze de vloer aan met zijn visserslatijn: ‘Ga nou, zei 't schaap Veronica, wat kan u lelijk jokken!/ Zwijg! bulderde de dominee, 't Is waar wat ik u zeg!’ Juist met zulke tegenspraak laat Veronica evenwel blijken dat ze goed luistert - beter dan andere, schijnbaar gehoorzamere zielen: ‘van knaap gesproken, zeiden toen de dames Groen bedeesd,/ wij zullen eerst uw jasje netjes op een knaapje hangen...’ Dit verschil in luisterhouding doet denken aan een oud verhaal over twee verschillend geaarde zusjes: Maria, die ‘aan de voeten des Heren gezeten, naar zijn woord luisterde’, en Martha, die ‘in beslag genomen [werd] door het vele bedienen’ (Lucas 10:38-42). De grofste tegenspraak komt niet van Veronica zelf maar van een ander mondig dier, dat van haar lijkt afgesplitst. Filou de papegaai zegt ‘Stik’ en ‘Bekhouden!’ en is dus, zoals de dominee al vreesde, bepaald niet ‘fatsoenlijk in zijn eh... zijn woordenkeus’. Dat komt hard aan, want de dominee zelf drukt zich plechtig uit - ook waar je | ||||||||
[pagina 82]
| ||||||||
Illustratie van Fiep Westendorp [uit Annie M.G. Schmidt, Het hele schaap Veronica, 1978]
geen kanseltaal zou verwachten (‘Gij zijt een goede ijscoman. Ga heen en kom gauw weer!’). Verder bedient hij zich (zoals een dienaar des Woords betaamt) van ingetogen krachttermen als ‘mirakel!’, ‘eilieve!’, ‘warempel’, ‘wat drommel!’, ‘wat hamer!’, ‘wat hoed- | ||||||||
[pagina 83]
| ||||||||
jes!’, ‘wat doosjes’, ‘wat deksels, o wat deksels’ en (één keer) ‘verdorie’. Kenmerkend is bovendien de manier waarop hij sprekend wordt opgevoerd. Als de dominee iets mededeelt, ‘zegt’ hij het namelijk meestal niet maar ‘spreekt’ hij - iets wat het schaap en de dames niet één keer doen. | ||||||||
7Veel indruk maken dominees uitspraken niet. Ze maken veeleer duidelijk dat de stand waartoe hij behoort zijn tijd heeft gehad. Symptomatisch voor die maatschappelijke devaluatie is alleen al de geringe omvang van zijn gehoor. Terwijl Veronica tweemaal optreedt voor een volle zaal, preekt de dominee enkel pro domo. De eerste keer, op haar verjaardag, richt hij ‘Een Enkel Woordje’ tot zijn ‘zwaar beminde schaap’ - waarmee hij alleen zichzelf tot tranen roert. De tweede keer, als de vrienden 's nachts een inbreker in huis horen, houdt hij een heuse boetepreek: Gij booswicht, riep de dominee, laat u toch overreden,
wat wint gij met een handvol gelds? Gij wie ge dan ook zijt...
Gij dief daar onder aan de trap, wij zien u wel, beneden...
keer van uw dwaalwegen terug, ei ziet, het is nog tijd...
De toegesproken zondaar blijkt echter de kat van de buren. Naast preken beproeft de dominee ook andere interventies. Herhaaldelijk tekent hij bezwaar aan tegen een door de dames of het schaap voorgesteld uitje, bijvoorbeeld naar de speeltuin: ‘De dominee keek voor zich uit met toegeknepen lippen./ Ik wip niet. Uit principe wip ik nimmer! zei hij kwaad.’ In plaats van zich over te geven aan ‘wuft’, ‘ijdel’, werelds vermaak (‘De kermis nu bijvoorbeeld, namen wij er iets van mee?’) moet een mens zijn ‘geest verrijken’, zo houdt hij zijn kleine kudde voor. Maar in plaats van deze te overtuigen, laat hij zich door haar overtroeven (‘De dominee was zachtjes ingeslapen/ en mompelde nog in zijn slaap: ik keur het toch niet goed.’) of zelfs overhalen (‘ik ga mee! - al vind ik het verkeerd’). Zo gaat het telkens wanneer de dominee zich plechtig en principieel uit: zijn verklaringen worden in een mum van tijd gelogenstraft - hetzij door de gebeurtenissen (‘Zijn woorden waren nog niet koud of... hoep! daar ging het dak!’), hetzij door een nuchtere of sceptische opmerking van de vrienden, of door zijn eigen doen en laten. | ||||||||
[pagina 84]
| ||||||||
Kalm, dames, sprak de dominee, en wees niet onbezonnen!
Al noemen zij u boevenpak, hebt toch uw buren lief...
Ja maar, zeiden de dames Groen, het is om u begonnen,
omdat u altijd zingt in 't bad. Dat is hun grote grief!
Wat hamer! zei de dominee, en snelde het balkon op.
Kom op! Hier is mijn blote vuist! zo riep hij naar benee.
De buren tierden: boevenpak! Dat zingt van: Zoek de zon op!
En onderwijlen lekt het maar op onze canapee!
Het geestelijk leiderschap van de predikant wordt kennelijk niet alleen ondermijnd door wat er in zijn omgeving wordt opgemerkt of voorvalt, maar ook door zijn eigen gemoedsbeweging. De dominee is namelijk, geestelijke of niet, een temperamentvol man. Zo ‘spreekt’ hij niet alleen, maar ‘roept’, ‘schreeuwt’ of ‘buldert’ ook - veel vaker dan het schaap (dat wel nogal eens ‘huilt’) en de dames (die graag mogen ‘jammeren’, ‘snikken’, ‘gillen’, ‘kermen’ of ‘zuchten’). Verder is hij even snel ‘blij’ of ‘opgewonden’ als ‘ontroerd’, ‘getroffen’, ‘ontdaan’, ‘benauwd’, ‘angstig’, ‘kwaad’ of zelfs ‘heel woedend en humeurig’. Grote daden en gebaren liggen hem daarom even goed als dito woorden. Als de dames blut zijn, bijvoorbeeld, schenkt hij hun zijn hele portefeuille (waarin helaas ‘alleen een oude preek’), als de kerstboom niet door de deur kan, breekt hij een stuk uit de gevel, en als de televisie hem verveelt, maakt hij aanstalten om het toestel het raam uit te smijten. | ||||||||
8Door zijn onbesuisde optreden belandt de dominee nogal eens in onwaardige posities. Eerst valt alleen zijn bril in de soep, later blijft hij in eigen persoon hangen in de lamp, schaatst hij in een wak, raakt zijn vinger bekneld, komt hij vast te zitten in een wingerd (waar de brandweer hem uit moet takelen) en belandt hij al slaapwandelend in ‘de goot’ (de dakgoot, althans). Dat alles lijkt hem niet te deren; de dominee hecht niet zo aan de waardigheid van zijn ambt. Zo acht hij het niet beneden zijn stand om zich ‘tot aan zijn nek in 't zand’ te laten graven, om van een duintop af te rollen, van de glijbaan af te roetsjen, blindemannetje of verstoppertje te spelen, ijs te eten op straat, te liften, een grabbelton te beheren, kopjes af te drogen (‘Het nederigste werk is ook Belangrijk in Mijn Ogen’) of oliebollen te bakken (‘U moet niet denken dat ik mij voor handenarbeid schaam.’). Als de nood hoog is, deinst hij er zelfs niet voor te- | ||||||||
[pagina 85]
| ||||||||
rug om ergens op of in te klimmen of om ‘met alles aan’ in het water te springen. Dat is niet naar de zin van de dames. ‘Wat is hij toch weer roekeloos, men moet hem altoos remmen,’ klagen ze, of: ‘denk toch om uw streepjesbroek en om uw goede naam’. Veronica daarentegen blijkt zich goed te kunnen vinden in zulk onstuimig optreden; ze juicht het zelfs toe. Anders dan de lieve vrede tussen haar en de dames suggereert, heeft ze kennelijk meer gemeen met haar weleerwaarde vriend. De sanguinische aard van de dominee komt duidelijk tot uitdrukking in de illustraties van Wim Bijmoer. Afgezien van een vadermoorder, die hem een wat ouderwets voorkomen geeft, ziet hij eruit als een gewone man, met een stevig postuur, brede gebaren, een expressief gezicht en vaak een sigaret in z'n mond. Fiep Westendorp beeldt de dominee af zonder rokertje, maar met bril en een vreemd soort hoed, die je eerder zou verwachten bij een pastoor of kapelaan. Verder geeft ze hem een leptosome gestalte, een uitgestreken smoelwerk en dikwijls twee tegen elkaar geplakte handen. De dominee blijkt in tien, twintig jaar gedegradeerd van bon-vivant tot kwezel - een toonbeeld van preutsheid, hypocrisie en wereldvreemdheid. Dat beeld is in overeenstemming met de nieuwe tijd (in 1972 hadden al veel Nederlanders afscheid genomen van domineesland), maar niet met de tekst van Schmidt. Een onverwacht effect van deze herziening is dat de dominee inboet aan mannelijkheid. Westendorp beeldt hem weliswaar niet af als een oud wijf of zacht ei (zoals Paul Haenen veel later het domineestype zou neerzetten) maar ze geeft hem een zo geestelijk voorkomen dat je bijna zou vergeten dat hij zich ook wat zijn sekse betreft onderscheidt van de dames en Veronica. Bijmoer benadrukte dit geslachtsverschil juist, bijvoorbeeld waar hij de dominee voorzag van een sigaret: in de jaren vijftig rookte 90 procent van de Nederlandse mannen en 30 procent van de vrouwen.Ga naar eind8. Bovendien, waar Westendorp de dominee in vol ornaat aan het strand laat verschijnen, toonde Bijmoer hem in z'n blote bast - met een toefje borsthaar.Ga naar eind9. Dit laatste detail onderstreept een opmerking in de beginstrofe van het betreffende versje: Zeg, zei het schaap Veronica, als we gaan zonnebaden,
wie zou er dan het bruinste zijn, de dominee of ik?
Wel, zeiden toen de dames Groen, da's makkelijk te raden:
een dominee wordt bruiner want zijn vacht is niet zo dik...
Kennelijk is het verschil tussen Veronica en de dominee minder | ||||||||
[pagina 86]
| ||||||||
groot dan je zou verwachten. Niettegenstaande zijn streven naar het hogere heeft de dominee iets van een beest. Slaapwandelen over het dak, bijvoorbeeld, is tekenend voor een geestelijke die niet met twee benen op de grond staat, maar het duidt ook op ongetemde driften. Vandaar het besluit: ‘U krijgt voortaan een tuigje aan, zei 't schaap Veronica.’ Zoals aan het strand al is gebleken, hangt dat dierlijke nauw samen met dominees geslacht: O, riep het schaap Veronica, mijn staartje is bevroren!
Ik word alleen maar warm van voren, bij die open haard!
Zo is het, sprak de dominee, ik ben ook warm van voren,
en ijzig koud van achteren. Maar ja, ik heb geen staart...
Althans, niet van achteren, zou Reve daaraan toevoegen.Ga naar eind10. | ||||||||
9Het schaap Veronica is al over de vijftig, en aardig op weg naar de eeuwigheid. Dat geldt voor meer van Schmidts geesteskinderen (met name Abeltje en Jip en Janneke), maar lang niet voor al haar vroege werk. Impressies van een simpele ziel, De familie Doorsnee en Pension Hommeles, bijvoorbeeld, zijn inmiddels geschiedenis. Behalve de dichtvorm, die tot navolging dwingt, is het vooral de setting die Veronica tot op heden onweerstaanbaar maakt. Predikanten en ongehuwde vrouwen hebben vandaag de dag een andere reputatie dan vijftig jaar geleden, maar ook toen Schmidt deze personages ten tonele voerde, stonden ze voor verleden tijd. Er hoefde maar een schaap bij om een begin te maken met een eindeloos spel van jong en oud, man en vrouw, elite en massa, mens, dier en ding. | ||||||||
Aangehaalde literatuur
| ||||||||
[pagina 87]
| ||||||||
|
|