bloed!’ Mijn beste vriendin begon te vertellen over haar laatste probleem van vlees en bloed. Ben heette hij en Ben was al twee maanden in haar leven. Het was serieus met Ben want Anna had hem uitgenodigd om voor de jaarwisseling met haar mee te gaan naar het Griekse eiland waar haar vader een buitenhuis had, waar haar grootouders woonden.
Mijn gedachten dwaalden af. Alsof literaire problemen niet van vlees en bloed waren, alsof een compositie niet van vlees en bloed kon zijn! O, het maken van een compositie, van een rijke en volle en speelse en onontrafelbare plot! In een compositie van vlees en bloed werd met toon recht gedaan aan taal en vloeiden herhalingen, spiegelingen, omdraaiingen en andere kunstgrepen zo naadloos uit de plot voort dat ze - hoewel ze gestileerd waren - de illusie van ademende echtheid nergens verstoorden.
‘En nu denk ik dat hij me bedriegt,’ zei Anna met stemverheffing. ‘Drie keer in één week met een opzichtige smoes aankomen om een afspraak af te zeggen, dat kan toch maar één ding betekenen?!’
Ik haalde geërgerd mijn schouders op. ‘Laat zijn gangen nagaan, als je zo nodig moet weten wat hij doet op de avonden waarop hij je niet wil zien. Je hebt daar tegenwoordig mensen voor, mensen die tegen betaling de waarheid achterhalen...’ Ik stond op. Als Anna alleen belangstelling voor haar eigen problemen had, dan kon ik net zo goed weer naar huis gaan. Ik had geen mening over Ben. Ik had de man nog niet ontmoet en wist niet veel meer van hem dan dat hij waterbouwkundig ingenieur was en boven een brillenzaak in de Beethovenstraat woonde.
Het was in het portiek naast die brillenzaak dat ik me een dag later om zes uur in de namiddag opstelde. Er viel nog steeds een gestage regen. Ik had de avond ervoor, thuis boven mijn blocnote, spijt gekregen van mijn abrupte vertrek bij Anna en ik had zitten broeden op een manier om het goed te maken. Waarom zou ik die Ben niet zelf volgen, waarom zou ik niet zelf voor mijn beste vriendin proberen te achterhalen wat hij zoal uitspookte als Anna er niet bij was. Dan had ik meteen wat om handen, wat afleiding van mijn kansloze worsteling met de zekerheid dat ik het feest van het schrijven de rest van mijn leven wel kon vergeten.
Om kwart voor zeven trok Ben zijn voordeur achter zich dicht. Twee meter lang was hij, twee meter vijftig als ik zijn paraplu meerekende. Met grote stappen verwijderde hij zich van zijn huis. Ik zette het op een geruisloos drafje, een drafje dat ik pas weer tot een normale pas kon terugschroeven toen Ben na een klein kwartier bij een schoolgebouw tot stilstand kwam. Hij wapperde zijn paraplu