ten waardoor hij zijn eigen deur amper uit kan - hoe dan ook is die buurt van hem de laatste jaren een bezoeking geworden, steeds verzinnen ze weer wat nieuws om het gemeenschapsgevoel te versterken en dan maar strijden voor behoud, renovatie, opvang, verkeersdrempels, speeltuig, noem maar op. Wat gaat het hem aan? Evengoed staat de boel de ene keer blank na een beetje regenbui, de andere keer walmt de riolering dat het een aard heeft, dan wordt de straat weer eens afgezet omdat er een tak van een boom kan vallen of anders wel vanwege een optocht, een vrijmarkt of wat voor gedoe dan ook; en steeds krijgt hij weer een brief in de bus, een collectant aan de bel, een oproep voor een bijeenkomst met koffie en cake ook als alles zich pas straten verderop afspeelt; en altijd opnieuw moet hij zich bezinnen, een beslissing nemen, iets vinden, ertegen opzien of zich in onverschilligheid terugtrekken - terwijl hij überhaupt van al die dingen niets af wenst te weten, van hem hebben ze zich immers ook nooit wat aangetrokken; hij merkt het allemaal waarachtig vanzelf wel.
Dan op een nacht wordt hij wakker van een prikkende, kruidige geur die door het open slaapkamerraam naar binnen komt; omdat hij toch naar de wc moet staat hij op, steekt hij zijn hoofd tussen de gordijnen en ziet een beweeglijke oranjegele gloed op de muren aan de overkant van het tuinenblok. Ook dikke rookwolken waaien die kant op en er moet dus brand zijn, zo ongeveer honderd meter verderop links. Ver genoeg om je weinig van aan te trekken, al staan de overburen algauw in nachtkleding met jassen eroverheen op hun balkons en is iemand zelfs flitsfoto's aan het maken. Aan de straatzijde onder de schelle lantaren stopt de ene brandweerauto na de andere, een tumult van jewelste en aan beide kanten sluit hij de ramen - ze doen maar, hij heeft zijn slaap veel te hard nodig. Maar hij ligt nauwelijks weer onder de dekens of door het hele huis heen rinkelen de deurbellen, een hoog, twee hoog, drie hoog, links, rechts, en tot slot bij hemzelf; door het microfoontje aan zijn deur kan hij horen dat het pand ter preventie ontruimd moet worden, en wel onmiddellijk, nu.
Dat houd je toch niet voor mogelijk - tien huizen verder breekt een brandje uit en dan moet het hele blok zeker samen op straat gaan zitten, ‘onmiddelijk’, ‘levensbedreigende kans op overslaan van de vlammen...’ de microfoon fluit in zijn oor van de gemeenschappelijke opwinding. Vertel hem wat, hij heeft in zijn jeugd heus heel wat zien branden maar met die regen die al dagenlang over de stad ruist, en dan tien huizen ver - daar heb je ze opnieuw aan de bel met hun bemoeierij, geen sprake van dat hij daar gehoor aan geeft. Laat