| |
| |
| |
Hans van Mierlo
De vitaliteit van de nationale staat in het Europa van de eenentwintigste eeuw
De voorspelbaarheid van de eenentwintigste eeuw is nog kleiner dan die van de vorige eeuw in het jaar 1903. Wie zich realiseert hoe die eeuw zich na 1903 heeft ontwikkeld, wordt heel erg bescheiden. Bovendien heb ik met het verlaten van de politiek meteen het inzicht in de toekomst verloren.
Als ik het raadselachtige China maar even buiten beschouwing laat, kom ik met de gegevens van vandaag niet verder dan een grijs vermoeden dat het wereldtoneel zal worden beheerst door de islam en de macht van de Verenigde Staten. Daar word je niet vrolijker op. Niet omdat we ervan uit moeten gaan dat de kwaliteit van het Amerikaanse leiderschap per se onveranderd blijft. Maar wel omdat het ernaar uitziet dat de Amerikaanse macht op eenzame hoogte de baas zal zijn over de wereld, niet weersproken en beteugeld, en voor haar invloed bij gebrek aan moreel overwicht voornamelijk aangewezen op militaire opties.
De andere macht, die de countervailing power zou kunnen zijn - en ik denk niet in de eerste plaats aan militaire macht - is de Europese. Maar die bestaat niet en als alles blijft zoals het is, dan komt die er ook niet. De oorzaak is dat de nationale staten in Europa niet of nauwelijks in staat - of bereid - zijn om iets van hun soevereiniteit af te staan, teneinde er een grotere, gezamenlijke voor terug te krijgen. Dit gebrek aan bereidheid - en ik denk daarbij vooral aan semi-grote landen zoals Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk - komt voort uit een verouderde inschatting van het belang van een eigen volledige soevereiniteit. De onmacht - en dat geldt voor kleine en grote landen - komt voort uit het feit dat alle nationale staten in verwarring zijn. Ze maken het slecht omdat hun democratieën steeds minder toereikend functioneren. Daarom spelen ze het belang van de eigen soevereiniteit hoog op. Maar het is vooral soevereiniteit op papier.
Als ik meteen maar vooruitloop op een diagnose, dan luidt die ongeveer zo. De democratieën in de nationale staten disfunctione- | |
| |
ren. Daarom is de nationale staat zwak. Daarom komt hij ruimte tekort om Europa sterk te maken. Daardoor onder andere is Europa nagenoeg afwezig op het wereldtoneel, waardoor zowel Europa als de nationale staat nog zwakker wordt. Wie doorbreekt de vicieuze cirkel? Het antwoord ligt toch in handen van de nationale staten van Europa. U moet mij vergeven als ik daarbij achterom kijk. Het is de enige manier om iets beter te begrijpen wat er aan de hand is.
De nationale staat, zoals wij die nu kennen in West-Europa, wordt beheerst door het begrip democratie. In de kern betekent democratie dat macht bestaat bij de gratie van degenen over wie zij wordt uitgeoefend.
In die formulering zitten de twee fasen besloten waarin het democratisch proces zich voltrekt: die van de machtsuitoefening en die van de machtsvorming. Fasen die om tegengestelde houdingen vragen.
In de fase van de machtsuitoefening zoeken we op wat we gemeen hebben met elkaar - teneinde een meerderheid te krijgen voor beleid. In de fase van machtsvorming benadrukken we de verschillen om ons van elkaar te onderscheiden, zodat de kiezer zijn keuze kan maken. De grote vertroebeling komt als de belangen die bij machtsvorming op het spel staan, die van de machtsuitoefening gaan overheersen.
De geschiedenis van de moderne democratie begint - als je wilt - precies tweehonderdvijftig jaar geleden - als Montesquieu de fameuze trias politica ontvouwt. Hij keert zich tegen de macht van de vorst, die eenhoofdig, allesomvattend en in principe ongelimiteerd is. Hij schrijft: ‘Iedereen die macht heeft zal de neiging hebben die te misbruiken. Hij gaat zo ver hij kan. Alleen macht kan macht inperken.’ Maar die tweede macht, die de macht van de Koning kan inperken, is er niet, en is ook ondenkbaar binnen de vastomlijnde ruimte van een staat. En dus komt hij op het geniale idee om die ene allesomvattende macht te ontleden in factoren: de scheiding der machten van wetgeving, bestuur en rechtspraak. Deze machten zouden elkaar begrenzen en controleren. Montesquieu splitste die machten uit naar gescheiden organen, maar hij ging ervan uit dat die organen met elkaar in samenspel kwamen. Het sterkst heeft zich dat ontwikkeld tussen parlement en regering.
Montesquieu is ongetwijfeld de chicste revolutionair uit de Europese geschiedenis. Als aristocraat was hij klassenbewust. Hij liet de standen onverlet. Hij werd niet gedreven door een sociaal protest, maar door het intellectuele inzicht dat de mensheid in haar geheel
| |
| |
beter af is met de door hem voorgestelde herschikking van macht.
Het gedachtegoed van Montesquieu en Locke werd in de eerste helft van de achttiende eeuw aangereikt en stond ter beschikking van de zich vormende democratieën aan het eind van die eeuw: de Verenigde Staten, de Franse Republiek en, bij ons, de Bataafse Republiek. In alle democratieën is op zeer verschillende wijze uitwerking gegeven aan deze ideeën. Zowel voor wat betreft de aanvankelijke scheiding als ook - en vooral - als het gaat om de toenemende verstrengeling daarna.
In de Verenigde Staten heeft het gedachtegoed van Montesquieu nog het zuiverst gestalte gekregen in de constitutie, en ongetwijfeld is het daar ook het zuiverst bewaard gebleven. De heldere toepassing van het kersverse gedachtegoed in de Verenigde Staten was mogelijk doordat de ideële revolutie samenviel met een bevrijdings- of onafhankelijkheidsoorlog, waarbij schoon schip werd gemaakt. De bestaande macht behoefde niet te worden herverdeeld, maar kon gewoon worden weggejaagd. They could start from scratch. Er ontstond een werkelijk nieuwe ruimte, waarin alle plaats was voor de nieuwe producten van de Verlichting in hun zuiverste vorm. Dat Montesquieus ideeën tweehonderdvijftig jaar later nog zo herkenbaar zijn, komt door de logische consequenties die de Amerikanen eruit hebben getrokken: ze hebben separate machten ook laten wortelen in separate uitspraken of stemmen van de kiezers.
In Europa kon men níet vanaf nul beginnen. Er ontstond geen nieuwe natiestaat. De macht moest verbouwd worden. Praktijken van overheidsgezag lagen gebed in krachtige tradities en opvattingen. Die waren per land verschillend, en de ideeën van Montesquieu kregen dus in ieder land een verschillende toepassing. De scheiding tussen wetgeving en uitvoering vertroebelde overal en op veelsoortige wijze. Maar dé grote spelbederver werd toch de democratie zelf, die zich begon te ontwikkelen enkele decennia nadat de horizontale scheiding der machten op papier was gezet.
Belangrijke processen zowel in de formele als in de materiële democratie stelden de triasleer in de schaduw. En dat is nog zacht uitgedrukt. In de eerste plaats de machtsvorming zelf. Deze was bij de trias niet aan de orde. Zij ontwikkelde zich daarna met de invoering van het kiesrecht - eerst beperkt, later algemeen. De verwatering van de machtenscheiding is niet verwonderlijk als we kijken naar de vele dubbelzinnigheden en strijdigheden die zich in de formele democratie hebben ontwikkeld. In ieder land liggen die verschillend.
In Nederland moet alle macht voortkomen uit één stem. De uitvoerende macht vloeit voort uit wat we de wetgevende macht noe- | |
| |
men: het parlement. Alleen daarvoor mag de kiezer stemmen, terwijl de verkiezingscampagne zelf juist helemaal gaat over de vraag wie het voor het zeggen krijgt. Dus over wie de uitvoerende macht mag hebben. Welke premier zal het worden? Wie mag er in het Catshuis en het Torentje?
Wat ten behoeve van de machtsuitoefening principieel werd gescheiden, wordt ten behoeve van de machtsvorming weer emotioneel aaneengeklonken. De illusie wordt gewekt dat weer álle macht aan de orde is. De macht die heil zal brengen aan het land.
De politieke boodschap is allesomvattend. Het appèl aan de kiezer is niet relativerend en machtenscheidend, maar pretentieus en machtsconcentrerend. Dit staat in schrille tegenstelling tot de mogelijkheden om deze verwachting waar te maken. In vele landen rondom Nederland is het min of meer hetzelfde.
In de strijd om de politieke macht vervaagt de werking van de scheiding der machten. Dat betekent niet dat de macht geen begrenzing meer heeft. In ons land gebeurt het niet meer door een confrontatie van machten (le pouvoir arrête le pouvoir), maar door een innige omhelzing, zoals bijvoorbeeld tussen een kabinet en de meerderheid van het parlement (le pouvoir embrasse le pouvoir). Het is de uiterste consequentie van het parlementair stelsel: dualisme dat vrijwel onherroepelijk leidt tot monistische toepassing. De belangen van macht en controle verstrengelen zozeer dat beide functies tekortschieten. Omhelzing kán leiden tot verstikking, zoals we uit de b-film weten. Er komen impasses uit voort die weer ruimte creëren voor bureaucratie. Deze is nog moeilijker te controleren.
Behalve het hele proces van de machtsvorming zijn er andere ingrijpende invloeden geweest, na Montesquieu, die een verstorende invloed hebben op die perfecte orde van de trias politica in de machtsuitoefening. Ik noem de individualisering en de privatisering die de functie van de Staat voor de burger op z'n minst ingrijpend hebben veranderd. Niet in de laatste plaats noem ik de evolutie van de eliteconsumptie naar de massaconsumptie en die van de elite-informatie naar de massa-informatie. In de jaren zestig kwam deze zeer ingrijpende materiële democratie tot stand, toen er ongeveer in alle huiskamers televisietoestellen stonden. Mede door de commercialisering is van de televisie een enorme invloed op het functioneren van de democratie uitgegaan, zowel op de machtsvorming als op de machtsuitoefening. Met name de neiging om alles van waarde in de eerste plaats te beoordelen op de amusementswaarde heeft grote invloed gehad op het gedrag van politici en stemmers. Daarmee is de dominantie van het machtsvormingspro- | |
| |
ces op dat van de machtsuitoefening krachtig toegenomen.
Het echte probleem is nu - kort samengevat - dat de formele democratie niet meer in staat is de effecten van de materiële democratie te beheersen.
De impasses in wetgeving en uitvoering hebben met name de laatste decennia geleid tot normatieve activiteiten van de rechterlijke macht, die eigenlijk op het terrein liggen van wetgeving en bestuur, en aldus onttrokken worden aan het oordeel van de kiezer. Een uitholling van de nationale democratie die nog versterkt wordt door het optreden van de Europese rechter. Ook in de Europese integratie is de pouvoir judiciaire het zuiverst overeind gebleven als gescheiden macht.
In de Europese ruimte is de triasleer van Montesquieu in beginsel wel, maar in concreto nauwelijks terug te vinden. Alle elementaire voorwaarden daarvoor liggen anders. Scheiding der machten kan in concreto plaatsvinden in een helder begrensde ruimte, die stabiel en eensoortig van aard is: de natiestaat. De ruimte van de Europese integratie is echter een uitdijende ruimte, die veelsoortig is en niet stabiel. In feite zijn er drie ruimtes: de supranationale ruimte, de intergouvernementele ruimte en de ruimte van de afzonderlijke lidstaten, die alle een andere invulling aan de triasleer hebben gegeven.
Al deze ruimten staan op een gecompliceerde manier met elkaar in verbinding. In dat geheel moet wetgeving, bestuur en rechtspraak totstandkomen. Daar komt nog bij dat de macht geen constante is, maar een instabiele hoeveelheid, die maar voor een klein deel vastligt en voor een groter deel steeds veroverd moet worden op de lidstaten. Is het een wonder dat ‘le pouvoir arrête le pouvoir’ hier een ander verhaal is?
Maar niet de trias politica is de sta-in-de-weg voor verdere integratie, ook niet de nationale macht van de lidstaten, zoals velen denken, maar hun nationale onmacht. Het grootste beletsel voor het scheppen van een werkelijk democratische ruimte in Europa ligt in de democratische impasses in de lidstaten zelf. Steeds meer missen de nationale overheden de autoriteit om van hun burgers de concessies te vragen die opgebracht moeten worden om een integratie tot stand te brengen.
Met name regeringsleiders zijn veelal in een semi-permanente overlevingsstrijd gewikkeld. Vaak zijn zij in Brussel slechts bijeen met maar één gedachte: met welke boodschap kan ik nog nét thuiskomen. Het vermogen om tegen hun burgers te zeggen: de boeren moeten ter wille van de integratie een offer brengen en daarom
| |
| |
moeten andere groepen een offer brengen om hen te compenseren, is te ver geslonken. Over de autoriteit en het moreel gezag die daarvoor nodig zijn, beschikken zij steeds minder. En dus is er aan de onderhandelingstafel een chronisch gebrek aan speelruimte en wisselgeld voor het onmisbare geven en nemen.
De impasses in de Europese integratie zijn in wezen de optelsom van de bestuursimpasses in de nationale democratieën.
De verrassende conclusie is dat het niet de kracht en de bloei van de nationale staat zijn die het integratieproces bemoeilijken, maar juist de zwakte en de onmacht ervan. In de verhulling van die waarheid gaat veel hypocrisie zitten. Iedereen staat tegenover elkaar zijn nationale broek op te houden, terwijl iedereen weet hoe weinig erin zit. En niet alleen tegenover elkaar: ook - en in de eerste plaats - tegenover de eigen burgers in de nationale staat, die permanent wordt voorgehouden hoezeer de regering zich voor hun lot heeft ingespannen. Het is deze illusie die een regering denkt nodig te hebben om in eigen land het politieke hoofd boven water te houden of stemmen te werven. Niet in de allereerste plaats het belang van de burgers, maar het politieke hoofd van de minister, van zijn partij, van de machtspositie van een coalitie, staat daarbij voorop.
Daar komt nog bij dat de nationale staat in verschillende lidstaten in geografisch-staatkundig opzicht een onzekere toekomst heeft. In ten minste vijf van de vijftien huidige lidstaten tekenen zich voorboden af van een zekere desintegratie van de klassieke eenheid die de staten nog enkele decennia terug waren: in België, Spanje, Italië, Groot-Brittannië dreigen separaties en ook in Duitsland, waar de opkomst van de deelstaten de autoriteit van de bondsregering in het integratieproces krachtig ondergraaft.
Al bij het Verdrag van Amsterdam in 1997 kwam bondskanselier Kohl zich een keer of vier bij het voorzitterschap verontschuldigen voor stemgedrag dat eigenlijk niet paste in zijn gebruikelijke Europese houding. Maar, zei hij, als dit in het Verdrag komt, dan krijg ik het niet door de bondsraad heen. De bondsraad, dat zijn de deelstaten. Op dit ogenblik vraagt Duitsland de Conventie van Europa een grondwettelijk competentievraagstuk tussen de Bondsrepubliek en de deelstaten te helpen oplossen.
De nationale staat is voorshands de onmisbare grondstof voor de Europese Unie. De Europese integratie is op haar beurt de onmisbare voedingsbron van de nationale staat. Beide kampen met het grote probleem van groeiende afstanden tussen de burger en de macht.
Alleen vernieuwing van de bestaande en in iedere lidstaat verschillende democratische systemen kan die band in een aantal na- | |
| |
tionale staten herstellen en de nationale staat vitaliseren.
Voor Nederland zal ik u niet het hele verhaal vertellen dat mij daarbij te binnen schiet (al vijfendertig jaar), maar het zou niet consistent zijn de kerngedachte achterwege te laten: Nederland heeft de meest indirecte democratie ter wereld. Zoals ik zei, moet alle macht die wordt uitgeoefend (regering, parlement, burgemeesters, rechters en andere benoemingen) uit één stem per vier jaar voortkomen. In de tijd van het zuilenstelsel ging dat nog. Alle maatschappelijk en persoonlijk leven speelde zich af in die zuil. Daar was ordening, sociale controle en warmte. Eén keer in de vier jaar mocht je laten zien hoe dik de zuil was. Maar anno 2003 is het belachelijk wanneer je denkt dat je met die ene stem de burgers betrokken houdt bij hun democratie. Zelfs als men voor zijn ogen het electoraat ongeremd op hol ziet slaan, zoals het afgelopen jaar, dan nog komt men er niet aan toe de voor de hand liggende conclusie te trekken dat onze democratie directer moet worden gemaakt en de band tussen kiezer en gekozene persoonlijker. Want de belangrijkste partijen weigeren de basis waarop zij macht hebben gekregen, vrijwillig te wijzigen. En dus zal het bederf verdergaan.
In de Europese democratie is de afstand tussen de burgers van de lidstaten en de macht in Brussel zo groot dat ze geheel onzichtbaar zijn voor elkaar. Tot nu toe is van het democratisch deficit een ontoereikende analyse gemaakt. Door de politici wordt het democratisch deficit ervaren als onvoldoende controle door vooral het Europees Parlement. Helaas weet de burger daar weinig of niets van af. Was het maar waar dat dáár de oorzaak ligt.
Het werkelijke deficit zit in het ontbreken van iedere kennis en emotie bij de burger over wat zich in Brussel afspeelt. Politiek bestaat het niet voor hen. Het best blijkt dat uit de traditionele uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement. Als jouw partij in de nationale lidstaat het goed doet en succesvol is, terwijl de afgevaardigden in het Europees Parlement er niets van maken, dan zullen zij toch met een prima score beloond worden. Omgekeerd: doet de partij het slecht in de lidstaat en prima in Brussel, dan zullen die afgevaardigden ten onrechte gestraft worden met een slechte uitslag. Dat betekent dus dat er geen enkel bindweefsel is tussen de burgers in de nationale staten en het Europees Parlement. Zij kiezen volgens de nationale emoties, omdat er geen kennis is van en geen enkel gevoel voor die tweede democratie. Natuurlijk is het heel belangrijk dat nu in de Conventie geprobeerd wordt om de Unie en de Gemeenschap transparanter, eenvoudiger en gemakkelijker toegankelijk te maken. Maar dat zal niet veel baten als niet aan de ontvan- | |
| |
gende kant, in de lidstaten, de burgers kennis over en emoties voor dat Europa worden bijgebracht. Het besef dat Europa hún belang is en hún zaak.
Op dit punt is het integratieproces slecht doordacht. We hebben niet voorzien wat het is om aan de burgers van Europa te vragen om te leven en te voelen in twee democratieën tegelijk, hun nationale en hun Europese democratie. Dat is ook een zeer zware opgave. We hadden natuurlijk ook níet voor Europese democratie kunnen kiezen. Dat wil zeggen niet voor een democratie van burgers, maar bijvoorbeeld voor een soort democratie van staten, hoewel dat een contradictio in terminis is. Dan hadden we nooit een rechtstreeks gekozen parlement moeten hebben, maar bijvoorbeeld een orgaan van nationale parlementariërs, dat een soort adviserende of controlerende taak heeft. Maar die weg zijn we níet gegaan. Heel bewust niet. Met de rechtstreekse verkiezingen zijn we een pad ingeslagen van een tweede democratie van burgers.
Aan die noodzakelijke vorming van Europese burgers doen wij op het ogenblik niets. Het spreekt vanzelf dat dat proces zou moeten beginnen op scholen. Daar kun je kinderen opvoeden tot Europese burgers, die het belang van die tweede democratie leren begrijpen en er dus ook emoties voor kunnen opbrengen die tot een gevoel van betrokkenheid leiden. Grootschalige onderwijsprogramma's voor de kinderen in alle lidstaten met gebruikmaking van de media zouden daarvoor nodig zijn.
Hoewel de nationale overheden daarbij vanzelfsprekend een grote rol moeten spelen, zal de sturende kracht niet bij hen liggen. Ze hebben al de grootste moeite om hun burgers geïnteresseerd te krijgen in hun eigen democratie en ook daar laten ze het afweten. De kracht voor het nemen en uitvoeren van zo'n initiatief ligt natuurlijk bij de direct betrokkenen in het integratieproces: de Commissie, de Raad en het Parlement.
Maar daar ligt een taboe op. De Gemeenschap mag zich in de praktijk niet of nauwelijks bemoeien met zaken van onderwijs en cultuur. Dat is voorbehouden aan de nationale staat. Het taboe is zo oud als het integratieproces zelf. Het is interessant te constateren dat de lidstaten zich hiervoor altijd beroepen hebben op de wens van de eigen culturele instellingen om Europa ver weg van de cultuur te houden, terwijl dat gewoon niet waar is. In een hearing van kunstinstellingen uit alle lidstaten in de Conventie heeft Otto von der Gablentz namens alle Europese culturele instellingen de Conventie bijna gesmeekt om dat taboe op te heffen. Brussel moet zich wél met cultuur bemoeien - samen met de lidstaten natuurlijk. Of
| |
| |
daar iets mee gebeurt weet ik niet, maar als dat wordt opgepikt, dan is ook de weg vrij om vanuit Brussel te initiëren dat Europese kinderen ook Europees denkende burgers kunnen worden.
Het is trouwens hoe dan ook vreemd hoe luchthartig en zorgeloos er met het fenomeen democratie wordt omgesprongen. Ook in de nationale staat doen wij in Nederland niets aan het bijbrengen van kennis bij de burgers over wat democratie nu eigenlijk is. In tegenstelling tot andere systemen in primitievere gemeenschappen of in de dierenwereld, is democratie niet gebaseerd op leiders- en volgersinstincten, maar is het helemaal bedacht en daardoor erg breekbaar en ingewikkeld. Het is het enige systeem dat niet kan werken zonder de actieve medewerking van de burgers zelf.
En toch doen we eigenlijk niets om onze kinderen de kennis en de liefde bij te brengen die nodig zijn om het systeem te onderhouden. We blijven denken dat democratie for granted is en dat het vanzelfsprekend als een geschenk uit de hemel komt vallen. Maar niets is minder waar. Al op de basisschool zou het een vak moeten zijn - rekenen, lezen, schrijven en democratie.
Het vragen naar de toekomst van de natiestaat is zowel in de nationale staat als in Brussel zoiets als vloeken in de kerk. Hoewel dat natuurlijk de enige plaats is waar vloeken zin heeft, doet niemand dat. Het taboe moet doorbroken.
Alle Europese landen kampen met ernstige vraagstukken wat betreft het functioneren van de democratie in hun land. Vaak zijn dat dezelfde vraagstukken, voor een deel verschillen ze per natie. Wat ze gemeen hebben, is dat ze allemaal een belemmerende factor voor de Europese integratie zijn.
Wat ligt er meer voor de hand dan dat er binnen het Europees verband een algemene discussie over de kernproblemen van democratie op gang komt? Alle lidstaten, en de Gemeenschap, worstelen ermee. De Europese Commissie of de Raad zou die discussie kunnen entameren. Politici, maatschappijfilosofen, academici, universiteiten zouden die discussie moeten voeren. Als het Europees bestuur zich ten onrechte niet aan zo'n initiatief wil branden, zou er alles voor te zeggen zijn als het initiatief uit de universitaire wereld kwam. Maar de intellectuelen laten het al heel lang afweten.
Het spanningsveld tussen de nationale staat en de Unie spitst zich toe in het vraagstuk van de Europese buitenlandse politiek. Het is ronduit een ramp dat die maar niet van de grond wil komen. Tot aan de val van de Muur was de Sovjet-Unie puur en alleen wat macht betreft in zekere zin de countervailing power tegenover de
| |
| |
macht van de Verenigde Staten. Nu die is weggevallen, blijkt het niet de wereldrechtsorde van de Verenigde Naties te zijn die het ontbreken van een contramacht kan compenseren. Als het erop aankomt doen de Verenigde Staten wat zij willen doen en leggen zij anderen hun wil op. Daarmee is eigenlijk op wereldniveau eenzelfde situatie ontstaan als Montesquieu aantrof in 1750. Ongebreidelde macht.
Dit klinkt anti-Amerikaanser dan ik het bedoel. Het is gewoon een in zichzelf ongewenste situatie dat er een macht is die geheel alleen het lot van de wereld in de hand kan nemen, zonder dat een min of meer gelijkwaardige macht voor een balans zorgt.
Er is bovendien nog een ander aspect dat van belang is. Door het ontbreken van een gezamenlijke Europese buitenlandse politiek die enige indruk maakt, worden ook de Europese waarden en belangen te weinig uitgedragen en beschermd. Na het wegvallen van het communisme is er in economisch opzicht voor de wereld alleen maar de keuze tussen het Europese kapitalisme, dat in principe gevestigd is op sociale grondrechten, en het Amerikaanse kapitalisme, dat ongeclausuleerd is en gebaseerd is op het aan iedere Amerikaan toekomende recht op the pursuit of happiness. Maar die keuze wordt voor de wereld buiten de vs en Europa steeds minder reëel, omdat het Europese gezicht ontbreekt en het Amerikaanse systeem in al zijn hardheid sowieso voyanter is en sterker. Tenzij we er geen bezwaar tegen hebben dat het Amerikaanse stelsel - met de daarbijbehorende way of life - het Europese economische systeem geleidelijk gaat verdringen, zullen we over een krachtige en overtuigende buitenlandse politiek moeten beschikken, om zo'n ontwikkeling tegen te houden. De kleinschalige en voornamelijk op illusies gebaseerde buitenlandse macht van Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk schiet hier totaal tekort.
Daarvoor is nodig dat we geleidelijk de consensusregel voor de besluitvorming vervangen door meerderheidsbesluiten. Dat betekent het prijsgeven van een beetje soevereiniteit. Dat kan heel goed zonder dat de belangen van de nationale staat in gevaar komen. Maar daarvoor moeten met name de grote landen een vooral psychische barrière nemen. Veel creativiteit en pushing power van de kleinere landen zou ervoor nodig zijn om hen zover te brengen. Ook de mogelijkheid de zaken echt op scherp te zetten - met desnoods een crisis - moet onder ogen worden gezien. Daarvoor moeten echter die kleinere landen - met de hulp van Duitsland overigens - het zelf eerst willen. Voor het ontplooien van die activiteiten is een vastbesloten wil nodig en voldoet een lijdzaam afwachten niet.
| |
| |
Er is nog een overweging die de urgentie van dit punt onderbouwt. Het ontbreken van Europa op het wereldtoneel schaadt ook het integratieproces op andere terreinen. Het heeft een sterk en negatief effect op het vertrouwen en het geloof van de burgers in eigen zaak. Iedere dag stromen de drama's van de wereld via de televisie de Europese huiskamers binnen, drama's die vaak sterke emoties oproepen. Bijna iedere keer is de onmacht van Europa om op te treden manifest. Als er al iets ondernomen wordt, dan is dat door Amerikanen, die daarvoor een capaciteit hebben. Maar ook die maken daar niet altijd gebruik van, of doen dat vanuit een opvatting die in Europa niet wordt gedeeld. Als alternatieve of corrigerende of aanvullende factor schiet Europa steeds structureel tekort. De teleurstelling daarover maakt de afstand tussen de burger en de Europese gedachte steeds groter.
Het besluit om nieuwe lidstaten te laten toetreden tot de Europese Unie heeft inderdaad een groot moment opgeleverd voor Europa. Niet dat er een wezenlijk probleem is opgelost - integendeel: er is een aantal zeer praktische problemen bijgekomen - maar wel omdat we gedaan hebben wat we moesten doen. Soms schrijft de geschiedenis de agenda. Het imperatief werd geschreven direct na de Tweede Wereldoorlog, toen onze bevrijders ons Marshall-hulp gaven, terwijl die in Oost-Europa de nieuwe bezetters werden. Het imperatief luidde: hereniging zo gauw als het mogelijk wordt. Het is hoopgevend dat we ons daaraan hebben gehouden, hoe ongehoord moeilijk de problemen ook zijn en zullen worden. Doen wat je moet doen - veel bezwaren, maar er is geen alternatief.
Het is beschamend kortzichtig om in de eerste plaats naar de financiële kanten van deze ontwikkeling te kijken. Het politieke en maatschappelijke belang torent daar ver boven uit. De toetredende landen hebben direct na 1989 naar de Europese Gemeenschap gekeken op een wijze zoals de founding fathers het ook hebben gedaan en zoals wij het langzamerhand vergeten zijn te zien: de Gemeenschap als een onontbeerlijk middel om de nationale staat überhaupt een bestaan te geven.
Ik besef dat mijn betoog tot hiertoe meer is neergekomen op een beperkte selectie van vraagstukken dan van antwoorden. Toch staan een paar dingen voor mij vast.
Hoe minder pretentieus de nationale staten zichzelf zien en gedragen, hoe meer kans ze hebben iets voor te stellen. De samenwerking en/of de integratie is een randvoorwaarde voor de vitaliteit van de nationale staat.
| |
| |
Het debat over uitbreiding of verdieping ging niet over een keus voor een van die twee. Het ging over de volgorde. De uitbreiding maakt de verdieping wel lastiger, maar ook noodzakelijker.
Het is nog steeds beter om nu geen beslissing te nemen over de blauwdruk van de eindbestemming. Niet omdat de beslissing over die eindbestemming, een federatie of een confederatie, genomen zou moeten worden buiten de burgers om, maar omdat het materiaal voor die beslissing er nog niet is, de beslissing nog niet aan de orde is en omdat een voortijdige beslissing daarover een enorme stagnatie gaat opleveren in het integratieproces zelf, dat wél urgent is en wat mij betreft wordt gevoerd op basis van het principe: samenwerken waar mogelijk, integreren waar nodig, het principe van Monet en Schumann.
De uitbreiding compliceert het proces van integratie, maar maakt die ook alleen maar noodzakelijker. En dat geldt ook als Turkije zou toetreden, wanneer het werkelijk voldoet aan de criteria van Kopenhagen. Misschien moeten er verschillende snelheden of flexibiliteiten worden ingebouwd, zoals bij de euro. Als dat nodig is voor het tot stand brengen van een overtuigende gezamenlijke buitenlandse politiek, dan moet dat serieus overwogen worden. Het is een misleidend denkbeeld dat Europa pas een werkelijke macht op het wereldtoneel kan zijn als het een federatie is. Zo lang kunnen wij en de wereld niet wachten.
En Nederland? Ons land maakt zich minder schuldig aan het opblazen van het belang en de pretenties van de nationale staat. Wat meer dan vroeger, omdat de consensus uit onze Europese politiek is verdwenen, maar minder dan sommige andere landen. Maar waar Nederland zich in dat klimaat van antithese nationale staat - Europese Gemeenschap wél schuldig aan maakt, dat is aan een voornamelijk defensieve houding in het debat in Brussel. Daarin bezwijkt de creativiteit, die juist de kracht van een klein land is. Als Europa in zekere zin in het verlengde ligt van de nationale staat, dan is het geboden om alles op alles te zetten teneinde in de Unie gedaan te krijgen wat wij wenselijk achten. Dat instinct en die instelling ontbreken te veel bij zowel regering als politieke partijen. Hun programma's zouden juist bij nationale verkiezingen moeten uitpuilen van wensen over wat wij in Europa tot stand zouden willen brengen. Dat betekent dus: eerst de kiezers daarvoor winnen, dan het regeringsbeleid op die lijn krijgen. Dan het binnenhalen in Brussel.
Ik ben het met Ad Geelhoed, lid van het Europese Gerechtshof, eens dat het ons aan creatief denken schort en dat wij onze strategische opstelling veel te veel baseren op defensieve overwegingen. Het
| |
| |
wenselijke is bijna structureel verdwenen in het haalbare. Realpolitik noemen we dat, maar het is niks en het leidt tot niks. Soms moeten dingen voor de poorten van de hel worden weggesleept. Met een afwachtende houding kom je er dan niet. Zeker níet als je wat anders wilt binnenhalen dan alleen een handvol euro's.
Tenslotte staat en valt alles bij de kwaliteit van de democratie. Het ondergeschoven kind van de rekening. Het totale gebrek aan bereidheid van de macht om de basis waaruit zij voortkomt vrijwillig te vernieuwen, heeft in de meeste, zo niet alle Europese nationale staten tot veroudering en versletenheid van de democratische systemen geleid. Dat geldt evenzeer voor de tweede democratie, de Europese, die er wat de burgers betreft eigenlijk nog niet gekomen is.
Zonder die vernieuwing is er geen vitaliteit. Voor de nationale staat niet en dus ook niet voor Europa.
|
|