De Gids. Jaargang 165
(2002)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |||||||||||||||||
René Appel
| |||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||
niërs - zijn bereid te doden en zetten hun leven op het spel voor onder meer het recht om de eigen taal te mogen spreken.Ga naar eind1. Taal en oorlog. Twee volledig verschillende concepten, maar ze kunnen dichter bij elkaar liggen dan veel mensen denken. Het is daarom ook niet gek dat de Engelstalige versie van een monografie van Louis-Jean Calvet over taalpolitiek getiteld is Language wars and linguistic politics (Oxford University Press, 1998). Het boek heeft zelfs een foto van twee soldaten met gasmaskers op de omslag. Calvet hanteert in deze studie ook voor een groot deel oorlogsmetaforen. Het gezin is een ‘slagveld’ wanneer ouders verschillende talen spreken: welke taal wint en wordt de gezinstaal en welke delft het onderspit? Calvet heeft het verder onder meer over een ‘war of words’: worden woorden uit een andere taal overgenomen of worden er nieuwe woorden gevormd? Kennelijk is er ook op dat punt een oorlog gaande, met overwinnaars en verliezers. Een politiek conflict is tegelijk vaak een taalstrijd, zoals in België, met het Frans tegenover het Nederlands en daarnaast - in een betrekkelijk marginale positie - het Duits. Het Frans was eeuwenlang overheersend, maar nu de economische macht van Vlaanderen de overhand krijgt, wint het Nederlands ook aan status. Opvallende brandhaard van taaltegenstellingen is de Voerstreek, van oudsher Franstalig, maar nu onderdeel van Vlaanderen. De Franstaligen beschouwen dit als een degradatie. Francofiele activisten protesteren, bijvoorbeeld door het onleesbaar maken van de Nederlandse variant op tweetalige plaatsnaamborden, zoals van sint-pieters voeren - saint pierre fourons. Beroemd is de situatie van het Catalaans onder Franco. Het gebruik van het Catalaans in openbare instituties was verboden, omdat dat de Spaanse eenheidsstaat zou kunnen ondermijnen. Mede daardoor werd het Catalaans juist een belangrijk symbool in de strijd tegen het Castiliaans en de Castiliaanse overheersers. Na de omverwerping van het Franco-regime en een ingrijpende staatsrechtelijke verandering in Spanje, met een zekere mate van autonomie voor Catalonië, is de positie van het Catalaans veel sterker geworden. De sociaal-politieke rol van een eigen taal wordt ook sterk benadrukt in Servië en Kroatië, staten die beide het eigen dialect van de voormalige eenheidstaal van Joegoslavië, het Servo-Kroatisch, als het ware uitvergrootten tot een eigen taal. In een recent themanummer van Multilingua (2000, nr. 1/2) over de taalsituatie in Centraal-Oost-Europa schrijft Dubravko Škiljon over deze ontwikkeling onder meer het volgende: ‘The recent path of the language from Cro- | |||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||
ato-Serbian to Croatian is not accompanied by real scientific and linguistic explanations; its direction is above all determined politically and ideologically.’ (p. 3). Het gebruik van de term Croato-Serbian voor het voormalig Servo-Kroatisch is veelzeggend: kennelijk moet het Kroatische deel op de eerste plaats staan. Een parallel artikel van Milorad Radovanović in hetzelfde tijdschriftnummer over de Servische situatie is getiteld ‘From Serbo-Croatian to Serbian’. In die benaming wordt het Kroatische ‘deel’ dus zelfs helemaal weggelaten en blijft alleen het Servisch over. | |||||||||||||||||
Twee benaderingenTalen zijn voortdurend ‘in beweging’. Talen kunnen zelf veranderen: er treedt dan taalverandering op, met een interne of een externe oorzaak. Een voorbeeld van een ‘interne taalverandering’ in het Nederlands is het toenemend gebruik van ‘wat’ in plaats van ‘dat’ in zinnetjes als ‘Dat is het ideaal wat ze koesterden’. Bij ‘externe taalverandering’ gaat het om invloed van buiten, van andere talen. Een ander type ‘beweging’ betreft het gebruik van talen in bepaalde situaties. Daarin kan verandering optreden. In de discussies over de positie van talen gaat het met name om deze ‘taalverschuiving’. Het is mogelijk om vanuit een instrumentele of vanuit een sociaal-culturele invalshoek naar dit verschijnsel te kijken. Volgens de instrumentele invalshoek is taal niets meer of minder dan een instrument, een medium voor communicatie. De belangrijkste vraag is welk communicatiemedium in welke situatie het makkelijkst of het handigst is. Sprekers zouden er volgens deze opvatting goed aan doen om voor dat medium te kiezen. Als maar voldoende mensen die verstandige keuze maken, krijgt die taal vanzelf de overhand. Daartegenover staat de sociaal-culturele benadering, die uitgaat van de veronderstelling dat taal meer is dan een kruiwagen om boodschappen over te brengen. Talen hebben in deze visie een belangrijke sociaal-culturele waarde en ze vormen een symbool voor de eigen identiteit, die door middel van die taal ook verder wordt gemarkeerd. De Albanese Macedoniërs in het bovenstaande krantenbericht hadden er misschien baat bij als ze overschakelden op het Macedonisch. Ze zouden waarschijnlijk als minder gevaarlijk worden gezien door de Slavische Macedoniërs, de interactie in het parlement zou veel vloeiender verlopen, en de belangen van de Albanese minderheid waren misschien beter te verdedigen. Maar nee, het moet en het zal Albanees zijn, vanwege de sociaal-culturele | |||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||
functie en de symbolische waarde van die eigen taal. Waarom heeft taal zo sterk die functie? In en door taal worden natuurlijk allerlei sociaal-culturele elementen uitgedrukt, zowel in het alledaags bestaan als in de Hogere Cultuur (literatuur, enzovoort). Dat leidt tot een veronderstelde één-op-éénrelatie tussen taal en cultuur, tenminste in de perceptie van veel mensen. De Republiek Ierland vormt een mooi tegenvoorbeeld van samenhang. Jarenlange Britse overheersing leidde tot overmacht van het Engels. De ‘taal van de onderdrukker’ was in belangrijke mate de algemene omgangstaal geworden. In Joyce' Ulysses komt de volgende, tekenende passage voor: ‘- He's English, Buck Mulligan said, and he thinks we ought to speak Irish in Ireland. In de Ierse vrijheidsstrijd speelde het Iers Gaelisch een belangrijke rol in oppositie met de taal van de onderdrukkers, het Engels van de gehate Britten. Ook na de stichting van de Ierse Vrijstaat in 1921 heeft de Ierse overheid er van alles aan gedaan om het gebruik van het Iers Gaelisch te bevorderen, maar de resultaten zijn tamelijk bedroevend. Het Iers Gaelisch wordt nauwelijks als dagelijkse omgangstaal gebruikt en er verschijnen vrijwel geen boeken of kranten in die taal. Enigszins versimpeld kan je zeggen dat het Engels (ook) de taal van Ierland is geworden. Met het grotendeels verdwijnen van het taalverschil tussen Groot-Brittannië en Ierland zijn andere, culturele of politieke, tegenstellingen tussen Ierland en Groot-Brittannië echter niet verdwenen. De krachtige sociaal-culturele functie van taal hangt ook samen met het feit dat taal iets uiterlijks is. Wat mensen denken, wat hun normen en waarden zijn, weten we vaak niet, maar zodra ze iets zeggen, zodra we de eerste klanken horen, kunnen we hen indelen, categoriseren, beoordelen of soms veroordelen. Kortom, een taal doet onmiskenbaar dienst als signaal. Iemand die in Macedonië Albanees spreekt, hoort bij de Albanese minderheid, wil daar ook vermoedelijk bij horen, omdat hij of zij daarin zijn kracht vindt. Zoals ik in mijn inleiding al stelde, is er vaak een verband tussen een politiek conflict en een taalstrijd. Ik verwijs opnieuw naar het Ierse eiland, en nu naar Noord-Ierland om vanuit een andere kant duidelijk te maken dat die samenhang niet dwingend hoeft te zijn. Een politiek conflict, zoals in Noord-Ierland tussen katholieken en protestanten, heeft immers geen linguïstisch correlaat in de zin dat | |||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||
de twee groepen verschillende talen spreken, maar lijkt puur op religieuze verschillen te zijn gebaseerd. Ondanks allerlei nuanceringen, valt de sociaal-culturele waarde die talen kunnen hebben voor hun sprekers niet te ontkennen. Hoe is nu in dit verband De Swaan met zijn wereldtalenstelsel te situeren? Het is zonneklaar dat De Swaan taalverschuiving geheel en al op instrumentele wijze benadert. Het gaat hem om de factor ‘nut’ bij de keuze voor een taal in een bepaald domein; zijn opvatting is volledig utilitaristisch van aard. De door hem opgestelde formule van de Q-waarde van een taal betreft dan ook alleen de communicatieve potentie: hoeveel mensen kan ik met de taal bereiken omdat ze die als eerste of tweede taal beheersen? De sociaal-culturele waarde van een taal is in het geheel niet vertegenwoordigd in de formule. De Swaan heeft het wel over cultuur, maar dan alleen in termen van culturele producten die aan de man moeten worden gebracht. De verspreiding van die culturele producten is immers gebaat bij het gebruik van een taal met een hoge Q-waarde. | |||||||||||||||||
In de verdrukkingTalen zijn in beweging, er vindt taalverschuiving plaats, de laatste decennia in steeds sterkere mate, met als resultaat dat er taalverlies optreedt: er verdwijnen talen uit het brede en diverse linguïstische spectrum dat kenmerkend was voor de wereldcultuur. Een aantal grote talen, met name het Engels, maar bijvoorbeeld ook het Spaans in Zuid-Amerika, heeft zo'n grote invloed dat kleine, lokale talen in de verdrukking komen. Die kleine talen, bijvoorbeeld het Bretons, werden vaak nog gesproken door mensen van het platteland, vooral kleine boeren en hun gezinsleden. Wanneer zo'n kleine taal daadwerkelijk lijkt te verdwijnen, zijn het over het algemeen niet de oorspronkelijke sprekers die zich actief inzetten voor het behoud. Er ontstaat vaak een revival-beweging, onder leiding van een intellectuele elite, die zich ontfermt over een bedreigd cultuurgoed. Die elite spant zich in voor cursussen in de taal, binnen en buiten het reguliere onderwijs. Er verschijnen boeken in de taal, er worden toneelstukken opgevoerd, er wordt gelobbyd bij politieke partijen. Dit zijn allemaal pogingen om het gebruik van de betreffende taal nieuw leven in te blazen. Zogenaamde streektalen hebben het ook moeilijk. Eén daarvan, het Gronings, is onlangs officieel erkend in het kader van het Europees Handvest voor Regionale of Minderheidstalen. De Rijksuniversiteit Groningen heeft een bijzonder hoogleraar Gronings be- | |||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||
noemd, prof. dr. S. Reker, die op allerlei manieren het gebruik van het Gronings probeert te bevorderen. Zijn eerste zin in een interview met het blad Onze Taal van juni 2001 is echter veelbetekenend: ‘Ik koester niet de illusie dat ik iets kan bijdragen aan het voortbestaan van het Gronings.’ Reker stelt dat er in steeds minder situaties dialect wordt gesproken: ‘Zo'n dertig jaar geleden was het ondenkbaar dat er op het schoolplein of op het voetbalveld géén Gronings gesproken werd. Nu hoor je het nauwelijks meer.’ Er zijn wel allerlei culturele en wetenschappelijke activiteiten voor de promotie van het Gronings, zoals een boekje met een toelichting op de liedteksten van Groninger liedjeszanger Ede Staal, een zakwoordenboekje Gronings-Nederlands en een inleidend college Gronings van Reker. Die activiteiten lijken allemaal heel belangrijk en interessant, maar het Gronings zal het schoolplein of het voetbalveld er niet door heroveren. Kleine talen worden op een gegeven moment niet meer als moedertaal gesproken en dat is vaak de doodssteek voor een taal. Toen mensen nog vooral binnen de eigen (taal)gemeenschap trouwden en kinderen kregen, werd de positie van kleine talen niet bedreigd. Toenemende sociale en regionale mobiliteit leidde tot tweetalige huwelijken. Daarin kreeg de sterkste taal, dat wil zeggen de taal met de hoogste status of de meeste sprekers, meestal de overhand. Er werden anno 2001 volgens een grove schatting in de wereld zo'n zevenduizend talen gesproken. Het precieze aantal is niet bekend omdat nog niet alle talen in kaart zijn gebracht, met name in Afrika en het veeltalige Nieuw-Guinea. Bovendien is het niet altijd duidelijk of twee taalvariëteiten als twee aparte talen of als twee dialecten van één taal zijn te beschouwen. Ten slotte sterven er talen uit en hiervan is geen keurige boekhouding beschikbaar. Bij de zevenduizend talen zijn overigens de honderden gebarentalen die op de wereld door doven worden gebruikt niet meegerekend. Die gebarentalen worden niet met uitsterven bedreigd. De reden zal duidelijk zijn: ze vervullen een duidelijke functie in een min of meer geisoleerde gemeenschap van doven, en overgang naar een ander taalsysteem ligt niet voor de hand, om een woord te gebruiken dat wel zeer toepasselijk is als het om gebarentalen gaat. Volgens Tove Skutnabb-KangasGa naar eind3., een fervent strijdster voor de rechten van minderheidstalen of kleine talen, heeft 95 procent van de zevenduizend talen minder dan één miljoen sprekers. Maar liefst de helft van alle talen heeft minder dan tienduizend sprekers en een kwart van de talen heeft zelfs minder dan duizend sprekers. Volgens een artikel in de Washington Post van 9 juni 2001 is binnen honderd jaar de helft | |||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
van de bijna zevenduizend talen die nu in de wereld worden gesproken, uitgestorven, verdwenen, dood. In hun boek Vanishing voices; The extinction of the world's languages (Oxford: Oxford University Press, 2000) stellen Daniel Nettle en Suzan Romaine zelfs dat 90 procent van alle talen binnen honderd jaar zal zijn uitgestorven, of uitgeroeid, zoals ze het zelf veelbetekenend noemen. De scenario's lopen van somber tot dramatisch. Hoe het ook zij, zeker is dat het bestand aan talen in de komende eeuw drastisch wordt uitgedund. Hierboven suggereerde ik al een belangrijke factor die leidt tot het verdwijnen van talen: het isolement van (taal)gemeenschappen wordt doorbroken met als gevolg dat de invloed van grote of machtige talen toeneemt. Het opleidingsniveau van de wereldbevolking stijgt, en onderwijs vindt meestal plaats in een statustaal, met soms nog enige aandacht voor een kleine minderheidstaal. Mondialisering en globalisering zijn belangrijke trefwoorden. Ze hebben niet alleen een sociaal-economische en politieke betekenis, maar ook taalkundige gevolgen. Als persoon A en persoon B elkaar op neutrale grond ontmoeten, A spreekt een (kleine) taal zonder status en B een prestigieuze (grote) taal, dan zal de interactie tussen A en B waarschijnlijk in de taal van B moeten plaatsvinden; A zal zich aanpassen en wordt tweetalig. Op een gegeven moment is het niet meer de moeite waard om de oorspronkelijke taal nog te blijven spreken, en A schakelt helemaal over op de taal van B. Exit taal A. In dit verband citeert John Edwards in zijn boek over meertaligheidGa naar eind4. een Ierse dialectoloog: ‘When all the speakers (of a language) become bilingual, the penalty is death.’ Dit proces vindt over de hele wereld plaats, van Nieuw-Guinea, waar het isolement van kleine taalgemeenschappen steeds meer wordt doorbroken, tot Zuid-Amerika, waar Indianenstammen in de Andes het eigen territorium kwijtraken en daarmee vaak de eigen taal. In een land als Tanzania werden rond 1990 nog 126 talen gesproken, veelal lokale talen die in een klein gebied gebruikt werdenGa naar eind5.. Wat vroeger de bescherming was - het kleine gebied - vormt nu de bedreiging. Mensen komen, vrijwel letterlijk, niet ver meer met de lokale taal. Die verliest zijn gebruikswaarde en dreigt verloren te gaan. Dat zal dan ook het lot zijn van tientallen van die lokale talen in Tanzania. Edwards schreef over de doodstraf voor een taal. Hij gebruikt nog een andere metafoor voor talen in conflict, en wel een criminele. Talen sterven: worden ze vermoord of plegen ze zelfmoord? Aan de ene kant kan er een enorme pressie zijn van een machtige taal, die een kleine taal wegdrukt of misschien wel dooddrukt. Ander- | |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
zijds zijn het de sprekers zelf die een taal opgeven. Edwards zegt hierover het volgende (p. 104): ‘We might resolve the murder-suicide matter (if these terms must be used at all) by considering the social pressures under which suicide occurs. In personal suicide, stress is involved; people do not kill themselves on a whim. Usually, the pressures are varied, although there sometimes exists a “significant” other who in some sense has caused the suicide. In linguistic suicide, on the other hand, there is always a significant other (language) which creates the pressures leading to language shift and decline; there is always a “murderer”.’ Tove Skutnabb-Kangas zou bij de keuze tussen moord en zelfmoord zeker voor het eerste kiezen. In veel van haar publicaties gebruikt ze dan ook het begrip linguïstische genocide of linguïcide. Los van de moord-zelfmoordkwestie staat de vraag hoe erg het is dat talen doodgaan. Misschien hangt dat weer af van de visie op taal. Hoe instrumenteel of sociaal-cultureel is die? In een instrumentele opvatting lijkt er weinig aan de hand. We verliezen een communicatiesysteem, zoals onlangs het morsesysteem ten grave is gedragen. Er kan geen telegram meer worden verstuurd, en het faxapparaat heeft mogelijk ook zijn langste tijd gehad. Wie talen in een dergelijk rijtje zet, zal niet lang treuren over de dood van een of meer talen. Ze hebben afgedaan, ze zijn achterhaald. Mensen die talen als voortbrengselen van de menselijke cultuur beschouwen, denken niet zo laconiek over het verdwijnen van talen. Stel dat de helft van alle kathedralen of van alle boeddhabeelden over honderd jaar kapot, weg, verdwenen zou zijn. Iedereen die de wereldcultuur een warm hart toedraagt, zou diep verontwaardigd zijn. Denk aan de felle reacties toen de Taliban in Afghanistan begin 2001 enkele imposante boeddhabeelden opbliezen, een daad waar nog vaak naar werd verwezen in de commentaren op de terroristische aanslagen van 11 september 2001. Als het om talen gaat, zijn de reacties veel lauwer, terwijl volgens de eerder besproken prognose het totale bestand inderdaad over een eeuw gehalveerd of nog verder gedecimeerd zal zijn. Misschien is dat een gevolg van het feit dat talen sluipenderwijs verdwijnen; bijna onmerkbaar verzwakt hun positie. Ze worden door steeds minder mensen in steeds minder situaties gebruikt. In rijke, westerse landen worden ze soms nog een tijdje kunstmatig in leven gehouden, de patiënt wordt gereanimeerd en leidt voor kortere of langere tijd een betrekkelijk margi- | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
naal bestaan. Dat geldt echter niet of nauwelijks voor bijvoorbeeld de vele met uitsterven bedreigde Amerikaanse indianentalen. In relatief arme landen of derdewereldlanden is evenmin sprake van kunstmatig leven van gemarginaliseerde talen. Daar is dood ook echt dood. Bovendien zijn veel van die talen ook niet vastgelegd in grammatica's en woordenboeken. Ze zijn echt van de aardbodem weggevaagd. Een probleem bij talen is natuurlijk ook dat ze daadwerkelijk gebruikt moeten worden, een functie moeten hebben in de alledaagse communicatie tussen mensen. Een taal die niet meer wordt gesproken is dood. Zo'n taal kan nog wel een religieuze, wetenschappelijke of culturele functie hebben, maar dat is slechts een beperkt aantal dode talen, zoals het Grieks en het Latijn, gegeven. Daarom zijn talen ook niet goed vergelijkbaar met bijvoorbeeld de hierboven genoemde kathedralen. Wanneer die niet meer als gebedshuis functioneren, kunnen ze namelijk puur als belangrijk, cultureel interessant gebouw blijven bestaan, en bezichtigd en bewonderd worden. Misschien is het daarom beter om talen te vergelijken met de natuur, het planten- en dierenrijk. Een prognose die zou stellen dat binnen honderd jaar de helft van alle vogelsoorten uitgestorven zou zijn, zal vermoedelijk wereldwijd heftige negatieve reacties oproepen, en niet van vogelaars alleen. Er zouden reddingsoperaties worden ondernomen, er zou geld worden ingezameld, wat niet al. Als het om talen gaat, gebeurt dit alleen mondjesmaat. Linguïsten willen nog wel eens hun stem verheffen, bijvoorbeeld in de The Asmara declaration on African languages and literatures, die in januari 2000 in Asmara (Eritrea) werd opgesteld door een groot aantal Afrikaanse wetenschappers en schrijvers. Deze verklaring bepleit het belang van alle Afrikaanse talen, die ook als onderling gelijkwaardig worden gezien. Veel effect sorteren dergelijke acties - die vaak lijken op een vorm van ideologische zelfbevrediging - bijna nooit, omdat de invloed op het taalbeleid van overheden over het algemeen gering is. Taalgebruikers trekken zich er meestal nog minder van aan. Min of meer sluipend, maar onstuitbaar gaat de uitdunning van het internationale bestand aan talen door. | |||||||||||||||||
NederlandsHoe is nu de situatie van het Nederlands? Staat onze taal sterk of loopt die ook gevaar? Op dit moment is dat laatste zeker nog niet het geval. Wat betreft aantallen sprekers komt het Nederlands ongeveer op de vijfendertigste plaats van de wereldranglijst van talen. | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
Het onderwijs, van basisschool tot universiteit, wordt grotendeels in het Nederlands gegeven. Het Nederlands is de taal van de media, de politiek en van alle officiële domeinen. In verreweg de meeste gezinnen is het Nederlands - of een regionale variant daarvan - ook de reguliere omgangstaal. In een lezing voor de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen op 12 april 1999Ga naar eind6. deelde De Swaan de talen van de wereld in in vier categorieën, en het Nederlands behoort tot de centrale talen in De Swaans begrippenapparaat: ‘Op het tweede niveau komen hooguit zo'n honderd centrale talen voor, die worden gesproken door miljoenen of zelfs tientallen miljoenen mensen. Het gebruik en het behoud van deze talen wordt voor elk van die talen gewaarborgd door een staat die zich sterk maakt voor het onderwijs van zijn taal op school en voor het exclusief gebruik ervan in het parlement, bij de gerechtshoven, binnen de overheidsorganisatie, in de pers of de andere media, enzovoort.’ Kortom, er lijkt geen sprake te zijn van enig gevaar voor een taal als het Nederlands, dat vanuit dit gezichtspunt ook nauwelijks een ‘kleine taal’ is te noemen. Degenen die aan onze landstaal verknocht zijn, kunnen rustig gaan slapen. Maar is dat wel zo? Ik denk dat er op z'n minst aanzetten zijn voor een serieuze bedreiging van de positie van het Nederlands door de hypercentrale, machtige taal uit De Swaans wereldtalenstelsel, het Engels. Zoals op veel andere plaatsen is er sprake van een sterke invloed van dat Engels. Om het uit te drukken in termen van de oorlogsmetafoor: het Engels infiltreert in de Nederlandse taalgemeenschap, en wel op twee manieren, die elkaar overigens ook versterken. Er is sprake van een toenemend gebruik van Engels in domeinen waarin voorheen exclusief Nederlands werd gesproken. In het Nederlands worden steeds meer Engelse woorden, uitdrukkingen en zinswendingen of hele zinnen gebruikt. Bij dit laatste is er dus sprake van wat ik eerder ‘externe taalverandering’ noemde: taalverandering onder invloed van een andere taal. | |||||||||||||||||
Bedreigde domeinenHet Engels doet als communicatiemedium steeds meer zijn intrede in het bedrijfsleven, met name in de hogere regionen. Als er ook maar één lid van de directie van een groot bedrijf geen moedertaalspreker van het Nederlands is, schakelt men over op het Engels, voor veel mensen - zeker in de westerse wereld - de taal van het internationale zakenleven. Het onderwijs is ook niet meer het exclusieve domein van het | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
Nederlands. Velen zullen zich nog de voorstellen van voormalig onderwijsminister Ritzen herinneren om Engels de voertaal te maken van een groot deel van het universitair onderwijs in Nederland. Daar werd over het algemeen sterk negatief op gereageerd. Zo schreven Nicolaas Matsier en Willem van Toorn onder de titel ‘De hond van Ritzen. Nederlandse cultuur en de Economische Gemeenschap’ een stuk over dit voorstel in het themanummer van Raster over de toekomst van de Europese cultuur.Ga naar eind7. Volgens hen is ‘Ritzens idee symptomatisch voor een hier heersende houding tegenover het naderende Europa; het is het gedrag van een kleine hond die bij nadering van een zeer grote hond bij voorbaat op zijn rug gaat liggen. Hoe had Ritzen zich de realisering van zijn plan trouwens voorgesteld? Had hij studenten willen blootstellen aan het symposium- en congres-Engels waarvan Malcolm Bradbury de karikatuur getekend heeft in Rates of Exchange? (“Well, it is because our people are all very good readers, and today come out the new editions, and also in the new language”).’ In 2001 lijkt Ritzen toch voor een groot deel zijn zin te krijgen, vooral in het kader van de nieuwe academische onderwijsstructuur met het zogeheten bachelor-mastersysteem (let ook op de Engelse termen). Daarbij zal in de tweede, gespecialiseerde fase - de masteropleiding - een groot deel van het onderwijs in het Engels worden gegeven, vooral met het oog op de verwachte of gehoopte instroom van buitenlandse studenten. Net zoals bij het bedrijfsleven is het ook hier de internationalisering die beperkingen oplegt aan het gebruik van het Nederlands. In het voortgezet onderwijs is er over het algemeen geen sprake van buitenlandse, Engelssprekende leerlingen. Toch verliest het Nederlands ook hier terrein - toegegeven, voorlopig in beperkte mate - door de opkomst van de tweetalige vo-scholen. Voor alle duidelijkheid: daarbij gaat het bijvoorbeeld niet om scholen met veel Marokkaanse leerlingen, die Arabisch en Nederlands als instructietalen zouden hebben, want dat type scholen bestaat niet. Nee, het gaat hier om vo-scholen met Frans, Duits of (vooral) Engels als instructietaal bij de niet-taalvakken, zoals geschiedenis; uiteraard is de betreffende taal ook instructietaal wanneer hij als vak wordt gegeven. Het doel van dit onderwijs is ‘[...] de verwerving van een hoog taalvaardigheidsniveau in de vreemde taal zonder dat dit ten koste gaat van de taalvaardigheid in de moedertaal en de verwerving van kennis in andere schoolvakken.’Ga naar eind8. Een argument om dit soort onderwijs te organiseren was gelegen in de constatering dat de vreemdetalenkennis van vo-abituriënten | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
te gering zou zijn, gelet op de eisen van de internationale samenleving. Curieus is dan natuurlijk wel dat in de meeste tweetalige voscholen het Engels de instructietaal is, terwijl juist de beheersing van het Engels de laatste decennia enorm vooruit is gegaan. Leerlingen op dit soort scholen vermaken zich nogal eens over de Engelse taalvaardigheid van een docent, die bijvoorbeeld iets zegt als: ‘Make your homework,’ terwijl die leerlingen al lang weten dat het ‘Do your homework’ moet zijn. In haar proefschrift (p. 165) over effecten en didactiek van dit soort onderwijs meldt Ineke Huibregtse dat ‘[...] zelfs de docenten Engels niet allemaal blijken te voldoen aan alle gestelde eisen aan mondelinge taalvaardigheid’! Het aantal scholen met een dergelijke opzet groeit, en dat gebeurt niet ‘zomaar’. Er is een lobby voor dit type scholen, grotendeels opgezet vanuit de wereld van het vreemdetalenonderwijs. Zo ontstaat een markt die rijp is voor exploitatie, voor een deel met subsidies van de Europese Unie, want er kunnen natuurlijk weer fantastische samenwerkingsverbanden ontstaan tussen tweetalige scholen in Nederland en andere eu-landen. Die ‘markt’ houdt onder meer in dat er expertbijeenkomsten worden georganiseerd en trainingen voor docenten, die immers in een andere dan hun moedertaal les moeten gaan geven. Deskundigen ontwerpen nascholingsmodellen en docentprofielen. Kortom, er ontstaat een kleine industrie, en als er geen spontane vraag is naar de producten van die industrie, dan zal die vraag wel worden gemobiliseerd. Een nieuw product - het tweetalig vo - moet tenslotte worden verkocht. Zeker daar waar steeds minder studenten op de universiteiten of lerarenopleidingen een vreemde taal gaan studeren, maken universitaire medewerkers nieuwe werkterreinen bouwrijp. Het is overigens opvallend dat er in de pers voortdurend alarmerende berichten verschijnen over de onaanvaardbare werkdruk voor docenten in het vo. Ondertussen zouden ze - in tweetalige scholen - wel een moeilijke, extra kwalificatie moeten verwerven: leren lesgeven in een andere dan de moedertaal. In sommige sectoren van het onderwijs wordt het Engels als instructietaal ook min of meer ongemerkt ingevoerd, bijvoorbeeld in veel instellingen voor kunstonderwijs, zoals de Rietveldacademie in Amsterdam. Ongeveer de helft van de studenten komt uit het buitenland, ze beheersen het Nederlands vaak maar matig. De druk om Nederlands te leren is minimaal en dus schakelen veel docenten over op Engels, omdat de meeste Nederlandse studenten dat immers ook redelijk onder de knie hebben. Iedereen lijkt tevreden, maar de buitenlandse studenten - vaak afkomstig uit Oost-Europa | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
of Azië - zijn niet bijster taalvaardig in het Engels en er mankeert ook nog wel het een en ander aan de Engelse taalvaardigheid van de docenten. Dat dit vermoedelijk afbreuk zal doen aan het niveau van kennisoverdracht, neemt men kennelijk voor lief. Het onderwijs geldt in de taalsociologie als een formeel domein, en de traditionele omgangstaal zou het sterkste staan in het informele domein, dat van de alledaagse interactie, het huis-, tuin- en keukentaalgebruik. Het Nederlands verliest daarop ook terrein, mede door de internationalisering van de samenleving, of preciezer gezegd: de instroom of het (tijdelijke) verblijf van mensen uit allerlei landen en culturen in Nederland.Ga naar eind9. Het is zonneklaar dat die mensen niet allemaal Nederlands gaan leren. Veel Engelstaligen die zich in Nederland willen vestigen, klagen zelfs dat ze in de alledaagse omgang met Nederlanders geen gelegenheid krijgen om Nederlands te leren. Die Nederlanders schakelen namelijk onmiddellijk over op Engels als ze horen dat hun gesprekspartner een Engelstalige achtergrond heeft. Waarom doen Nederlanders dat? Om te laten zien hoe goed ze Engels spreken, om hun gesprekspartner ter wille te zijn, of uit een soort minachting voor het Nederlands? Veel buitenlanders die niet uit een Engelssprekend land afkomstig zijn, kiezen ook voor het Engels, zoals blijkt uit het onderstaande treffende citaat, afkomstig uit een interview met Marlene Parafiopriti, een Argentijnse conservatoriumstudente in Amsterdam (uit NRC Handelsblad, 5 april 2001): ‘Ik woon hier nu bijna twee jaar. Op de opleiding is alle communicatie in het Engels. Mijn woonplaats Amsterdam is een echte smeltkroes. Mijn vrienden spreken Engels, Spaans, Portugees, Italiaans of Duits. Daarom spreek ik zelf ook bijna geen Nederlands. Met Nederlanders kan ik ook prima Engels spreken. Ik ben wel eens met een cursus Nederlands begonnen. Zo eentje met een cassettebandje. Ik wil de taal wel leren, maar heb het er nu te druk voor. [...] Ik voel me geen Hollander. Ik ben gewoon een Argentijnse inwoner van een multiculturele stad, die graag piano speelt.’ Vermoedelijk is Marlene Parafiopriti's ‘wil’ om Nederlands te leren flinterdun. Nu - tijdens de studie - geen tijd, betekent met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat ze in de toekomst, bij een voortgezet verblijf in Nederland, zeker geen tijd zal hebben, want zo gaan die dingen. | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
R. Salverda, hoogleraar Nederlandse taalkunde in Londen, deelt mijn analyse, gelet op zijn bijdrage aan het eerste nummer van Ons Erfdeel in 2001, onder de titel ‘De lokroep van het Engels; Taalbeleid op z'n Nederlands’. Hij stelt dat in de vorige eeuw het Engels in Nederland is veranderd ‘van een vreemde taal in een voertaal’. Vergelijkbaar met de historische gang van zaken in de betreffende landen, is er volgens hem sprake van ‘Schotlandisering’ of ‘Ierlandisering’, ‘een proces waarbij een land geleidelijk aan, elk decennium een beetje meer, wegglijdt in de Engelstalige wereld’, en dit ten koste van de eigen taal (p. 6). | |||||||||||||||||
NederengelsDe tweede vorm van Engelse infiltratie betreft het gebruik van Engelse woorden, uitdrukkingen of hele zinnen in Nederlandse teksten. In de (populaire) muziekcultuur, de computerwereld, het zakenleven, de levensmiddelenindustrie, werkelijk overal worden volop Engelse leenwoorden gebruikt, tot afgrijzen van veel liefhebbers of verdedigers van het Nederlands, die vaak niet moe worden om ingezonden brieven naar kranten en weekbladen te schrijven over het onnodig gebruik van Engelse woorden. De passage uit de volgende brief in Vrij Nederland van 26 mei 2001, nota bene geschreven door ene Karin Christiansen-Weniger uit Mönkhagen in Duitsland, is een voorbeeld: ‘Het valt steeds vaker in negatieve zin op dat Vrij Nederland gebruik maakt van Engelse terminologie die onnodig is. Er zijn veel woorden die moeilijk te vertalen en beter te begrijpen zijn in een andere taal, zoals überhaupt, computer et cetera. Taal evolueert, maar we hoeven toch niet te veramerikaansen [sic]?’ Leenwoorden verschijnen opvallend vaak in personeelsadvertenties voor vooral hogere functies. Uit een willekeurige zaterdageditie van NRC Handelsblad haalde ik onder meer de volgende Engelstalige functieaanduidingen: Treasure manager, Project manager regional releases, Company lawyer, Legal counsel mergers & acquisition, Foto key account retail manager, Manager marketing & communicatie, power en pressure (bijzonder door de menging van Engels en Nederlands), Senior purchaser office products, Database marketeers, Corporate communications manager, Strategic technical buyer. Bedenk wel dat de bijbehorende advertentieteksten in het Nederlands waren gesteld, uiteraard doorspekt met de ‘noodzakelijke’ Engelse termen. Volledig Engelse advertentieteksten, waarvan er ook een aantal in de krant staan, heb ik buiten beschouwing gelaten. | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
De invloed van het Engels blijkt ook uit de titels die in Nederland aan Engelse films worden gegeven. Filmladders vanaf begin jaren zestig laten een duidelijke trend zien. In 1962 kregen Engelstalige films meestal zonder meer een Nederlandse titel: Verrader in opdracht, Eenzaam zijn de ontembaren. Vervolgens werd die Nederlandse vaak vergezeld van de oorspronkelijke Engelse titel: Lijfwacht voor gangsters (The George Raft story). Daarop volgde de Engelse titel met een Nederlandse vertaling of liever gezegd een Nederlandse versie, bijvoorbeeld Deadly pursuit (Met de dood op de hielen). In de laatste stap in deze ontwikkeling, die zich al in de jaren tachtig heeft voltrokken, wordt alleen nog maar de Engelse titel gegeven: Girlfight, Lara Croft Tomb Raider, Exit wounds. Symptomatisch voor de anglificering is het volgende voorbeeld. Voorjaar 2001 ging de Zweedse film Tillsammen van Lukas Moodysson in Nederland in première. In filmadvertenties werd de naam Together. Ook het alledaagse taalgebruik van Nederlandse jongeren is doorspekt met Engelse woorden. Iemand doet iets niet stiekem, maar ‘sneaky’, ze bergen iets niet op, maar ‘stashen’ het, en zelfs goed-Nederlandse krachttermen zijn vervangen door ‘shit’ en ‘fuck’. In dit verband moeten we het misschien als een positieve ontwikkeling beschouwen dat er een neiging bestaat om ‘shit’ te vervangen door ‘schijt’. In een artikel over het verdwijnen en verschijnen van Engelse leenwoorden suggereren Marinel Gerritsen en Frank Jansen dat het waarschijnlijk niet zo'n vaart zal lopen met de verengelsing van het Nederlandse idioom.Ga naar eind10. Zij baseren zich daarbij echter op het feit dat een groot aantal leenwoorden uit de jaren vijftig en zestig inmiddels in onbruik is geraakt. Vooral sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw worden er echter steeds meer Engelse leenwoorden overgenomen. Een linguïstisch geschoolde wetenschapsjournalist als Liesbeth Koenen gaat er ook van uit dat het Nederlands krachtig genoeg is om de invasie van Engelse leenwoorden te weerstaan.Ga naar eind11. Dat is immers ook gelukt met alle Franse leenwoorden. Niemand kijkt meer op van ‘bureau’, ‘café’ of ‘etage’, dus waarom zouden ‘assessment’, ‘retail’ en ‘consultancy’ een bedreiging voor het Nederlands vormen? Koenen lijkt niet te beseffen dat ze zelf in feite al het antwoord geeft als ze het volgende stelt (p. 46): ‘Toch zit er in dat gemopper over Engelse leenwoorden een kant waar ik me wel iets bij kan voorstellen, en waar ik me ook graag bij zou aansluiten. De weerzin tegen dat Engels heeft namelijk ook iets te maken met weerzin tegen de vermacdonaldisering van Nederland, tegen de Amerikaanse invloed dus, en met de angst voor Amerikaanse toestanden op dit gebied.’ | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
Koenen is kennelijk banger voor de Big Mac dan voor een zinnetje als ‘Ze zijn ineens compleet lost, ze burnen gewoon uit’ en ze ziet niet dat het één dwingend samenhangt met het ander. Taalverandering, met name de invloed van een machtige op een ondergeschikte taal, verloopt anno 2001 heel anders dan vroeger. Juist vanwege de sterke anglificering van onze cultuur valt te verwachten dat een groeiend aantal leenwoorden een permanente plaats in het Nederlandse alledaagse taalgebruik zullen verwerven. De invloed van het Engels beperkt zich niet tot losse woorden, zoals blijkt uit de uitdrukkingen in de volgende zinnen:
Opvallend is dat de meeste Nederlanders - ik heb het aan studenten taalwetenschap gevraagd - niet weten wat de uitdrukking ‘close to the chest’ betekent. Toch kwam deze zin voor in een gewoon Nederlands opinieweekblad. Sommige journalisten verkiezen het blijkbaar om een Engelse uitdrukking te gebruiken. Het risico om niet begrepen te worden, telt kennelijk minder zwaar. Taalmenging kan nog verder gaan: hele zinnen staan in het Engels, zoals op de website (of ‘webstek’ in puristisch Nederlands, een woord dat het duidelijk niet gehaald heeft) www.mixin.nl. Deze website, die wordt gemaakt door en is bedoeld voor jongeren/twintigers die geïnteresseerd zijn in de multiculturele samenleving, bevatte in juni 2001 onder meer de volgende tekst: ‘Hello people, hope you're ready for the second episode of “Doe je ding”. Doe je ding is één van de vaste rubrieken van mixin’. In Doe je ding kun je elke maand een interview lezen met iemand die zijn ding doet om zijn doel te bereiken. Kortom, it's all about young adults who make their dreams come true.’ Twee van de oorspronkelijk Nederlandstalige jongeren die verantwoordelijk zijn voor de site, vertelden me trouwens dat ze laatst in de trein met elkaar zaten te praten en zich pas achteraf realiseerden dat hun conversatie voor ongeveer driekwart in het Engels was. Kranten en tijdschriften bevatten steeds meer advertenties die volledig in het Engels zijn gesteld: ‘Let's go for Johnnie Walker - Johnnie Walker Red Label. Recognised for good taste throughout the world.’ In interviews met moedertaalsprekers van het Engels | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
staan vaak flinke passages in het Engels zonder dat er een vertaling bij wordt geleverd. Een toenemend aantal televisiereclames - bijna iedereen noemt ze ‘commercials’ - is volledig Engelstalig zonder ondertiteling. Dit zijn slechts incidentele, maar volgens mij wel symptomatische voorbeelden van de groeiende infiltratie van het Engels op het Nederlandse taalgebruik. Is dit schadelijk, is dit slecht? Volgens De Swaan is er bij het overnemen van woorden uit het Engels in het Nederlands niets bijzonders aan de hand. Talen vernieuwen zich voortdurend, en dat doen ze onder meer door onderdelen van andere talen over te nemen en die ook in het ontvangende taalsysteem te integreren. Op die manier heeft bijvoorbeeld het Nederlands in het verleden honderden Franse woorden opgenomen. De Swaan geeft zelf als voorbeeld van ‘onschuldige’ integratie van Engelse leenwoorden het volgende zinnetje: ‘Ik heb de file geseeft.’ Ik heb de indruk dat De Swaan wat al te lichtvaardig denkt over het effect van leenwoorden. Het verschijnsel lijkt heden ten dage veel massiever en ingrijpender dan voorheen, gelet op de vele teksten in een soort mengtaal die je bijna Nederengels zou kunnen noemen. Als een taal te veel elementen uit een andere gaat bevatten, dan vermindert de waarde van die taal. Het is als het ware geen ‘eigen taal’ meer. In een studie uit 1981 werd dit al betoogd door Bedwyr Lewis JonesGa naar eind12. over het Welsh, dat eind negentiende eeuw nog dominant was in Wales, maar nu een betrekkelijk noodlijdend bestaan leidt. Volgens hem heeft de vermenging van Welsh met Engels de verschuiving van Welsh naar Engels bevorderd. Een soortgelijke opinie heeft Carol Myers-ScottonGa naar eind13., een erkend deskundige op het gebied van taalmenging, die vooral onderzoek heeft gedaan in Oost-Afrika. Hoewel de taalgemeenschappen daar sterk verschillen van die in West-Europese landen, bestaan er wel overeenkomsten in de processen van taalverandering. Ook Myers-Scotton stelt dat codevermenging kan leiden tot taalverschuiving en uiteindelijk tot taaldood. Als we dit op het Nederlands en de infiltratie van het Engels betrekken, ligt de volgende vraag voor de hand: waarom zouden mensen Nederlands blijven spreken, terwijl dat toch al voor een groot gedeelte Engelse woorden, uitdrukkingen en zinnen bevat, dus als het toch al half Engels is geworden? De twee soorten invloed - Engels in allerlei domeinen en de toename van leenwoorden - versterken elkaar. In zijn fatalistisch getoonzette dankwoord bij de aanvaarding van de Prijs der Nederlandse Letteren in 1995 doelde Harry Mulisch hierop toen hij op- | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
merkte: ‘Als gevolg van de technologische ontwikkeling, film en televisie, wereldwijde computerisatie, de internationale popcultuur, is het Amerikaans op weg de definitieve wereldtaal te worden. Tot in de verste uithoeken is dat proces al doorgedrongen. [...] Die ontwikkeling is niet meer tegen te houden, ook al verankeren we in de Grondwet dat het tegengehouden moet worden.’ | |||||||||||||||||
Tweetaligheid als redding?Pleitbezorgers van het Engels als taal voor internationale communicatie beschouwen tweetaligheid van individuele taalgebruikers als de gewenste situatie. Voor De Swaan geldt hetzelfde. Hij ziet ruime kansen voor een stabiele tweetalige situatie, waardoor talen als het Nederlands niets te vrezen zouden hebben. Zo schrijft hij in zijn Engelstalige boek het volgende (p. 98-99, ms.): ‘[...] at present, there are no signs of abandonment or neglect of the national languages [in Europese landen, zoals Nederland, ra]. The domestic language continues to function in a series of distinct social domains. Even if switching between the two is frequent, the one hardly encroaches upon the other. [...] most likely, European languages will prove vital enough to maintain their specific domains under the pressures of English.’ De Swaan is kennelijk toch niet helemaal zeker van de ijzeren positie van Europese talen: most likely, they will prove vital enough... Bovendien herhaal ik nog eens de uitspraak van de Ierse dialectoloog die ik eerder citeerde: ‘When all the speakers (of a language) become bilingual, the penalty is death.’ De Swaan lijkt ook veel te lichtvaardig te denken over het proces van taalmenging waarvan ik verschillende voorbeelden gaf: de invloed van het Engels reikt (veel) verder dan de geruisloze opname van enkele leenwoorden. En ten slotte gaat De Swaan er mijns inziens ten onrechte van uit dat het Nederlands het alleenrecht heeft, of tenminste dominant is op bepaalde domeinen. Maar het Engels knabbelt niet alleen aan dat alleenrecht, het neemt er zelfs grote happen uit. In de taalsociologie wordt vaak het begrip diglossie gebruikt. Dat heeft betrekking op tweetalige gemeenschappen, waar enerzijds een lage variëteit wordt gebruikt (de L-taal) en anderzijds een hoge variëteit (de H-taal). Die L-taal is de taal van informele, officieuze domeinen, van alledaagse interactie, en wordt als moedertaal verworven. De H-taal is de taal van formele, officiële domeinen, en wordt vrijwel altijd op school geleerd. De taalsituatie op Curaçao, met het Papiaments als L-taal en het Nederlands als H-taal, is een sprekend | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
voorbeeld van een diglossiegemeenschap. In een situatie van diglossie, dat wil zeggen van een duidelijke functiescheiding tussen de twee talen, is de tweetaligheid vaak betrekkelijk stabiel. Beide talen hebben hun specifieke waarde en er zal niet snel taalverschuiving optreden. Daar waar het patroon van diglossie wordt doorbroken, en de L-taal zijn intrede doet in formele domeinen en omgekeerd de H-taal in informele domeinen, zal er meestal verandering optreden. Als beide talen alle functies kunnen vervullen, is tweetaligheid immers een overbodige luxe geworden. De zwakste taal, de taal met het minste bereik, met het minste prestige, zal dan al snel aan macht inboeten. Waarom zou je nog Nederlands spreken als je overal met Engels terecht kunt? | |||||||||||||||||
Verandering als autonoom procesTot nu toe is buiten beschouwing gebleven welke factoren het proces van taalverandering of taalverschuiving beïnvloeden. Soms - en dat gebeurt ten dele ook door De Swaan - wordt het voorgesteld alsof dit proces als het ware vanzelf plaatsvindt, alsof het autonoom is en ‘gewoon’ gebeurt, als een soort natuurwet. Maar dat is natuurlijk niet het geval. Taal betekent macht, culturele invloed, politieke invloed, economische invloed. Hoewel op verschillende manieren, hebben landen als Frankrijk en Engeland de verspreiding van de eigen taal altijd bevorderd. In dit verband willen vooral marxistisch georiënteerde sociologen of linguïsten nog wel eens de term ‘linguïstisch imperialisme’ hanteren. Robert Phillipson is daar een voorbeeld van. Om zijn visie te ondersteunen en het economische belang van taal te benadrukken, citeert hij onder meer het Annual Report uit 1987-1988 van de British Council, een Britse overheidsinstelling die zeer actief is in de wereldwijde verspreiding van de Engelse taal en cultuur: ‘Britain's real black gold is not North sea oil but the English language. It has long been at the root of our culture and now is fast becoming the global language of business and information. The challenge facing us is to exploit it to the full.’Ga naar eind14. Phillipson veronderstelt ook dat overname van het Engels het wereldbeeld en de cultuur van mensen zal veranderen - of misschien moeten we zeggen: manipuleren - in Anglo-Amerikaanse richting. Een eveneens marxistisch georiënteerde auteur als Marnie HolborowGa naar eind15. betoogt dat je die relatie ook andersom kunt zien. De causaliteit loopt dan niet van taal naar cultuur, maar andersom. Mensen nemen een taal over (het Engels) en maken die dan passend voor hun cultuur. | |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
Tegenover de benadering van Phillipson staat de visie van de taalsocioloog Ronald Wardhaugh. In zijn studie over dit onderwerp uit 1987,Ga naar eind16. die toepasselijk Languages in competition is getiteld, schrijft hij onder meer het volgende (p. 132-133): ‘There is an alternative “value-free” view of English in the world. A number of observers and commentators on the spread of English have argued that one of the principal reasons for the rapid spread of English is its actual “neutrality” so far as values are concerned. In this view, English belongs to no one. It is a world language with no single proprietor. It is associated with all kinds of colours and people, and with very different political, social, cultural, and religious systems. Nor is it tied to a particular view of the world or a particular culture.’ Het Engels heeft zich ontwikkeld tot dé taal van internationale communicatie, voor handel, wetenschap en cultuur. Op z'n zachtst gezegd lijkt het enigszins overspannen om - zoals bijvoorbeeld Phillipson - te geloven in een wereldwijde samenzwering van ‘het Engels’ en de instituties die het Engels propageren. Om de eerder gebruikte beeldspraak weer op te pakken: als het Engels al een autochtone taal wegdrukt, lijkt er vooral sprake te zijn van zelfmoord en niet van moord; de eigen taal is eerder weggegeven dan weggenomen. | |||||||||||||||||
TaalbeschermingAangenomen dat de positie van een taal als het Nederlands tot op zekere hoogte wordt bedreigd, valt er dan iets te doen tegen de voortschrijdende invloed van grote talen, met name het Engels? De Nederlandse en de Vlaamse overheid zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de Nederlandse Taalunie, die veel activiteiten onderneemt of steunt met het oog op de positie van het Nederlands, maar die activiteiten betreffen nauwelijks de toenemende invloed van het Engels. Het Tweede-Kamerlid voor de gpv Eimert van Middelkoop was dit een doorn in het oog. In november 2000 lanceerde hij het idee om een ombudsman voor taalzaken in het leven te roepen: het meldpunt taalbescherming, of preciezer gezegd: bescherming van het Nederlands. Volgens een artikel in Onze Taal van januari 2000 (p. 32) wil Van Middelkoop een barrière opwerpen tegen de ‘verengelsing’ van het Nederlands. Het meldpunt moet vooral instanties | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
en prominenten die veel Engels gebruiken in hun Nederlands, op de vingers tikken. Van Middelkoop wil geen taalinquisitie in gang zetten, zoals hij zelf verklaarde, maar mensen ‘cultureel ter verantwoording roepen’. ‘Het meldpunt zal niet over ieder woord vallen, maar moet bijvoorbeeld goed onderwijs in de gaten houden. Neem nu het tweetalig vwo: kinderen leren daar geen van de twee talen echt goed. Ik zou er moeite mee hebben als kinderen leren over de “battle of Newport”. Maar het meldpunt moet ook optreden tegen bijvoorbeeld Nederlandse politici die een persconferentie geven in het Engels; dat doen hun Portugese collega's toch ook niet?’ Het wordt niet duidelijk wat Van Middelkoop eigenlijk bedoelde met ‘goed onderwijs in de gaten houden’ of met het ‘optreden tegen politici’ die (onnodig) Engels spreken. In zijn camu-column in de Volkskrant van 28 november 2000 reageerde Jan Mulder op Van Middelkoop, die ook pleitte voor een ‘beschaafde variant van de schandpaal’ voor overtredingen. Volgens Mulder zou die schandpaal geen ‘afdoend middel [zijn] om de Engelse indringers de mond te snoeren. Poetin pakt dat beter aan. De Russische president maakte vorige week bekend dat hij op het gebruik van Engelse woorden en uitdrukkingen een gevangenisstraf van twaalf dagen hechtenis wil. “Even off the record”: in de boeien. “Heel clevere vent”: zes dagen hechtenis. “Nevernooit”: een maand tuchthuis. De journalist Ben Knapen liet zich ooit benoemen tot Senior Director of Corporate Communications and Public Affairs van Philips. In Brabant! Een jaar cel zou hier op zijn plaats zijn geweest.’ Ondanks de adhesie van Mulder, is er na de lancering in de pers niets meer vernomen over het voorgestelde meldpunt. Kán de overheid wel iets doen? Valt het taalgebruik van individuele burgers van bovenaf min of meer te regelen? Wat betreft het gebruik van leenwoorden zijn er mogelijkheden, zoals Franse taalwetten laten zien. Ter bestrijding van het zogenaamde Franglais, kunnen mensen of instellingen een boete krijgen als ze die leenwoorden gebruiken. Dat neemt niet weg dat ook in Franse kranten over ‘le leader’ van het klassement van de Tour de France wordt gesproken en dat je op veel plaatsen een ‘ticket’ kunt kopen. Op de Nederlandse radio adverteerde Air France zelfs met de frase ‘Making the sky the best place on earth’. Ik ken geen vergelijkend onderzoek naar het voorkomen van Engelse leenwoorden in verschillende taalgemeenschappen, maar ik heb de sterke indruk dat het er in Frankrijk veel minder zijn dan onder meer in Nederland. Dat betekent niet dat invoering van dergelijke taalwetten in Nederland een realistisch perspectief is. Frankrijk kent van oudsher een sterk centralistische, op | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
bescherming van het Frans gerichte taalpolitiek. In Nederland, met een relatief ruimere taaltolerantie en een gering taalchauvinisme, lijkt dat onmogelijk. Verder is het de vraag of een van boven opgelegde taalpolitiek echt kan werken. In de literatuur over dit onderwerp wordt dit vaak betwijfeld. In zijn artikel ‘Can a shrinking minority be saved?’ schreef Desmond Fennell over de ervaringen in Ierland met het Iers Gaelisch en de lessen die daaruit zijn te leren.Ga naar eind17. Volgens hem zijn acties van overheidsinstellingen gedoemd te mislukken, zeker als ze - om het in hedendaags Nederlands jargon te zeggen - geen draagvlak onder de bevolking hebben. De behoefte aan taalbehoud en taalbescherming moet uit de sprekers van een bedreigde taal zelf voortkomen: ‘A shrinking linguistic minority cannot be saved by the actions of well-wishers who do not belong to the minority in question. In particular, its shrinking cannot be halted by the action, however benevolent and intelligent, of a modern centralised state. It can be saved only by itself; and then only if its members acquire the will to stop it shrinking, acquire the institutions and financial means to take appropriate measures, and take them.’ (p. 39) Er zijn ook ‘burgerinitiatieven’ in Nederland en Vlaanderen. Zo heeft een aantal liefhebbers van het Nederlands de stichting lout opgericht: Let Op Uw Taal. Deze stichting propageert het gebruik van het Nederlands en het zoveel mogelijk uitbannen van Engelse leenwoorden. Een van haar activiteiten betreft een kleine wedstrijd of prijsvraag voor lezers van Onze Taal. Daarvoor moeten ze een Nederlands equivalent bedenken voor een Engels leenwoord, bijvoorbeeld voor het woord ‘disclaimer’, volgens de Van Dale van 1999: ‘Mededeling in een publicatie waarin een onderneming haar aansprakelijkheid beperkt.’ Natuurlijk zijn dit soort initiatieven aardig en sympathiek, maar ik vrees dat ze niet veel zoden aan de dijk zullen zetten. Zeker als het gaat om leenwoorden volgen taalgebruikers hun eigen weg. Denk aan voormalige pogingen om Nederlanders ‘wentelwiek’ of ‘hefschroefvliegtuig’ te laten zeggen in plaats van ‘helikopter’. De Nederlandse equivalenten hebben inmiddels bijna zeldzaamheidswaarde gekregen. Als een Nederlands woord wel ingang vindt, is het dankzij de taalgebruiker die dat woord om een of andere reden makkelijk of adequaat vindt. Een recent voorbeeld is het veelgebruikte ‘tekstverwerker’. Daartegenover staan in de ict-sfeer tientallen andere Engelse leenwoorden. Zo stuurt ie- | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
dereen een ‘attachment’ mee met een ‘e-mail’ en niemand een ‘aanhangsel’ of een ‘bijlage’. lout heeft een vriendelijke uitstraling. Maar er zijn ook hardere, meer gepolitiseerde verdedigers van het Nederlands, zoals de Werkgroep Taalverdediging, die streeft naar behoud en herstel van het Nederlands. Zij stelt zich met name teweer tegen gebruik van het Engels. Opvallend genoeg hoort bij het ‘Nederlandse taalgebied’ volgens Taalverdediging ook Zuid-Afrika met het Afrikaans. Taalverdediging geeft een Nieuwsbrief uit, met allerlei voorbeelden van onnodig Engels. De lezer kan ook ‘plakkers’ (stickers) bestellen met teksten als: ‘Stop de Engelse ziekte’, ‘sale is uitverkoop van het Nederlands’ en ‘Reclame in het Engels? Nee, dank u.’ Hoewel de werkgroep dat zelf ontkent, is er wel op gewezen dat Taalverdediging relaties heeft met allerlei extreem-rechtse clubs en clubjes.Ga naar eind18. Wie pleit voor het Nederlands, en dan ook nog het ‘zuivere Nederlands’ (van vreemde smetten vrij) bevindt zich al snel in verdacht politiek gezelschap. De stap van ‘Eigen taal eerst’ naar ‘Eigen volk eerst’ is maar klein. Dat is ook lastig voor mensen die actief het belang van het Nederlands willen bepleiten. Als je al niet in ongewenste aanraking komt met extreem-rechts of varianten daarvan, word je wel in de hoek geplaatst van de onschuldige folkloristische instellingen of groepjes. Allemaal heel goed bedoeld, maar met weinig effect. Bestrijders van ‘de Engelse ziekte’ moeten er ook voor waken dat ze niet optreden als een soort Don Quichotte die vecht tegen windmolens van woorden. Aan de culturele invloed van het Engels valt niet te tornen, en in de slipstream (excusez le mot) daarvan komt de taal mee. Een puristisch Nederlandse houding - zoals ‘plakker’ voor het al decennia ingeburgerde ‘sticker’ - heeft geen enkele invloed op het alledaagse taalgebruik: het woord is ‘sticker’ en dat wordt nooit meer ‘plakker’. Het lijkt zinniger om op gepaste momenten een gezond tegenwicht te bieden, zodat de tendens naar meer Engels niet te sterk doorslaat. Daarmee is de bescherming van het Nederlands vooral een taak van individuele taalgebruikers. Waar mogelijk zouden die het Nederlands de voorrang moeten geven, Engelse leenwoorden of -uitdrukkingen vermijden, en kritiek moeten uitoefenen op onnodig Engels van anderen. Als een van mijn collega's het heeft over ‘een call van nwo’ vraag ik aan hem of hij ‘een oproep’ bedoelt. | |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
BelangenDit artikel is getiteld ‘Kleine talen - grote belangen’. In deze afsluiting kom ik terug op die titel. Wat bedoel ik daarmee? Ik geef eerst een (fictieve) tabel over de aantallen moedertaalsprekers van drie talen in 2000 en in 2050.
Stel dat het aantal van twintig miljoen mensen die het Nederlands als moedertaal spreken in 2050 teruggelopen is tot vijftien miljoen. De overige vijf miljoen hebben zich ‘bekeerd’ tot het Engels. Dat zou daarmee slechts 1,5 procent meer moedertaalsprekers krijgen vanuit de Nederlandse taalgemeenschap, een marginale winst. Het Nederlands heeft dus vijf miljoen moedertaalsprekers verloren, en het heeft er ‘slechts’ 140.000 oorspronkelijke sprekers van het Fries bij gekregen. Totaalscore voor Nederlands: een verlies van maar liefst 24 procent. Voor het Fries pakt dit toekomstscenario nog slechter uit met een reductie van maar liefst 40 procent. Dit betekent dat verlies van relatief kleine absolute aantallen sprekers voor kleine talen grote negatieve gevolgen heeft. Zeker als een taal onder een minimum aantal sprekers zakt, doet dat sterk afbreuk aan de levensvatbaarheid van die taal. De Swaan zou zeggen dat de Q-waarde van die taal te gering wordt en die taal is dan zijn leven niet meer zeker. Hoe kleiner de taal, des te groter het belang van moedertaalsprekers, van communicatie in die taal. Het Nederlands is met zijn huidige aantal moedertaalsprekers geen echt kleine taal, maar de macht en de invloed van het Engels zijn onmiskenbaar, zoals ik hierboven heb laten zien. Dat betekent dat het Nederlands in de visie van De Swaan aan waarde inboet. Iedereen die het Nederlands een warm hart toedraagt, zou zich tegen dit idee moeten verzetten. Het gaat immers niet alleen om de Q-waarde van een taal, maar ook om de sociaal-culturele functie, de Nederlandse taalschat, om de taal als toegang tot de Nederlandse en Vlaamse cultuur. Elke activiteit die bijdraagt aan het behoud van het Nederlands is daarom van belang. Een fatalistische houding - in de trant van: het is nu eenmaal overal Engels dat de klok slaat - zou daarom uit den boze moeten zijn. |
|