| |
| |
| |
Sytze van der Zee
De macht van de hoofdredacteur
Een keer in het jaar is het salarisdag. Dan ontbiedt de hoofdredacteur alle redacteuren van de Haagsche Courant, de mannen en het handjevol vrouwen, stuk voor stuk op zijn kamer om hen mee te delen of ze voor een loonsverhoging in aanmerking komen en hoeveel dat is, twee tientjes, vier tientjes, honderd gulden. De hoofdredacteur, een gedrongen, massieve man in een grijs, driedelig pak, heeft zijn bureau een etage hoger, achter een zwaar gecapitonneerde deur. Daar beschikt hij ook over zijn eigen wc; iedereen met gezag - de directeuren, ook de adjunct-hoofdredacteuren - heeft zijn eigen toilet.
Op de redactie zet meneer De Wit vrijwel nooit een voet, hoogstens om er zijn hoofdredactionele commentaar af te leveren, als hij de kopijloper niet kan bereiken. Al vanaf de deur buldert hij door het geratel van de schrijfmachines bars aanwijzingen in de richting van de eindredacteur, alle anderen negerend. Redactievergaderingen bestaan niet, zodat de hoofdredacteur geen moeite hoeft te doen de namen van al zijn redacteuren en verslaggevers in het geheugen op te slaan. De ouderen groet hij bij naam terug, de jongeren knikt hij alleen grimmig toe. Niemand mag op het vermetele idee komen dat de jeugd de toekomst heeft.
Er zijn rangen en standen, en hij beslist over ieders plaats in die hiërarchie, de nijvere waterdragers op de stadsredactie, de ontspannen sterverslaggevers die de grote onderwerpen doen, altijd telefonerend, de voeten op het bureau, de kopijbewerkers op de binnenen buitenlandredactie, de middentafel met de eind-, de opmaak- en de fotoredacties. Echt hectisch is het er bijna nooit, geen stop-depersen, en een van de opmaakredacteuren neemt alle tijd zijn zaakjes te behartigen.
Hij heeft in de Vogelwijk een sigarenwinkel die zijn vrouw beheert, en de laden van zijn bureau zitten volgepakt met pakjes sigaretten - Roxy, Lexington, Caballero, Chief Whip-sigarendozen, rolletjes Rang en Venco, kauwgum, zware van Nelle-shag, Mecca- en
| |
| |
Kwatta-repen. Tegen het einde van de maand kan de klant bij hem op de pof kopen, maar nadat de personeelschef uit een houten bak de salariszakjes over de redactie heeft verdeeld, staat hij meteen aan het bureau van zijn debiteuren, een lijst met de namen in de hand, ‘Dat is dan van jou vier gulden vijfenzeventig.’
En toch heeft ook bij de Haagsche Courant de nieuwe tijd zijn intrede gedaan, in de persoon van Wim Brugsma, als voormalig reiscorrespondent een gerenommeerd journalist met een vleugje Amsterdam. Hij is adjunct-hoofdredacteur en beoogd opvolger van meneer De Wit. Het zal zijn taak worden van de krant een modern dagblad te maken, niet alleen een geldmachine, op zaterdag uitpuilend van de advertentiepagina's, vooral ook een slagvaardig, vernieuwend medium. Maar zolang de zittende machthebber er niet over peinst een stapje terug te doen, heeft de adjunct weinig omhanden.
Op salarisdag is alles nog bij het oude, en nooit weet iemand wat hem te wachten staat, een dikke, vette loonsverhoging, een fooi of zelfs een schrobbering, voor regelmatig te laat komen of herhaaldelijk tegenspreken van de chef. Het is mijn derde bezoek aan de kamer van de hoofdredacteur. De eerste keer was bij het sollicitatiegesprek, de tweede keer als gevolg van het conflict met mijn chef.
Die ochtend arriveerde ik later dan normaal, nadat ik de nacht tevoren tot drie uur 's nachts had doorgewerkt. Hij wist dat, maar vond toch dat ik dit nog eens in een briefje had moeten bevestigen. Aangezien ik dat vergat, sleepte hij mij door de gecapitonneerde deur naar de hoofdredacteur die hem subiet gelijk gaf. Zo is het van hogerhand geregeld: de chef heeft altijd gelijk, daar valt niet aan te tornen, en het is er niet anders dan op school, waar een leerling het in een conflict steevast tegen de leraar aflegt.
Veel verwacht ik er ook ditmaal niet van. Voordat ik bij de Haagsche Courant in dienst trad was me van alles beloofd; reisgeld - ik pendelde dagelijks tussen Den Haag en mijn nieuwe woonplaats Delft - een huurtoeslag, maar uiteindelijk mag ik niet eens de fietsenstalling bij station Hollandspoor declareren.
Meneer De Wit zit achter zijn met paperassen bezaaid bureau druk te schrijven en kijkt niet op of om, als ik na twee keer te hebben geklopt binnenstap. Rond een tafel aan het raam zijn vier stoelen geplaatst, maar voor het bureau zelf is er een lege plek. Ik ga daar staan, in afwachting van het moment dat hij me genadig zal beduiden een stoel aan te schuiven. De seconden verstrijken en hij blijft maar schrijven, totdat hij opeens zijn hoofd optilt en, mij door zijn
| |
| |
dikke brillenglazen monsterend, vraagt: ‘Van der Zee is het toch?’
Hij pakt van een stapeltje een stuk papier dat hij aandachtig begint te lezen. ‘Er is waardering voor je werk,’ zegt hij dan, ‘maar ik heb de indruk dat je een beetje met je neus omhoogloopt. Dat kan wel minder, bescheidener.’ Opnieuw neemt hij me vorsend op: Zulk soort mensen brengt het niet ver in het leven.’ Twee minuten later loop ik weer door de donkere, slecht verlichte gang de trap af. Vijftig gulden in de maand opslag heeft hij me gegeven, net geen fooi.
Het was mijn eerste en tegelijkertijd laatste optreden op salarisdag. Want tot grote ontzetting van de jongere generatie verslaggevers en redacteuren nam de man van de nieuwe tijd, Brugsma, een maand of wat later onverwachts ontslag.
Hij had het zich allemaal anders voorgesteld, en dan het eindeloze getouwtrek met de directie die best iets nieuws wilde, zolang de belangrijkste bron van inkomsten, de advertenties, niet op de een of andere manier in gevaar kwam. In het Den Haag van medio jaren zestig was dat algauw het geval. Korte tijd later volgde ik zijn voorbeeld, en pas jaren nadien hoorde ik dat als ik niet op eigen initiatief was vertrokken, meneer De Wit mij er had uitgewerkt. Hij wilde nog drie anderen lozen die volgens hem ook teveel met hun neus omhoog door het leven stapten.
De Wit was niet mijn eerste hoofdredacteur, dat was Sandberg, de hoofdredacteur van Het Parool. Ik werkte toen nog als leerling-verslaggever bij een van de kopbladen van die krant, het Nieuw Utrechtsch Dagblad. Er waren meer buitenedities, het Haagsch Dagblad, Het Rotterdamsch Parool, het Dagblad voor Amersfoort, verenigd in De Nieuwe Pers. De leiding had een hoofdredacteur die niet meer dan een veredelde eindredacteur was, de echte almachtige hoofdredacteur zetelde ergens anders, onzichtbaar voor ons, ver weg in Amsterdam, eerst in het Telegraafgebouw aan de Nieuwezijds Voorburgwal, later aan de Wibautstraat.
Bijna tweeënhalf jaar zat ik in Utrecht, en in al die tijd kreeg ik hem één keer te zien. De aanleiding was een stuk dat ik over een hartoperatie had geschreven en ook in de zaterdagbijlage van Het Parool, PS, was geplaatst. Dat een journalist van een boereneditie in het centrum van de macht werd ontboden, was iets exceptioneels. Mijn chef was helemaal van slag, toen het hoofdredactionele secretariaat hem meedeelde dat ik over een week op die en die dag en dat en dat uur in Amsterdam werd verwacht.
Boven Sandbergs deur brandde een rood lampje, en een secretaresse beduidde dat ik moest wachten. Pas na vijftien, twintig lange
| |
| |
minuten doofde het lichtje en verlieten drie mannen de kamer, kennelijk redacteuren. De hoofdredacteur hing ontspannen achterover in een bureaustoel die zo groot was dat hij erin leek te verdrinken. Het meest in het oog springende meubelstuk was echter een enorme eikenhouten kast die al het andere tot nietige voorwerpen deed verschrompelen. Het gesprek duurde kort, amper vijf minuten, maar toen ik de Wibautstraat afliep naar het station, was ik honderd gulden per maand rijker.
De sfeer op de redactie van het Algemeen Handelsblad verschilde nauwelijks van die in Den Haag, althans op het oog. De hoofdredacteur was van de oude stempel, wars van nieuwlichterij alleen wel een stuk minzamer, en ook daar had het gezag altijd gelijk. Wie dat meende te moeten aantasten, kwam van een koude kermis thuis. Meneer Steketee liet zich niet vaak zien, hij had andere, belangrijker besognes aan het hoofd, veel vergaderen met de directeur, lunchen in De Industrieele Grote Club aan de Dam, representeren.
Het duurde niet lang voordat ik in de gaten kreeg dat aan de Nieuwezijds de positie van de hoofdredacteur minder onaantastbaar was dan het leek. Achter de schermen was de bestorming van de ivoren toren, waarin hij zich verschanste, in volle gang, een soort fluwelen revolutie, op kousenvoeten. De eerste redactievergaderingen werden afgedwongen, en murwgepraat door mondige redacteuren - de Blokkers, de Gruijters, de Van Mierlo's, de Polls - moest de hoofdredacteur de ene concessie na de andere doen, totdat hij op een dag aankondigde op te stappen. Hij was aan een nieuwe uitdaging toe, legde hij op vermoeide toon uit.
Zijn opvolger was Henk Hofland, en we gingen nu echt kritische journalistiek bedrijven, processen analyseren, ballonnen doorprikken, niet meer gehinderd door het gezag. Het kon niet snel genoeg gaan, maar zolang meneer Steketee er zijn tijd uitzat, hield hij - als een kind dat op de vloedlijn met de moed der wanhoop zijn zandburcht tegen de oprukkende zee probeert te verdedigen - aan het ooit uitgevaardigde decreet vast dat er geen nieuwsdienst mocht komen.
Die kwam er dus wel, alleen heette hij tot zijn vertrek nogal cryptisch ‘horizontale dienst’. En als eerste signaal dat de nieuwe tijd definitief was aangebroken, zwaaide de deur van de hoofdredacteurskamer wijd open. Voortaan hoefde nimand meer te antichambreren.
Het was toen dat ik mij gedachten over een mogelijk hoofdredac- | |
| |
teursschap begon te maken: een redactie mobiliseren, veranderingsprocessen op gang brengen, het liefst op de redactie zelf, vanaf de middentafel aansturend. Zo gebeurde het, na drie correspondentschappen in het buitenland, en het was allemaal anders dan ik me had voorgesteld, moeizamer, stroperiger, minder vitaal en romantisch.
Natuurlijk, niets is mooier dan een krant te maken, maar op de honderd redacteuren en verslaggevers denken er dertig, hooguit vijfendertig ook zo over. Dat zijn de mensen die elke dag de armen uit de mouwen steken en de zaak er doorheen sleuren. Zij vormen de harde kern, bij gratie waarvan de krant dagelijks kan verschijnen. De rest bungelt er vaak bij, soms betrokken, dan weer wegglijdend naar de marge, ongeïnteresseerd, en het lijkt alsof ze uit Voskuils Het Bureau zijn weggelopen, met hun spelletjes, hun stokpaardjes, hun verzet tegen veranderingen en vernieuwingen.
Overal mag, en moet eigenlijk zelfs, de revolutie uitbreken, behalve op de eigen redactie. De rol van de hoofdredacteur - waarnemend hoofdredacteur, plaatsvervangend hoofdredacteur, hoofdredacteur ad interim, adjunct-hoofdredacteur: het zijn gradaties, maar de impact verschilt niet veel - is in dit alles gereduceerd tot die van manager, of eerder van mental coach.
De rol van de hoofdredacteur - waarnemend hoofdredacteur, plaatsvervangend hoofdredacteur, hoofdredacteur ad interim, adjunct-hoofdredacteur: het zijn gradaties, maar de impact verschilt niet veel - is in dit alles gereduceerd tot die van manager, of eerder van mental coach.
... Natuurlijk ben je nog altijd een van mijn beste interviewers, het is bijna literatuur wat je schrijft... ik geloof niet dat jij met voorbedachten rade de slechtste onderwerpen krijgt toegeschoven ik zal het je chef eens vragen... het is nu misschien niet het meest geschikte moment, met al die bezuinigingen, vier dagen in de week te gaan werken, trouwens...
Historisch geweten van de krant heet hij te zijn, redactioneel voorman, primus inter pares. Tegelijkertijd moet hij van alles verstand hebben ten einde vijf, zes ballen in de lucht te kunnen houden, afgezien van de planning van het journalistieke proces: budgetbewaking, oplagecijfers, personeelszaken, commercieel beleid, drukpersen, automatisering. Dan heb ik het nog niet eens over de speciale, warm koesterende aandacht, waarop bijna elke vaste me- | |
| |
dewerker meent recht te hebben, columnisten, die zich voortdurend door liefdeloos schrappende redacteuren getormenteerd voelen en die zich altijd onderbetaald wanen.
En over elke beslissing die hij neemt, dient de hoofdredacteur aan alles en iedereen verantwoording af te leggen, aan de redactie, de redactieraad, de redactiecommissie, aan de uitgever, de raad van bestuur, en in het geval van Het Parool twee keer per jaar aan het curatorium en het stichtingsbestuur, de bewakers van de identiteit: ‘Deelt de hoofdredacteur de mening die drie maanden geleden in een stuk op de opiniepagina over euthanasie heeft gestaan? En zo niet, waarom heeft hij het stuk dan toch geplaatst?’
En over elke beslissing die hij neemt, dient de hoofdredacteur aan alles en iedereen verantwoording af te leggen, aan de redactie, de redactieraad, de redactiecommissie, aan de uitgever, de raad van bestuur.
Zijn positie is in dat krachtenveld steeds meer uitgehold, temeer daar redacteuren uit het vertegenwoordigend overleg, leden van de vestigingsraad en de ondernemingsraad, hem qua kennis over het bedrijf zelf links en rechts passeren, de vestigingsraad, de ondernemingsraad. Toen ik in 1988 bij Het Parool begon, bestond er nog het maandelijkse hoofddirectionele overleg, waar de hoofdredacteuren van de Perscombinatiekranten - behalve Het Parool, de Volkskrant en Trouw - over de gang van zaken en de bedrijfsvoering werden geïnformeerd, weliswaar mondjesmaat, maar niettemin.
In feite was dat al een stap terug, aangezien de hoofdredacteur in een grijs verleden ook de commissarissenvergaderingen mocht bijwonen. Het zal best zo zijn geweest dat die sessies erg saai waren, maar de implicatie ervan was wel dat de hoofdredacteur zijn stem kon laten horen en dat hij in ieder geval wist wat er aan financiële zaken binnen het bedrijf speelde.
Ook die maandelijkse hoofddirectionele vergaderingen verdwenen in de loop van de tijd om voor het periodieke overleg van elke hoofdredacteur afzonderlijk, ooit nevengeschikt aan de concerntop, met zijn uitgever als hoofd van de werkmaatschappij plaats te maken, hem daarmee in een steeds afhankelijker positie manoeuvrerend. De bredere overlegstructuur van voorheen is door willekeur vervangen. Wat wil de uitgever precies kwijt, is hij bereid het achterste van zijn tong te laten zien? Dat zal hij zeker niet doen als
| |
| |
hij het spel speelt, zoals hij het denkt te moeten spelen.
Zijn positie is in dat krachtenveld steeds meer uitgehold, temeer daar redacteuren uit het vertegenwoordigend overleg hem qua kennis over het bedrijf zelf links en rechts passeren.
Kennis is macht, en op het moment dat het van geruchten over bezuinigingen gonst, is er in deze tijd van structureel dalende oplages, verdere concentraties en schaalvergroting, kortom, van grote onzekerheid, niets dodelijker dan wanneer een hoofdredacteur door een loslippige, meeregerende redacteur, dus lid van het vertegenwoordigend overleg, wordt voorbijgestoken. De hoofdredactie heeft kennelijk iets te verzwijgen, onverkwikkelijke zaken die zij niet aan de redactie durft voor te leggen.
Hoe ver strekt in werkelijkheid nog de macht van de hoofdredacteur, zijn invloed? Die macht is af te meten aan de luttele uren, waarin hij daadwerkelijk de krant maakt. Als hij onbekommerd beslissingen kan nemen over het al dan niet plaatsen van een artikel, een foto, over een kop die de lading niet dekt. Als hij een tegenstribbelende verslaggever uitlegt dat hij het nu zo wil hebben en dat ze het na sluiting van de eerste editie verder zullen bespreken. Zo vlak voor de deadline is daar geen tijd voor, helaas, en als vanaf een molshoop overziet hij tevreden het slagveld, drie, vier uur lang zijn slagveld. Maar is het macht als hij eens in de zoveel tijd voor een vertrouwelijk gesprek bij de burgemeester op bezoek gaat, de hoofdcommissaris van politie, de commissaris van de koningin? Als hij met de top van het bedrijfsleven mag aanzitten bij een diner? Als een minister of de premier hem aanspreekt, tutoyeert? Elk van hen wil zo goed mogelijk in de krant komen, zo flatteus mogelijk, maar daarmee is dan ook alles gezegd. Het is allemaal uiterlijke schijn, folklore.
De enige macht die een hoofdredacteur zich eventueel kan toe-eigenen, is als hij het aandurft te onthullen, corrupte praktijken en schandalen aan de kaak stelt. Dan vertegenwoordigt hij een krant die het waagt zijn kop uit te steken, maar zo vaak komt dat niet voor. De realiteit is minder opwindend. De praktijk is dat hij verantwoordelijk is voor de voortgang, het uitzetten van de lijnen, op zijn manier stimuleert, motiveert, inspireert, het zoveelste vernieuwingsplan lanceert, in de hoop dat hij het gestage oplageverval kan bijsturen. En dan moet hij maar afwachten in hoeverre zijn ideeën worden opgepikt.
| |
| |
Aan de lopende band sneuvelen ze, de onfortuinlijke hoofdredacteuren. Sommigen al na een jaar, geplet tussen uitgever, raad van bestuur en redactie, anderen na drie, vier, zeven jaar, als burgemeester in oorlogstijd, Jan-zonder-land, en het zal er niet florissanter op worden, integendeel. Is er dan nog wel toekomst voor de hoofdredacteur? Een veilige aftocht achter de gecapitonneerde deur en het rode lampje als de oude parafernalia van de macht is hem niet gegeven. Net zomin als de loodzetter ooit zal terugkeren. Maar hoe het dan moet?
Al meer dan tien jaar lang breken de hoofdredacteuren gemeenschappelijk het hoofd over een nieuwe invulling van hun eigen zwaar geërodeerde positie. Moeten ze wel of niet in de directie plaatsnemen, zelf uitgever spelen, of is de hoofdredacteur voor alles de journalistiek leidsman, voor wie alleen de inhoud de zaligmakende norm is? En nog steeds zijn ze er niet uit, tot grote geruststelling van hun redacties, uitgevers en raden van bestuur.
|
|