En dat niet alleen. Je armen willen ook maar niet ophouden met leven. Ze hangen niet, maar lijken houvast te zoeken in die benarde positie. De linker leunt met een gebalde vuist op de toonbank, de rechter ondersteunt je kin. Je lijkt Rodins denker wel, maar wat een obscene gedachte. Iemand heeft je zo neergezet, frunnikend aan je levenloze ledematen tot je presentabel was. Een misdrijf op zich.
Dan je hoofd. Je mond is open, alsof je, knarsetandend van de kou, op het punt staat een verhaal te beginnen. Je ogen, gesloten, lijken niet zielloos maar bewust van de wereld afgewend, op zoek naar concentratie. Je hebt een wipneusje. En soepele wenkbrauwen in een sierlijke boog over je hoge voorhoofd. Op je kruin krult donzig haar. Dat er zoveel schoonheid in je dood gekropen is.
Je bent zo'n kind dat je over de bol aait als het zich tegen je benen vlijt, deels om tederheid, deels om bescherming. Je kreeg het, want je lichaam getuigt ervan: lange, stevige armen, volle wangen, een brede thorax. En om bijna van weg te kijken: mollige kindervingers, altijd vertederend, zelfs nu. Er is voor je gezorgd.
Hoe je ook stierf, welke honger je zelf ook hebt gekend, ooit heeft een moeder gezorgd dat haar tepel lang genoeg in je mond bleef om je te voeden. Daarbij drukte ze je tegen zich aan en misschien zong ze zelfs. Een boerin die de riek, de zeis of de pollepel daarvoor terzijde legde.
Later: je ligt knorrend in de wieg te slapen, de blauwe ogen gesloten, de goudblonde lok krullend op je voorhoofd, melkdruppels in de hoeken van je mond. Aliosja? Sasha? Pjotr? Wanja? Om over mogelijke in liefde gegeven bijnamen maar te zwijgen. Dat korte leven van je wens ik je met terugwerkende kracht toe. Laat mij de illusie dat er vaker kindergelach klonk dan er tranen zijn gevloeid. Een schrale troost, al met al.
Verder wil ik niet weten wat er met je gebeurd is. Achter je op de foto staan een man en een vrouw tegen een muur geleund. Je ouders, je slachters, je verkopers, wie zal het zeggen. Opvallend is dat ze dik zijn. Ook dragen ze armoedige winterkleding en hebben ze een verwilderde blik in de ogen. Of beter: dit stel kijkt als wilden, star en agressief. Om niet te zeggen: doods, onmenselijk. Handelaren in kindervlees. Als vandaag niemand zich jouw vlees kan veroorloven, stoppen ze je in een plunjezak. Voor de dag van morgen, een ander dorp. Als de koper die naar je lonkt niet genoeg betaalmiddelen heeft, word je misschien in stukken gehakt. Utopisch lijkt de gedachte dat iemand je helemaal zou kopen om je te begraven. Maar er is een uitweg uit de nachtmerrie van de totale ver-