| |
| |
| |
Andrej Bitow
De literaire held als held
Opstel in het genre primitieve kunst van het intellect
Mijn definitie van dit genre gaat uit van het streven van de beeldende kunst, niet van intellectuele ambitie: een gedachte is dat wat in het hoofd opkomt, niet wat ervan uitgaat. We zetten geen betoog op, maar begeleiden de gedachte. Met welwillende blik.
Het uitgangspunt is: de literaire held heeft bijgedragen aan de opbouw van de Europese beschaving. Vooral de ridder.
Tristan (zonder Isolde bestaat hij niet) - Hamlet (laten we niet vergeten dat hij een dikke student is, plomp, een mislukkeling) - Don Quichot (niet vergeten: hij is een parodie en voert zijn toekomst, Sancho Panza, al voortdurend met zich mee) - D'Artagnan (de oudste rechten op de uitvinding van de Hollywood-helden) - Sherlock Holmes (de post-ridder als post-literatuur)...
Gargantua - Robinson - Gulliver: vanwege de dimensie in ruimte en tijd.
Ariël... Homunkulus, Frankenstein, Dracula: voorlopers van de herscheppers...
Laten we ons op de mens bezinnen!
We vinden niets menselijks, behalve Winnie de Poeh:
Alleen kinderboeken lezen,
Alleen kindergedachten koesteren,
Wat groot is allemaal verre houden,
Uit diepe droefenis weerstaan.
(Osip Mandelstam, 1908)
Voor het overige...
| |
| |
| |
Hoofdstuk 2. Droom van een Scyth
Ik ben vijfenzestig jaar en lijd aan schrijfangst. De laatste twee jaar verschijnen er ongeschreven teksten in mijn droom. Nogal slechte. Het is niet de moeite waard ze op te schrijven. Zulke teksten zal ik niet schrijven. En ik heb ze ook vroeger niet geschreven.
Nu schrijf ik, als ik in de val van een opdracht raak, op afspraak, met een deadline. Deze lijn stel ik mij letterlijk als een doodslijn voor. In 1994 werd die lijn me op de operatietafel getoond, en sindsdien wacht ik op de onverlaat, om - ‘relax and enjoy it’. Zo ging het ook met deze tekst. Ik wist meteen wat ik zou kunnen schrijven en hoe, en dat bleek ook nu weer genoeg te zijn om me de kracht te ontnemen om aan de schrijftafel te gaan zitten.
Gisteren kon ik me er eindelijk toe zetten om aan de schrijftafel plaats te nemen en ik speelde het op een of andere manier klaar de tekst te schrijven. Ik beleefde er geen bijzonder plezier aan. En daarna had ik een droom. Ik werd beschaamd wakker met het besef dat ik net commentaar had gekregen op de tekst van gisteren...
Ik ben in Denemarken en neem met mijn vrouw een kamer in een pension of zoiets. Het is zo'n geestdodend sobere kamer, maar hij is natuurlijk wel schoon. De portier, of misschien is het ook de pedante excursieleider: ‘Denemarken is helemaal geen klein land! Onze totale omzet... Alles alleen maar vanwege die vervloekte prins! En wij zijn ook niet “Dutch”, zoals jullie Russen zeggen! Zevenhonderd jaar lang hebben wij veroverd en werden we veroverd! Wij zijn Denen!’ De woorden zijn duidelijk voor mijn vrouw bedoeld, die voor het eerst in Denemarken is, ze kijkt verbaasd. Het sovjetverleden drukt op de droom - de kamer lijkt op een collectieve woning. Maar schoon. Twee simpele bedden, het ene opgemaakt, voor ons, op het andere liggen de lakens op het kussen. Slechts één bed voor twee, dat wordt krap. We kijken uit het raam: echt Denemarken! Mijn vrouw is verrukt. Ik ga op onderzoek uit, doe de deuren open: dit is de badkamer, dat de kast. Ik open nog een deur, maar dat had ik niet moeten doen: een ander, eigen en zeer Deens leven, ze zitten om de tafel thee te drinken en kijken me bevreemd aan - ik maak inbreuk op privacy. Sorry, stamel ik, sorry. En ik trek me terug. Nog iets nieuws: we krijgen een medebewoner. G. komt binnen, een bekend schrijver en historicus uit Petersburg. Een beetje gewichtig, de ostentatief autonome houding van de Russische reiziger die al veel vaker in het buitenland is geweest, niet per se in Denemarken, die met Engels of Duits een beetje uit de voeten kan en druk en aandachtig doet, waar je onmiddellijk het complex van de niet-Europeaan aan herkent. Hij begint ook meteen het bed op te
| |
| |
maken. Dan realiseer ik me dat er iets niet klopt. Het pension kan nog zo sober zijn, een collectieve sovjetwoning is het niet. Hier kunnen ze een echtpaar geen medebewoner op hun dak schuiven, en de gast hoeft niet zelf het bed op te maken. ‘Wacht,’ zeg ik tegen G., waarmee ik hem of mijn vrouw onbewust laat zien dat ik iets meer van Europa weet dan hij. ‘Het is een misverstand, we moeten in elk geval het kamermeisje roepen.’ Het kamermeisje verschijnt, neemt G. het laken uit de hand en brengt hem, met duizend excuses, naar de kamer ernaast. ‘Zie je,’ zeg ik zelfvoldaan tegen mijn vrouw, en op dat moment komen er twee prachtige oude kerels in ouderwetse kamizolen uit de kast. ‘En jij gelooft altijd [...] Je zult nog huilen van ontroering!’
Ik word wakker en realiseer me dat ik me bij het schrijven gisteren op een of andere manier kwajongensachtig heb gedragen tegen Europa. Maar vanwege mijn Russische mentaliteit begrijp ik niet in hoeverre. In hoeverre kan iemand die zo vernederd en beledigd is als ik, haar, die zo beschaafd is, kwetsen? Het is vrijdag de 13e. Mooie Dostojevski! Ik kom toch ook uit Petersburg, de meest Europese stad van Rusland, het ongewassen ‘venster op Europa’. En ik ben er nog steeds niet uit: kun je door dat venster vanuit het Westen naar binnen kijken of vanuit het Oosten naar buiten? Ik besluit de tekst te herlezen die ik gister heb geschreven en die zo'n droom...
| |
Hoofdstuk 1. Anacharsis (De tekst van gisteren)
Het Nieuwe Testament mag je niet als een kunstwerk beschouwen, maar waar vind ik een ouder en postmodernistischer werk... een boek dat hetzelfde verhaal over het verraad aan een mens vier keer achter elkaar vertelt? Ondanks alles is de Europese beschaving in beginsel een christelijke beschaving. Ondanks alles is Christus dus de eerste. Superstar.
De geografie is nog ouder. Middellandse Zee. De kusten grillig. Schiereilanden en eilanden. Bergen, meren en rivieren. En van dat alles per geografische eenheid veel meer dan elders. Naar het oosten toe wordt Europa, waar het overgaat in mijn vaderland en vervolgens in Azië, massiever en contourlozer.
Op een dag had ik er genoeg van om op de ontspanner van het fototoestel te drukken. Ik had de halve wereld afgereisd en had de nodige filmpjes volgeschoten. Nadat ze waren ontwikkeld, zag ik steeds weer hetzelfde beeld: heuvels. Niet hoog, maar zacht glooiend, groen, het lievelingslandschap van de mens, zoals ethologen
| |
| |
hebben ontdekt, het herdersideaal. De heuvels stamden uit drie landen: Italië, Israël en Rusland. De voorchristelijke civilisatie is dus gebaseerd op de stille en rustige beschaving van de herders. Zij hebben als eersten naar de sterren gekeken, als eersten de ster van Bethlehem gezien.
Dan is de geschiedenis van de Europese beschaving eenvoudig te beschrijven: de herder liep de heuvel op van waaraf hij de kudde op de grazige hellingen goed in de gaten kon houden. De herder werd sterk en ontwikkelde zich tot een feodale heer nadat hij op de heuveltop een burcht had gebouwd met een toren die hem het zicht gaf op de grenzen die hij tegen zijn buren kon beschermen. Hoe hoger de heuvel, hoe verder de grenzen - zo ontwikkelden zich de eerste vorstendommen. Toen de vorstendommen zich aaneensloten vormden ze staten. En waar rivieren, bergen en inhammen samenvielen met de grenzen tussen talen en dialecten was Europa al gemarkeerd. De feodale heer kwam de heuvel af en op de plaats van de burcht kwam het klooster. Nadat het klooster rijkdom had vergaard met de vergeving van zonden, stond het zijn manuscripten af aan de universiteit. Burcht - klooster - universiteit: Europa was totstandgekomen...
Dit is een blik op het Westen vanuit Scythië.
‘En het hele gouvernement schrijft erop los,’ zoals het bij Gogol heet.
Waar komt die uitdrukking vandaan? Dat is in vergetelheid geraakt, maar de (Russische) taal heeft het onthouden.
‘Europa schrijft’ klinkt in het Russisch denigrerend omdat het in het slang van de sovjettijd een knipoog is naar: ‘Het bureau schrijft.’ Welk bureau is duidelijk. Met Europa heeft dat niets te maken. In 1918 schreef Alexander Blok, kennelijk als welkom aan de revolutie:
Ja, Scythen zijn wij, Aziaten zijn wij,
De Russische literatuur is een zeer gretige literatuur. Dat gaat zelfs zover dat ze haar eigen kinderen opeet. Vrijgevig is ze trouwens ook - nooit zal ze haar eigen ambities vooropstellen. Ze schenkt alles gratis en voor niets, naar rechts en links, en probeert het Westen uit te leggen wie we zijn, nog voordat het Westen ons dat vertelde.
Dezelfde Blok schreef voor de revolutie en na zijn terugkeer uit Italië: ‘Wat iemand in Rusland ook doet, het wekt deernis. Het wekt deernis wanneer iemand met smaak eet. Deernis als een douanier, die nog nooit in het buitenland is geweest, u vraagt hoe het weer er
| |
| |
was...’ Dit schreef Blok, die in 1921 op veertigjarige leeftijd overleed, in hetzelfde jaar als een andere dichter (Nikolaj Goemiljov, de man van Anna Achmatova), die de dag na zijn dood een paspoort kreeg.
Wie de Scythen eigenlijk waren is een strikvraag. Een of ander volk dat ooit eens heeft geleefd. Toch is het goud van de Scythen beter bewaard gebleven dan dat van de bolsjewieken.
Zeker is wel dat er al in de zesde eeuw v. Chr. een Scyth leefde. Anacharsis heette hij. Hij was van koninklijken bloede, maar vluchtte naar Griekenland. Vervuild en in lompen gehuld ging hij rechtstreeks naar het paleis van Solon. ‘Wat kom jij hier doen.’ - ‘Ik ben op zoek naar vrienden.’ - ‘Vrienden vind je in je vaderland.’ - ‘Maar jij bent toch in je vaderland.’ Doordat de koning niet van die kwajongenslogica terug had, liet hij hem binnen. Op de vraag of de Scythen de fluit kenden, antwoordde Anacharsis: ‘Niet eens de druif.’ Gewend aan de eindeloze steppen van zijn vaderland, was hij bang voor de zee en vond het anker uit. Zo werd hij een van de zeven wijzen, waarna hij naar zijn vaderland terugging en door zijn eigen broer, die hem als een bedreiging voor de troon zag, werd vermoord.
Het kan dus zijn dat we van de ten onder gegane Scythen afstammen, maar in hoeverre zijn we Aziaten? Een interessante vraag, zoals men zegt. En ook een strikvraag. Onze historici vertellen trots dat wij de Mongolen hebben tegengehouden, waarmee we Europa redden en zelf driehonderd jaar achterop raakten bij Europa. (We zouden het nog vaker redden, een keer van Napoleon, een keer van Hitler, en daarmee telkens honderd jaar inlopen.)
Het is weliswaar eervol om je land als een soort kussen te zien waarop Europa rust, maar ook vernederend. In het kader van de bevrijding van de Tataren schoof Rusland in ieder geval zo razendsnel op naar het oosten dat het erop leek alsof het Azië met Europa wilde verenigen en het als geografisch begrip van de kaart wilde vegen. Pas in Californië kwamen we tot bezinning; zoals zou blijken waren we van Europa weggelopen.
Omdat Rusland haast door de uitbreiding in het oosten was gestikt, zoekt het sindsdien vrienden in Europa. Het doet dat op eigenzinnige wijze, zij het niet minder oprecht dan Anacharsis, de Scyth. Europa is klein, Peter - de Grote. Als Gulliver staat hij met gespreide benen, de ene kaplaars in Hamburg, de andere in Amsterdam, en piekert over de vraag hoe het kleine zich zo laat vergroten dat het past bij het reusachtige Rusland. Claustrofobie is de angst voor een gesloten ruimte, maar bestaat het omgekeerde, de angst voor het oneindige, ook? Naar verluidt noemde Peter Rusland niet
| |
| |
een ‘rijk’, maar het ‘zesde deel van de wereld’. Interessant genoeg voelde Peter de Grote zich door de hoge plafonds in de Europese paleizen terneergedrukt en de Europeanen kwamen hun gast tegemoet door een speciale hemel boven zijn bed te plaatsen - dan voelde hij zich beter, het deed hem denken aan zijn jeugd, aan de vertrekken in het Kremlin, waar je tegen het plafond kon spugen.
In verhandelingen over de vraag wat Rusland is, Europees of Aziatisch, wordt de Russische literatuur uitgezonderd. Die is pertinent níet Aziatisch - maar is ze Europees?
Nadat de Russische literatuur in nog geen honderd jaar de weg van Poesjkin en Gogol naar Tsjechov en Blok had afgelegd, en de wereld Dostojevski en Tolstoj had voorgeschoteld, bewaarde ze niettemin haar onschuld. Ze maakte geen verschil tussen genialiteit en ambitie, losbandigheid en vrijheid, talent en professionaliteit. Ze hechtte meer aan het woord dan aan het genre, meer aan het gevoel dan aan het personage, meer aan het idee dan aan de handeling en meer aan het prototype dan aan het product. Toen vond de revolutie plaats; daardoor werd de literatuur bij ons opnieuw een jonge literatuur.
Dat is de essentie van onze avant-garde, nagenoeg onze enige prestatie in de twintigste eeuw die wereldwijd erkenning heeft gekregen.
Maar hetzelfde is ook gebeurd in de voor mij vorige eeuw: de negentiende eeuw. Tenslotte kwam die na de achttiende!
Iedere postepoche probeert een nieuwe stijl te ontwikkelen. Daarom begint ze met parodie, dat wil zeggen, met avant-garde. Binnen de kortste keren verklaart de avant-garde zich tot traditie. De Russische literatuur kwam in de jaren twintig van de negentiende eeuw, ons ‘gouden’ tijdperk, de tijd van Poesjkin, plotseling op - als een post-Europese literatuur. Met haar neofietendom en dilettantisme bezit ze vrijwel alle wezenlijke kenmerken van het postmodernisme, de kenmerken waarop hedendaagse theoretici zo moeizaam de vinger proberen te leggen. De parodie is nog makkelijker te parodiëren dan de oorspronkelijke bron. Zo was het voor mij zo simpel als wat om in 1995, toen ik voor de vraag stond ‘hoe haal ik het jaar 2000’ en als bijzonder hoogleraar in New York werkte, colleges te geven over ‘Rusland als het vaderland van het postmodernisme’ en ‘Poesjkin als de eerste postmoderne schrijver’. Het publiek zat er doodserieus bij. Alleen de professor lachte.
Toen kreeg ik ook de blik op Europa van Amerika uit, wat vervolgens alleen een blik op mezelf, dat wil zeggen op Rusland, bleek te zijn.
| |
| |
En het werd duidelijk dat het hoofdpersonage van de handeling Gulliver is.
Godzijdank is dat inmiddels een kinderboek geworden. Net als Robinson...
Voor Rusland is Robinson een vertrouwde figuur. Hoe zou dat ook niet zo zijn! Hij overleefde onder onmenselijke omstandigheden... Dat begrijpen wij. Het beeld van het opgesloten zijn...
In 1985, toen ik mijn vrijheid herkreeg, schreef ik mijn eerste artikel in opdracht, een voorwoord bij Herinneringen uit het dodenhuis, voor de Duitsers (toen nog ‘onze Duitsers’):
‘Als een kunstenaar als Dostojevski aan Dante (de scène in het stoombad) of aan Cervantes (prins Mysjkin) denkt, dan denkt hij niet aan de vorm, maar aan de dimensie. De dimensie heeft hij gerealiseerd. Het kwam evenwel bij vrijwel niemand op, ook niet bij hemzelf, dat hij niet zozeer een variatie op de Goddelijke komedie als wel op de roman van Defoe had geschreven.’
Eiland (ostrow) en gevangenis (ostrog). In menselijk opzicht is het ene zowel als het andere onbewoonbaar. Net als Defoe heeft Dostojevski als eerste zo'n soort isolement beschreven. Precies honderd jaar later ontdekte Solzjenitsyn zijn archipel. Stelt u zich een archipel van onbewoonde eilanden voor, en op elk daarvan een Robinson! Waar halen we zoveel Vrijdagen vandaan?
Geen Rus heeft Robinson ooit helemaal uitgelezen - het eind is zo saai. Daar gaat Robinson terug naar het eiland, verovert en ontsluit het en als hij het helemaal heeft leeggeplunderd en rijk is geworden, gaat hij weer terug, bouwt een kachel, met daaromheen een huis, gaat in een gemakkelijke stoel bij de haard zitten en pas dan vertelt hij zijn kinderen over zijn wonderbaarlijke avonturen.
Hoe meer ruimte, hoe minder vrijheid. Vandaar ook dat de mens de gevangenis heeft bedacht.
Gulliver, dat is iets anders. Ook hij wordt zelden tot het het profetische einde gelezen, tot de Laputanen, de Houyhnhnms en Japan. De meeste mensen lezen alleen het sprookje.
En dat is ook belangrijker, dat hij in het land van de Reuzen en de Lilliputters is geweest.
Op deze wijze leert hij de verhoudingen en zijn eigen maat, de menselijke maat, kennen. Dat wil zeggen, hij wordt een Europeaan.
Ik weet dat Robinson een Engelsman is, maar toch stel ik me hem altijd voor als een Nederlander, afkomstig uit het grootste van de kleine en het kleinste van de grote landen.
Dat is het enige dat we kunnen ontdekken. De eigen maat, dat is de mentaliteit.
| |
| |
U hoeft maar één blik op de grote landen te werpen...
Díe kennen geen maat. Sommige zijn nooit in het land van de reuzen geweest, andere nooit bij de lilliputters. In hun literatuur vind je geen helden die overeenkomen met de Europese. Maar Rusland vond wel als eerste de moderne mens zonder eigenschappen uit (zoals Onegin, Petsjorin en Oblomov), evenals de ‘kleine man’ als literaire held (bij Poesjkin en Gogol tot aan Dostojevski). De Amerikanen op hun beurt hebben in Hollywood mutanten van Robin Hood en D'Artagnan uitgebroed.
In het huidige Rusland worden - zonder dat het de zone van het sociaal-realisme verlaten heeft en zoals altijd met vertraging - naar Amerikaanse voorbeelden mutanten van bandieten en Tsjekisten gekweekt. De Russische literatuur wordt eindelijk professioneel, met andere woorden, ze is niet langer literatuur in de zin die wijzelf gewoonlijk vereren en die de wereld van ons gewend is.
Een held hebben we nog steeds niet. Afgezien van de schrijver zelf, die probeert mens te blijven om dergelijke ervaringen te verwoorden.
Alleen het besef van proporties en dimensies kun je behouden. Om het menselijke gelaat niet te verliezen. In deze zin is de ervaring van de Europese beschaving van levensbelang. Ook al is Europa, tot mijn kinderlijke numismatische teleurstelling, zijn munten kwijt. Nou ja, des te meer blijven er in de verzamelingen.
Als kinderen kijken we uit naar de jaarwisseling en hopen we de vrijheid cadeau te krijgen van het oude jaar. Vreemd toch dat de opdeling in eeuwen - historisch ingeburgerd, maar vanuit logisch oogpunt heel willekeurig - geschiedenis werd. Een nieuwe eeuw volgt op een oude. We bevinden ons, u en ik, in het pasgeborene. Niets is veranderd, de problemen zijn talrijker dan voorheen. Er is een nieuwe epoche van het beschrijven aangebroken. Dit beweer ik als Russische schrijver uit de tweede helft van de vorige eeuw. De betekenis ervan zal pas duidelijk worden voor onze nakomelingen, weer een eeuw later (God geve dat die er komt!).
Daarom weet nu nog niemand wat wij vandaag schrijven. Een goede aanleiding om elkaar op symposia te treffen.
vertaling: margreet de boer
|
|